Van "growthmania" naar "steady state" (deel 6) by Kjell Bleys-Ngandu Monday, Jul. 25, 2005 at 3:06 PM |
6. Besluit
De geschiedenis van het wetenschappelijk economisch denken loopt onvermijdelijk parallel met de geschiedenis van de economische bedrijvigheid. Het zijn geen van elkaar gescheiden geschiedenissen. De ene veronderstelt de andere, evenzeer dat de ene verstrengeld is met de andere.
De vader van de economische wetenschap, Adam Smith, stond aan de formele start van de ene geschiedenis. Niet dat het een schepping was uit het niets. Zijn denkbeelden waren doorspekt van ideeën, begrippen en concepten die reeds lang voor Smith hun historische ingang hadden gevonden. Smiths genie bracht deze echter creatief samen in een poging ze tot instrument te maken voor de sociale en economische uitdagingen van zijn tijd, een intellectuele inspanning die een revolutie deed ontluiken in de geschiedenis van het denken.
Smith zag zijn economische wetenschap als een project ter vormgeving van een humane toekomst. Het was een toekomst waarvan volgens Smiths inschattingsvermogen de eerste stappen werden gezet in de Engelse manufacturen. Daarin zette de mensheid een proces op gang waarin het hoopte voorgoed afstand te doen van een tijdperk gekenmerkt door de afwezigheid van enig vooruitzicht op aardse materiële vooruitgang. Voordien werd het economisch gezichtsveld gelimiteerd door denkwijzen en productiemethoden die een “Jenseits”-gerichtheid (cfr. Vermeersch E., 1994) in de hand werkten. De nieuwe productiemethoden ten tijde van Smith maakte daar voorgoed een einde aan. Voortaan kon de mensheid een “Diesseits”-instelling aannemen. Smith ontwierp de denkmethoden om met deze “Diesseits”-gerichte productiemethoden te kunnen omgaan. Hij schreef een mensbeeld voor, maakte verbanden zichtbaar en schetste mogelijkheden die het economisch proces in staat zou stellen een eeuwigdurende groei van materiële welvaart te bewerkstelligen.
Smiths gedachtegoed ondervond veel aanhang waardoor het een verder verloop in de geschiedenis der ideeën kende. Een paradigma kreeg vorm waarin de concretisering van eindeloze materiële accumulatie het centrale onderzoeksthema werd. Allerlei verfijningen werden aangebracht, allerlei nieuwe modellen werden ontwikkeld, door allerlei nieuwe economische denkstromingen (bijv. de neoklassieke). Maar steeds hield men het onderzoeksthema van groei stevig voor ogen, nooit werd er van afgeweken.
Gelijklopend met deze ideeëngeschiedenis ontrolde zich de materiële geschiedenis. En inderdaad, deze liet de hoop van Smith bewaarheid worden. De mensheid beleefde tijdperk op tijdperk van almaar toenemende verhogingen van productie- en consumptiehoeveelheden. Dit hield de rechtvaardiging in van de uitbouw van het “growthmania”-paradigma. De “revolutionaire”, paradigmavoorbereidende wetenschap van Smith verwerd tot “normale” wetenschap. Veel vraagtekens bij de basisopvattingen werden niet geplaatst, het economisch denken stond en zou voortaan in het teken van oneindige groei moeten staan. De tijdperken van accumulerende overvloed mochten niet door daarvan afwijkende ideeën een halt worden toegeroepen.
Doch, in tegenstelling tot de verwachtingen en theoretische veronderstellingen bleken deze tijdperken geen eeuwig leven beschoren te zijn. Processen van toenemende materiële omvang zouden ooit in botsing moeten komen met de grenzen opgelegd door de materiële wereld zelf. Het werd een vaststelling die reeds als kritiek werd geformuleerd ten tijde van Smith tegen zijn economische groeimodel (bijv. door Thomas Malthus, David Ricardo en John Stuart Mill), maar die vooral viel af te leiden uit de praktijk. Het economisch apparaat stond weliswaar garant voor welvaartsverhoging, het creëerde ondertussen ook onherstelbare ecologische schade aan een tempo dat volgens sommige theoretische projecties (cfr. Meadows D.L., 1972) wel eens snel de economische groeisnelheid zou kunnen evenaren.
Sommige economen deden daarop aan introspectie en stelden hun discipline ernstig in vraag. Gebruik makend van andere wetenschappelijke disciplines zoals de natuurkunde en de biologie, kwamen onderzoekers als Nicholas Georgescu-Roegen en Herman Daly tot de bevinding dat het paradigma dat sinds Smith het economisch denken domineert, onrealistische veronderstellingen huldigde. Het zijn veronderstellingen die elke mogelijke vorm van eindigheidbesef ontberen, met als gevolg dat deze afwezigheid via de theoretische modellen telkens overgedragen werd naar het beleid. Het beleid verwierf daardoor vanuit de theorievorming een stimulans tot oneindige groei.
Georgescu-Roegen, Daly en nog vele anderen stelden tegenover het “growthmania”-paradigma alternatieve denkbeelden die volgens hen beter aangepast zijn aan de werkelijkheid van de economie als materieel/energetisch subsysteem van het omvattende ecosysteem. Die alternatieve denkbeelden hielden een pleidooi in voor een aangepaste economische praktijk. Daly’s voorstel is een “steady state”-economie, een economische organisatie die in tegenstelling tot de groei-economie gestructureerd is en functioneert rekening houdend met de regenererende en absorbatieve capaciteiten van het ecosysteem.
De denkbeelden en voorstellen van Daly en co gaan regelrecht in tegen het heersende paradigma. Eerder dan zich in te schrijven in dat paradigma en er interne aanpassingen te doen, staan zij voor de uitwerking van een nieuw paradigma, een nieuw geheel van denkwijzen dat in staat moet zijn de menselijke economie te heroriënteren “toward community, the environment and a sustainable future” (cfr. Daly H.E. & Cobb J.B., 1994). Het nieuwe paradigma is een uitnodiging tot nadenken over het economisch probleem vanuit een ecologisch, en dus beperkend perspectief. In het licht van de ecologische crisis waarin de mensheid de wereld heeft gestort, getuigt een dergelijke invitatie van een welgemeende humanistische bekommernis over het lot van de mensheid en zijn leefwereld. Bijgevolg kunnen we niet anders dan erop ingaan en ofwel in dit paradigma verder te gaan of het omwille van verkeerde opvattingen te verlaten. In het laatste geval blijft evenwel de noodzaak bestaan te werken aan wetenschappelijke instrumenten die het menselijk gedrag volgens ecologisch duurzame patronen mee moeten helpen omvormen.