arch/ive/ief (2000 - 2005)

Rerum Novarumtoepsraak Luc Cortebeeck
by Luc Cortebeeck, voorzitter ACV Wednesday, May. 04, 2005 at 10:40 PM

Ronse -- Met alle gebeurtenissen, verklaringen, analyses en commentaren over de sociale en economische gezondheidstoestand van Vlaanderen en België, lijkt het mij nodig het op deze vooravond van Rerum Novarum te hebben over kortetermijn- tegenover langetermijnpolitiek, over visie tegenover oplapwerk, over doordacht beleid voor de toekomst tegenover mediasucces op korte termijn.

Waarom?

Omdat wij van politici, perscommentatoren en ondernemers lichtvaardig de naam en faam opgedrukt krijgen dat wij de verandering blokkeren, aanpassing weigeren, de toekomst in de weg staan, kortom kortzichtig zijn.
Die naam en die faam zijn onterecht. Die etiketten worden ons opgeplakt door bijzienden. In mijn schooltijd zeiden wij op de speelplaats: ‘alwat ge zegt, zijt ge zelf!’

Edelachtbare editorialisten, politici en ondernemers, luister naar onze woorden en kijk naar onze daden, ik licht ze toe in vier punten.

Laat ik dicht bij huis beginnen: in Vlaanderen.

Nog maar tien dagen geleden hebben 600 ACV-ers op de Vlaamse ACV-dagen onomwonden gezegd dat ze een Vlaams beleid willen dat de economische globalisering niet lijdzaam ondergaat, maar beantwoordt met een gedurfd industrieel beleid, een doelmatig innovatiebeleid, een adequaat beleid ter voorkoming van faillissementen en collectieve afdankingen en een krachtig beleid voor werkgelegenheid en werkzekerheid. Een beleid dat behendig weet om te gaan met onze voornaamste kwaliteiten die wij aan de wereld kunnen aanbieden: onze ligging en logistiek, onze hersenen en handen, onze cultuur en natuur, en ook onze benen en armen, bijv die van Tom Boonen en Kim Clijsters.

De 600 Vlaamse ACV-ers zijn ervan overtuigd dat economische, sociale en ecologische vooruitgang perfect kunnen samengaan. En ze zijn daarin niet utopisch. Want wie voert de ranglijst aan van de meest competitieve landen? Bij de eerste zes staan drie Scandinavische landen: Denemarken, Noorwegen en Finland op kop. En wat zijn de kenmerken van dat Noorse model?
Een sterke rol voor de overheid, een hoog niveau van collectieve diensten. De ondernemingen en bevolking in die landen vinden dat goed en ze hebben er wat voor over;
zeer veel aandacht voor duurzame ontwikkeling, een streng milieubeleid, een duurzaam energiebeleid, en dat maakte hen niet armer, integendeel ze werden marktleider inzake milieutechnologie;
een sterke sociale bescherming, met hogere uitkeringen dan bij ons;
veel aandacht en meer geld voor onderwijs en levenslang leren;
een zware focus op investeringen in innovatie zowel bij ondernemingen als overheid;
en tenslotte benijdenswaardige regelingen voor combinatie van arbeid en gezin en juist daardoor zijn er veel meer werkende vrouwen en ouderen aan het werk dan bij ons.

Maar wat zien wij hier in Vlaanderen?

Een Vlaamse regering die de Vlaamse uitkeringen voor ouderschapsverlof en zorg kortwiekt, die structurele onderwijsbesparingen doorvoert, pijnlijke kortingen op het zorgkrediet uitvoert en die geconfronteerd wordt met lange wachtlijsten voor kinderopvang en gehandicaptenzorg, personeel van Vlaamse overheid, non profit en onderwijs dat aan het lijntje gehouden wordt – allemaal omdat de regering geen geld zou hebben. Terwijl worden de deuren en ramen wijd opengezet om het geld weg te gooien voor breed uitgesmeerde belastingverminderingen, die bijna de helft van de beleidsruimte na 2006 weg hapt en waarop niemand echt zat te wachten, behalve de propagandajongens van de VLD. Met andere woorden, voor enkele zilverlingen verkoopt de Vlaamse regering een stuk levenskwaliteit van de Vlamingen.
Kwaliteit en de non-profitsector liggen dicht bij elkaar. De stand van zaken van de onderhandelingen nu maken ons duidelijk dat de Vlaamse regering betere kaarten op tafel moet leggen, want met de huidige kaarten kunnen onze onderhandelaars het spel niet uitspelen.

En de werkgevers, bereiden zij de toekomst voor?

Ze willen het niet allemaal gezegd hebben, maar ze hebben in het algemeen een heel fraai jaar achter de rug.

Maar wat doen ze met hun geld, met hun winst? Ze geven die weg, ze investeren die niet. Voor weer een commentator begint te roepen, citeer ik een financieel weekblad: ‘2005 – het jaar van het superdividend’.
Sinds vorige maand zijn onze nationale beursgenoteerde bedrijven bezig meer dan 6,5 miljard euro (!) van hun winsten uit te keren, aan zichzelf en hun aandeelhouders. Een recordbedrag en een reuzensprong in vergelijking met vorig jaar, toen net geen 5 miljard euro uitbetaald werd. Op wereldvlak is de Belgische aandeelhouder de best bedeelde dit jaar, na de Australische.

Zo gaat dat. Onze grote ondernemingen belonen hun aandeelhouders in plaats van hun teveel aan geld tenminste ook te investeren. Maar waarom investeren ze niet? Omwille van de olieprijs, van de sterke euro, maar zeker ook omwille van het slappe verbruik in Europa.

En zo versterken gedrag van werkgevers en verbruikers elkaar fataal: ondernemingen investeren niet meer omdat verbruikers niet meer verbruiken en mensen verbruiken niet meer omdat ze schrik hebben voor koopkrachtdaling wegens afdankingen en sociale besparingen.
Dat is precies wat in Duitsland en Nederland gebeurt.

Wat in ons IPA werd bekomen daarentegen is nuttig voor de economie en is bovendien matig en verantwoord. Sommige sectoren hebben op die basis reeds een akkoord, andere onderhandelen nog, maar de sectorale onderhandelingen verlopen erg stroef. Toch zullen er valabele akkoorden uit de bus moeten komen. Bovendien, de 6,5 miljard euro, die onze ondernemingen - na vorige goede jaren - van hun winsten uitbetalen aan een beperkt aantal aandeelhouders, is als bedrag hoger dan 4,5% loon(kost)stijging voor alle werknemers uit de privé sector.




Van Vlaanderen en het economische naar België en het sociale, voor een andere illustratie van kortegolf- en langegolfpolitiek: de sociale zekerheid.

Ook dit zal weer vloeken zijn in de kerk van economisten en commentatoren, maar ik zeg het toch: de SZ kent vandaag minder een probleem van uitgaven- dan wel van inkomstenstijging.

Want: de SZ-uitgaven stijgen al sinds 25 jaar ongeveer gelijkopgaand met het BBP, met de welvaart. Het ene jaar meer werkloosheid, de laatste tijd meer ziekteverzekering. Maar globaal en gemiddeld volgen de uitgaven de welvaartsstijging. Bewijs: ze schommelen al sinds 1980 rond 17 à 18% van het BBP, niet minder, maar ook niet meer.

De SZ-inkomsten daarentegen, blijven de laatste tijd ten achter op het BBP. Structureel ten achter. De loonbijdragen voelen de weerslag van 1. loonmatiging, 2. bijdrageverlagingen en 3. allerlei voordelen met weinig of geen RSZ, gaande van maaltijdcheques over pensioen- en hospitalisatieverzekeringen.
De staatssubsidie wordt niet eens verhoogd.
Met inkomsten die niét en uitgaven die wél de welvaartsstijging volgen, is de SZ wel gedoemd om elk jaar tekorten te hebben. Tekorten die gecreëerd worden en die de indruk wekken dat de SZ het spuigat uitloopt en één groot gat wordt. Gelukkig hebben wij kunnen bekomen dat die gaten elk jaar gevuld worden. Maar iedereen die een beetje kan rekenen, weet dat het huidige systeem van bijdrageverminderingen voor ondernemingen de RSZ structureel in moeilijkheden brengt.

Willen wij dit jaarlijks weerkerend verhaal vermijden, dan moeten wij een
financieringswijze hebben die de welvaartsstijging wel meevolgt. Zo’n inkomstenbron is een Algemene Sociale Bijdrage op alle inkomens, een ASB. Wij hebben als ACV al jaren voorheen een voorstel voor een ASB gedaan en uitgewerkt.

Als je een idee overneemt van anderen, dan moet je dat goed doen en de originele versie niet wijzigen en dus verzwakken. Er is immers Coca-Cola en er is Pepsi-Cola. En als nog anderen er commentaar op leveren, dan doen ze dat beter op het origineel in plaats van op de ersatz.
Wij willen dan ook een paar punten op de i’s van de socialistische polemiek zetten, want zoals de tekst van de song klinkt : “Ils ont changé ma chanson, ma.”
Dit is het verhaal van hoe men goede ideeën kan beschadigen of stukmaken. Ik dacht nog heel even dat de liberalen 1 mei hadden gerecupereerd, maar nee het waren socialisten die een neoliberale taal spraken. Felicitaties konden niet uitblijven en die kwamen er ook zoals het paste, … van Bart Somers.

Wij pleiten voor een ASB, juist omdat de ondernemingen die werk geven minder lasten moeten dragen en omdat werkende mensen inderdaad niet meer mogen belast worden. Omdat de ASB de inkomensverdeling rechtvaardiger maakt, maar ook voor een sterkere financiële onderbouwing van de SZ. Omdat alle inkomens de welvaart uitmaken, volgt een ASB op alle inkomens vanzelf de welvaartsstijging.

Zo’n ASB is geen belasting- of bijdrageverhoging. Zo’n ASB moet in de plaats komen van bestaande bijdragen en inleveringen die enkel door werknemers betaald worden. (Voor de specialisten: in de plaats van de bijzondere SZ-bijdrage vanaf 18.750 euro gezinsinkomen, van de solidariteitsinhouding op pensioenen en van de drie indexsprongen onzaliger gedachtenis… .) Een ASB is dus geen Aanvullende Sociale Bijdrage, voor de werknemers is het is een Andere Sociale Bijdrage.
Een ASB is ook géén verschuiving van arbeidsinkomens naar arbeidsinkomens, zoals een niet door enige kennis besmette commentator beweerde. Een ASB is wel degelijk een verschuiving van arbeidsinkomens naar alle soorten inkomens.

En als ze ons niet geloven, dat ze het dan - voor domme uitspraken te doen - aan het Planbureau vragen. Volgens hun zorgvuldige berekeningen, gebaseerd op alle gekende inkomens, zou zo’n bijdrage ook voor de helft betaald worden door roerende en onroerende inkomens – ook inkomens uit kapitaal dus. Er zou dus voor de helft herverdeling zijn. Goed voor de werknemers en goed voor de bedrijven die veel volk tewerkstellen. Een ASB is dus een Aardige Sociale Bijdrage.

Nee, zegt Steve Stevaert, alternatieve financiering van de SZ moet komen van de “algemene middelen.” Maar waarvan komen die algemene middelen in de sociale zekerheid?
Die komen vandaag van BTW en accijnzen. En wie betaalt in verhouding meer indirecte belastingen? Wie betaalt trouwens ook meest directe belastingen? Arbeidsinkomens.

De Algemene Stevaertbijdrage zal dus in hoofdzaak betaald worden door de werknemers. Zij zullen de meeste belastingen betalen, maar zij zullen het op het eerste gezicht niet merken.

Oordeel nu zelf, wij doen dus toekomstgerichte voorstellen, en hangen bovendien niet vast aan één of andere techniek en zeker niet aan één of andere benaming. Het is de inhoud die telt en wij willen wel een bredere financieringsbasis van de sociale zekerheid, een financiering die niet alleen gedragen wordt door arbeid. Wij kijken uit naar verziende politici om dit te bespreken.

En dan is er de eindeloopbaankwestie.

Ook daar kan het verkeerd gaan, opnieuw bij gebrek aan een langetermijnaanpak.

De regeringsvoorstellen totnutoe mikken teveel op een beetje aanmoediging van werknemers om langer te blijven, een groter beetje aanmoediging van werkgevers om mensen langer te houden, en een ontmoediging om op tijd te stoppen. Hier verhoging van bijdragen en/of belastingen, daar precies verlaging van bijdragen.

Zo’n aanpak kan misschien voor de staatskas direct interessant zijn, maar zal ver onder het beoogde doel blijven. Waarom? Omdat we zo’n aanpak al eens meegemaakt hebben, in de jaren 90.

Toen is de brugpensioenleeftijd verhoogd en het brugpensioen duurder gemaakt met allerlei bijdragen. Gevolg: het aantal bruggepensioneerden liep inderdaad terug, maar van de weeromstuit steeg het aantal oudere werklozen. Moraal van het jaren 90-verhaal: als het brugpensioen moeilijker of duurder wordt, houden werkgevers hun oudere werknemers daarom nog niet langer in dienst. Of met andere woorden, de regering legt de last van de eindeloopbaanproblematiek bij de werknemers, Maar de vraag is : wat gaan de werkgevers doen? Wat vraagt de regering van de werkgevers? Voorlopig niets.

Een eindeloopbaanbeleid vergt dus een bredere aanpak. Mensen moeten niet alleen willen langer werken, ze moeten het ook mogen van werkgevers – en dat zal van de werkgevers een grote ommekeer vragen – ze moeten het tenslotte ook kunnen. Het werk moet werkbaar blijven. Daarvoor zijn andere arbeidsomstandigheden, andere arbeidsvoorwaarden, een ander personeelsbeleid nodig – niet vanaf 50 of 55 jaar, dan is het allang te laat, maar van meetaf aan, en ten laatste vanaf 4O jaar.

Dat is de manier waarop ze het in Finland hebben aangepakt: breed, met een omstandig en volgehouden vierjarenplan, goed voorbereid door alle betrokkenen, overheden en sociale partners.

Finland levert het bewijs voor mijn stelling: inzake eindeloopbaan is haast en spoed helemaal niet goed, maar is het de kwaliteit die het doet.

Een ander gevaar is dat verkeerde prioriteiten gelegd worden. De meest dringende kwestie is niet dat oudere werknemers ineens in grote getale langer zouden moeten gaan werken. Nee, de meest dringende kwestie nu is dat 600.000 mensen werk zoeken en niet vinden. En daaronder een pak jongeren en schromelijk veel allochtonen.

Hoe kunnen overheden in België en in heel Europa zo veel moeite doen om ouderen langer aan het werk te houden als ze zo weinig moeite doen om jongeren aan het werk te helpen?
Nog onbegrijpelijker is dat de minister van Werk, tegelijk de jongste federale minister, werk voor jongeren zo bemoeilijkt.
Ze maakt werken gemakkelijker en goedkoper voor jobstudenten, niet voor werkloze jongeren.

En ze neemt ons wel graag de biecht af over welke penitentie zondigende oudere werknemers straks zouden moeten doen, maar ze zet zich kennelijk ongraag aan serieuze maatregelen om jongeren aan de bak te helpen met de 70 miljoen euro die ze daarvoor ondertussen heeft.
Het Freya-plan voor jongeren is meer van hetzelfde, en datzelfde heeft totnutoe niet gewerkt. Deeltijds leerplichtige jongeren zijn nu al spotgoedkoop voor werkgevers. De socialistisch liberale weg van de kostenverlaging is duidelijk niet de beste weg, laat staan de enige weg.

Vrienden, vriendinnen,

Wij willen daarom nu – naar Scandinavisch voorbeeld – werk voor elke werkloze jongere. Het streefdoel nu moet worden: een recht op werk voor jongeren.

En om te beginnen moet dat recht verzekerd worden voor die jongeren die al enige tijd werkloos zijn of langdurig werkloos dreigen te worden.




Concreet: werk voor:

alle jongeren in deeltijds onderwijs en in alternerend leren-werken
en voor alle jongeren die nu opgeroepen worden door de RVA, dwz die tenminste 15 maanden werkloos zijn, en die door de RVA onvoldoende werkbereid zijn bevonden.

Zij moeten een concreet aanbod van werk krijgen: een startbaan, of een individuele beroepsopleiding in een onderneming, of een vanuit de werkloosheid geactiveerde baan bij overheid of non profit, of nog een alternerende werkervaring.
Sommige van deze jongeren kunnen een opstap naar werk nodig hebben, in de vorm van bijkomende opleiding of begeleiding. O.K., maar die opleiding of begeleiding moet dan wel uitzicht geven op werken.
Er is alvast 70 miljoen euro voor zo’n aanpak, en er kunnen nog bijkomend werkloosheids- of wachtuitkeringen geactiveerd worden.

Dit is een streefdoel dat goed is voor nu, op de korte termijn, en nog beter voor straks, in een grijzere toekomst. Dit is een voorbeeld van maatregelen op de korte baan maar met langetermijnperspectief.

Ik wil dus niet meer horen dat wij de kortetermijnremmers zijn en zij de langetermijndenkers. Integendeel, in nieuwe tijden passen nieuwe dingen, nieuwe denkbeelden, die hebben wij en zij vormen dus een mooie invulling van ‘Rerum Novarum’.