Van "growthmania" naar "steady state" (deel 2) by Kjell Bleys-Ngandu Monday, Jul. 25, 2005 at 2:45 PM |
2. Het historisch kapitalisme als determinerende context
2.1. Groei als onderbouw
Algemeen wordt aangenomen dat men de vraag naar de oorsprong van de actuele ecologische crisis op twee aan elkaar complementaire manieren kan trachten te benaderen. Men kan ten eerste opteren voor een historisch-idealistische benaderingswijze. Vanuit deze optiek verklaart men “het ontsporen van de westerse beschaving door een karakteristieke denkwijze of mentaliteit die zo sterk het individueel en maatschappelijk handelen bepaalde dat een natuurvernietigende praxis een bijna onvermijdelijk gevolg was” (Vermeersch E., 1991, blz. 256). Anderzijds kan men ook op zoek gaan naar een niet-idealistische of historisch-materialistische verklaring. Hier zal men dan de verantwoordelijkheid van de ecologische achteruitgang niet in de eerste plaats leggen bij denkbeelden of een mentaliteit, maar voornamelijk bij socio-economische processen. Het zijn maatschappelijke ontwikkelingen en verhoudingen die volgens deze benaderingswijze de determinerende context vormen voor het menselijk handelen en denken, en dus ook voor de ideeën over de menselijke relatie met de natuur en voor de daadwerkelijke natuurverloedering zelf.
Wanneer wij in de inleiding het “growthmania”-paradigma aanduidden als een “structurele oorzaak van de ecologische crisis” dan deden wij dat niet vanuit een idealistische invalshoek. Hoewel het zelf een mentaal gegeven is, is het paradigma niet ontstaan in het luchtledige of als gevolg van andere ideeën. Het is er gekomen omdat er een socio-economische aanleiding toe was, met name de industrialiserende koers die het historisch kapitalisme rond de tweede helft van de 18de eeuw is beginnen varen. Met de bekende beeldspraak van Karl Marx stellen we, evenals Mishan hierboven, dat de Industriële Revolutie de onderbouw vormde voor de aanvang van de theoretische denkbeelden van het op eindeloze groei gerichte paradigma
“Growthmania” is opgekomen met de Industriële Revolutie omdat vanaf dan een tot dan toe ongekend proces van aanhoudende economische groei zich in gang heeft gezet. Economische historici zijn daarin unaniem. Tot het kapitalistisch systeem haar fase van de industrialisering inging, kende de reële per capita output van de wereldeconomie geen wezenlijke veranderingen. Gedurende de ganse geschiedenis van de mensheid bleef de productie en consumptie steken rond het subsistentieniveau. Vanaf het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw veranderde dat op dramatische wijze: de reële per capita output werd acht keer groter (de totale reële output verveertigvoudigde (!) terwijl de wereldbevolking vervijfvoudigde). Nooit eerder in de geschiedenis werd de mens geconfronteerd met een dusdanige exponentiële en aanhoudend snelle toename van goederen en diensten: waar het jaarlijks groeicijfer van het per capita wereld BBP in het eerste millennium na onze tijdrekening nog geen 0,01% bedroeg, was het van het jaar 1000 tot het jaar 1500 0,06%, maar groeide de economie tijdens de periode 1820-1995 gemiddeld elk jaar met maar liefst 1,2%; en het reële per capita BBP zelf nam van het jaar 0 tot 1820 toe met $226, terwijl het van 1820 tot 1995 aangroeide met $4.537 (voor alle cijfergegevens baseren we ons op Van den Berg H., 2001, blz. 5-6). Figuur 1 illustreert de explosie van groei sinds het begin van de 19de eeuw.
Figuur 1 – Groei-explosie vanaf begin 19de eeuw
(Bron: Van den Berg H., 2001, blz. 4)
Econoom Nicholas Kaldor komt op basis van dergelijke empirische gegevens tot zijn “stylized facts” over economische groei. Een ervan luidt: “Het BBP per capita groeit over de tijd, en het groeipercentage kent geen tendens tot afname” (Heylen F., 2004, blz. 700).
We kunnen ons de vraag stellen wat aan de grondslag ligt van deze historische omwenteling. Waarom luidde de Industriële Revolutie een tot dan ongeziene periode van toenemende en aanhoudende economische groei in? Een aanzet tot antwoord geven we in volgende paragrafen.
2.2. Het WTK-bestel
Het “mirakel” van de industrialisatie is onderwerp geweest van talrijke historische onderzoeken. Het is hier niet onze bedoeling op deze onderzoeken in te gaan. Met milieufilosoof Etienne Vermeersch menen we echter een eenvoudig antwoord te kunnen geven op bovengestelde vraag, een antwoord dat tal van zaken samenvat.
De Industriële Revolutie is de uitingsvorm van de geboorte van het wetenschappelijk, technologisch en kapitalistisch bestel, kortweg het WTK-bestel (Vermeersch E., 1994, blz. 24 e.v.). Het WTK-bestel, aldus Vermeersch, is een maatschappelijk interactiesysteem van experimentele wetenschap, technologie en kapitalistische economie. Kenmerkend aan het systeem is dat het de innerlijke tendens vertoont tot ongelimiteerde uitbreiding. Vóór de 18de eeuw kende elke component bijna uitsluitend een eigen, interne dynamiek. Zo werd wetenschap, een praktijk ontstaan in de Oudheid, door de introductie van de wiskunde in het natuuronderzoek in de 17de eeuw experimenteel. De experimentele methode zorgde voor een accumulatie van bevindingen waardoor de wetenschap op relatief korte termijn een enorme vooruitgang boekte. Op haar beurt kreeg de technologie op het einde van de Middeleeuwen een enorme stimulans. Tenslotte zorgde het ontstaan van het handelskapitalisme rond de 15de eeuw ook binnen de economie voor een tendens tot onbegrensde expansie. Alle drie de componenten bezaten dus vanuit zichzelf een neiging tot groei. Doch tegen het einde van de 18de eeuw zijn wetenschap, technologie en kapitalisme op elkaar beginnen inwerken, elkaar wederzijds beginnen beïnvloeden, wat een sociaal systeem in het leven riep dat uitblonk in ongeëvenaarde efficiëntie inzake groei: “de wetenschap geeft een betrouwbaar inzicht in de natuurwetten; op grond daarvan bouwt de technicus het systeem dat deze wetten toepast om een middel-doelrelatie tot stand te brengen, en de kapitalistische economie verschaft een uitgebreid potentieel aan grondstoffen en productiemiddelen om de technische vondsten te vermenigvuldigen” (Vermeersch E., 1994, blz. 28).
2.3. De groeidrang van het kapitalisme
Hoewel elk van haar samenstellende delen een eigen functie heeft in het groeisucces van het WTK-bestel, is de eindeloze groeitrend van de economie gedurende de laatste tweehonderd jaar in de eerste plaats toe te schrijven aan de aard van het kapitalistisch deelsysteem. Weliswaar heeft de economie vanaf de Industriële Revolutie zich versterkt door aanwending van wetenschap en technologie, structureel zijn de bewegingswetten van het kapitalisme allesbepalend geweest. In aristotelische termen was de expansie in potentie aanwezig in de kapitalistische economie, de beïnvloeding ervan door de wetenschap en technologie heeft haar enkel geactualiseerd.
In tegenstelling tot andere historische economische systemen (bijv. het feodalisme) kent het historisch kapitalisme sinds haar ontstaan een interne groeidrang. Geografisch is het kapitalisme uitgegroeid tot een interdependent wereldeconomisch systeem, omdat het doorheen haar historische ontwikkeling altijd de tendens heeft vertoond alle economische systemen in de wereld te integreren en aan te passen aan de kapitalistische principes (cfr. Wallerstein I., 1983). De Iberische verovering en uitbuiting van het Latijn-Amerikaanse continent, het 19de eeuwse imperialisme, het neokolonialisme, enz. zijn slechts enkele fasen in deze geografische groei van het kapitalisme. Sociologisch dijt het kapitalisme ook uit: meer en meer domeinen van het dagelijks leven (familiestructuren, arbeidsverhoudingen, tijdsbesteding, enz.) worden op kapitalistische leest geschoeid.
Maar de essentie van de kapitalistische groeitendens is niet in de eerste plaats een geografische of sociologische aangelegenheid. De verspreiding van de kapitalistische economie over de wereld en de kapitalistische transformatie van sociale structuren zijn slechts het gevolg van de interne logica van de kapitalistische productiewijze.
In zijn hoofdwerk Das Kapital (1867) legde Karl Marx de structuur van deze logica bloot. Volgens Marx is met de intrede van het kapitalisme in de geschiedenis er een omkering in de warencirculatie opgetreden (Marx K., 1972, blz. 91 e.v.). De prekapitalistische of enkelvoudige warencirculatie verloopt volgens het schema
W – G – W (waar – geld – waar):
een waar wordt geruild tegen geld en vervolgens wordt met dat geld een andere waar aangekocht. De alzo bekomen waar dient ter bevrediging van de behoeften waardoor geen verdere noodzaak bestaat om nog verder te ruilen. In het historisch kapitalisme blijft deze circulatievorm bewaard, doch boet aan maatschappelijk belang in. De kapitalistische vorm van warencirculatie wordt
G – W – G (geld – waar – geld),
waarbij geld gebruikt wordt om een waar aan te schaffen die onmiddellijk weer wordt geruild tegen geld. Cruciaal is echter dat het resultaat van deze ruil, namelijk opnieuw geld, kwantitatief moet verschillen van het uitgangspunt, namelijk ook geld. Het doel van de ruil is dus niet het verwerven van geld op zich, maar het verwerven van meer geld, namelijk G + DG, waarbij DG staat voor de in geld uitgedrukte meerwaarde of de winst. De functie van de aangekochte goederen en diensten (W) is hier niet langer het bevredigen van behoeften, ze fungeren hier louter als investering ter verwerving van winst. Winstcreatie is de enige bestaansreden van W. In het kapitalisme wordt aldus afgezien van de onmiddellijke behoeftebevrediging met het oog op de aangroei van het geldkapitaal. Bovendien wordt de aangroei niet gestaakt na de eerste verkoop. De winst dient om een nieuwe circulatie op gang te brengen, namelijk om opnieuw te investeren in waren met het doel opnieuw meerwaarde te creëren en alzo het geldkapitaal zich steeds maar te laten vermenigvuldigen. De circulatie in het kapitalisme heeft een dynamiek van eindeloze groei; zolang het winststreven niet wordt geluwd, gaat de circulatiebeweging eindeloos door:
G – W – G’ – W – G’’ – W – G’’’ – … ∞.
Deze eindeloze kapitalistische warenkringloop is slechts een weergave van het industrieel kapitalisme als we W specifieker invullen. Het handelskapitalisme wordt perfect weergegeven door G-W-G’. Echter, de creatie van meerwaarde, de uiteindelijke inzet van het kapitalistische ruil, gebeurt niet door de verkoop van goederen en diensten. Meerwaarde ontstaat binnen de productiesfeer, moet m.a.w. worden geproduceerd. Kapitalisme wordt industrieel, en eigenlijk pas echt productief, vanaf het ogenblik dat men investeert in goederen en diensten die in combinatie met elkaar waren een meerwaarde kunnen geven. Voor deze meerwaardeproductie gebruikt men in het kapitalisme productiemiddelen en arbeidskracht. Het kapitalistisch circulatieschema wordt aldus:
G – W (PM, AK) … P … W’ – G’
waarbij de oorspronkelijk middenterm W gespecificeerd is tot productiemiddelen (PM) en arbeidskracht (AK) die in een productiefase (P) waren met een meerwaarde (W’) produceren (Gouverneur J., 1989, blz. 86-87). De kern van de middenterm is dus de productie van winstgevende waren door inzet van waren.
Het is hierin dat de Industriële Revolutie waarlijk revolutionair is geweest: wetenschap en technologie werden ingelijfd in het proces van meerwaardeproductie, zodat met deze WTK-interactie de mogelijkheid werd geschapen de productiviteit te verhogen en zodoende de eindeloze warenkringloop zich daadwerkelijk te laten voltrekken – wat nog niet realiseerbaar was onder het handelskapitalisme. Met het motief van de onverzadigbare verrijking en met de inbreng van wetenschap en technologie sloeg het historisch kapitalisme – en daarmee de ganse mensheid – het tijdperk in van de nooit ophoudende massaproductie. De voorwaarden waren gelegd voor de economie om eindeloos te groeien. In volgende paragraaf zullen we zien dat met de industrialisering van de kapitalistische economie ook een fundamentele wijziging is opgetreden in het gebruik van de natuur.
2.4. Industrialisering en natuur
De industrialisering van de kapitalistische economie heeft niet enkel revolutionaire veranderingen teweeg gebracht in de productiviteit, ermee samenhangend is een fundamentele wijziging opgetreden in het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Milieueconomen Frank Dietz en Jan van der Straaten ontwaren een omschakeling van stroomgrootheden tijdens de pre-industriële periode naar voorraadgrootheden vanaf de Industriële Revolutie. “Vóór de Industriële Revolutie maakte de mens hoofdzakelijk gebruik van materie die uit de natuurlijke kringloopprocessen kin worden gewonnen (hout, wol, leer, enz.). De benodigde energie was, zoals bijna alle energie op aarde, afkomstig van de zon. De gebruikte vormen van zonne-energie hadden in de vóór-industriële periode voornamelijk een stroomkarakter: wind, stroming van water, spierkracht, zonnestraling. […] Anders gezegd: vóór de Industriële Revolutie was er sprake van een vrijwel gesloten systeem waarin ecologische en economische processen materie en energie uitwisselden. Deze uitwisseling betrof geheel of overwegend stroomgrootheden” (Dietz F. & van der Straaten J., 1994a, blz. 35-36).
Van het overwegend stroomkarakter van de gebruikte natuurlijke hulpbronnen werd vanaf de Industriële Revolutie definitief afgeweken. Dietz en van der Straaten schrijven: “Een aantal uitvindingen (stoommachine, cokes) maakte een grootschalig gebruik van ijzer(erts) en steenkool mogelijk. Maar ijzererts en steenkool zijn geen stroomgrootheden zoals dit geldt voor het overgrote deel van de hulpbronnen die tot op dat moment werden gebruikt. IJzererts en steenkool zijn in beperkte voorkomens in de aardkorst opgeslagen en hebben als zodanig een voorraadkarakter. Maar het gebruik van voorraadgrootheden op grote schaal betekent dat vroeg of laat grote hoeveelheden stoffen worden geloosd waar de afbraakprocessen in de natuurlijke kringlopen niet of nauwelijks mee overweg kunnen. Anders gezegd: de reinigende capaciteit van de natuur is hiervoor ongeschikt. Sterker nog, de vreemde stoffen verstoren de werking van de natuurlijke kringlopen, zelfs bij relatief kleine hoeveelheden. […] In deze geleidelijke overschakeling op voorraadgrootheden vindt de huidige verontreiniging van bodem, lucht en water met metalen, verbrandingsgassen en in de natuur niet voorkomende chemische verbindingen, haar oorsprong. Want wat begon met de grootschalige winning en gebruik van ijzererts en steenkool, is vervolgd met de aanwending van alle metalen en fossiele energiedragers die in de aardbodem te vinden zijn. Bovendien deden sinds de Industriële Revolutie duizenden niet in de natuur voorkomende en vaak persistente of moeilijk afbreekbare chemische verbindingen hun intrede, evenals een reeks radio-actieve stoffen die door hun lange halfwaardetijden tientallen, soms honderden en in enkele gevallen zelfs duizenden jaren hun vernietigende kracht behouden” (Ibid., blz. 36-37).
Voor de negatieve ecologische gevolgen van deze omschakeling naar voorraadgrootheden zijn de economen lange tijd blind gebleven, zeker diegenen die werken binnen het “growthmania”-paradigma. Meer en meer liet men de economische groei afhangen van het gebruik van de voorraadgrootheden, zonder daarbij het voorraadkarakter ervan tenvolle in te schatten. Een verklaring voor deze blindheid ligt in de positieve verwezenlijkingen die de groei teweeg bracht en brengt.
2.5. Groeiverwezenlijkingen
Marx schreef het kapitalisme de historische rol toe de mensheid te bevrijden van de reeds eeuwen durende schaarste. Reeds in de 19de eeuw ervoer en beoordeelde hij daarom het kapitalisme en haar tendens tot eindeloze materiële groei als positief, want noodzakelijk voor de vooruitgang van de mensheid (cfr. Coolsaet W., 1996). Marx erkende m.a.w. de gunstige verwezenlijkingen van de industriële productiewijze. Maar niet alleen Marx, ook velen voor en na hem. Dat het industrieel kapitalisme de 21ste eeuw is binnengestapt, en dus reeds 250 jaar heeft kunnen bestaan, met uitzicht op verder voortbestaan (ondanks de stemmen die ons tijdperk aanduiden als postindustrieel), heeft alles te maken met haar successen. We geven een overzicht van de groeiverwezenlijkingen zoals ze onder de vorm van argumenten pro-groei in de literatuur beschreven staan:
1. Productiegroei bevrijdt het overgrote deel van de bevolking in de geïndustrialiseerde landen van de materiële nood, die zij sinds mensenheugenis heeft gekend (Hueting R., 1974, blz. 29).
2. Groei is een noodzakelijke voorwaarde om ook de levensstandaard van de bevolking van onderontwikkelde landen te verbeteren (Perkins D.H. et al., 2001, blz. 115).
3. De door groei verschafte materiële basis schept ruimte voor meer onderwijs en betere medische voorzieningen (Hueting R., 1974, blz. 29).
4. Economische groei maakt het makkelijker voor overheden om aan inkomensherverdeling te doen (Lipsey R.G. et al., 1990, blz. 777).
5. Groei, en meer in het bijzonder toegenomen mechanisering en automatisering, vergemakkelijkt de menselijke arbeid (Hueting R., 1974, blz. 31).
6. Economische groei verhoogt het internationaal prestige van landen en laat toe om een uitgebreid defensieapparaat uit te bouwen (Lipsey R.G. et al., 1990, blz. 777).
7. Toename van de productie leidt tot toename van de keuzemogelijkheden van de consument (Hueting R., 1974, blz. 29).
8. Economische groei kan onvrijwillige werkloosheid absorberen en kan zodoende bijdragen tot min of meer volledige werkgelegenheid (Ibid., blz. 31).
Samenvattend kan worden gesteld dat economische groei tal van traditioneel economische problemen in staat is op te lossen en bijgevolg kan gezien worden als een belangrijke voorwaarde van vooruitgang. Deze verwezenlijkingen vormen de ware basis voor “growthmania”. Ze liggen ook aan de basis van het toeslaan van “growthmania” in het overheidsbeleid enerzijds, en in de economische theorie anderzijds. Het “growthmania”-paradigma heeft op die manier het monopolie weten te verwerven als theoretisch instrument voor sociale vooruitgang. In welke gedaante “growthmania” haar plaats verwierf in de economische wetenschap is het onderwerp van de volgende paragraaf.