arch/ive/ief (2000 - 2005)

Blokspraak
by Jan Blommaert Friday, Apr. 08, 2005 at 5:18 PM

Wie straks de politieke geschiedenis van België in de jaren ‘80 en ‘90 van de vorige eeuw zal beschrijven, zal tot de bevinding komen dat het Vlaams Blok er de spelbepaler in is geweest. Dat is merkwaardig, want de partij nam sinds haar oprichting nooit deel aan het bestuur op eender welk niveau. Haar kracht en invloed gingen uit van de oppositie, en de invloed was van ideologische aard – het was een invloed die zich articuleerde rond ideeën- en beeldenconstructies en rond vertogen die deze constructies vertalen in beschrijvingen van concrete situaties. Het Vlaams Blok is zeker na 1991 de partij geweest die thema’s vormgaf, het kader van debatten erover ontwierp, en het volk erover leerde spreken. (Verscheen eerder in De Witte Raaf)

Nemen we de periode van 1978 (de Egmontakkoorden) tot 2000, dan zien we dat de politieke consensus in minstens drie domeinen sterk is veranderd:

1. Tot 1978 waren migratie en de socioculturele diversiteit die eruit resulteerde geen politieke thema’s van belang, laat staan een centraal politiek probleem. In 2000 staat migratie bovenaan de lijst van electoraal gevoelige thema’s bij zowat elke partij, en bij alle partijen worden migratie en diversiteit zonder nuances als een probleem gezien, ook al is er geen sprake van een noemenswaardige toename van migratie – meer nog, droogde de immigratie op na de migratiestop van de jaren zeventig. Het thema van migratie is bovendien sterk verweven met een aantal andere thema’s, die ouder zijn maar die door het migratiethema een nieuwe vertaling kregen: (i) het thema van de veiligheid, criminaliteit en bestraffing; (ii) dat van de verzwakking van de sociale cohesie, de solidariteit en de leefkwaliteit, vooral in urbane gebieden; (iii) dat van de werkloosheid en de welvaartstaat. Er is in al deze domeinen ander en nieuw beleid ontstaan onder druk van het migratiethema.

2. In 1978 beperkte de Vlaams-nationalistische agenda zich tot een pleidooi voor federalisme, met de Volksunie en delen van de CVP als voornaamste pleitbezorgers. In de jaren zeventig was federalisme een radicaal standpunt, en werden zelfs mensen als Wilfried Martens en Leo Tindemans in bepaalde kringen als extremistische flaminganten omschreven. De Volksunie werd in ruime kring voor ‘zwart’ versleten (dat wil zeggen: als erfgenaam beschouwd van de Vlaamse collaboratie). In 2000 is niet federalisme, maar een veel ruimer confederalisme een feit, en wordt opkomen voor onafhankelijkheid zelfs niet langer als extremistisch ervaren. En wat de ‘zwarten’ betreft: een belangrijk deel van de Volksunie-erfgenamen (Spirit) gaat nu door voor linkse rakkers, terwijl een ander deel (De Nieuw-Vlaamse Alliantie die onafhankelijkheid bepleit!) wordt beschouwd als de ‘gematigde vleugel’ van de Vlaamse parlementaire beweging. Het Vlaams Blok is thans de ‘radicale’ vleugel, en de radicaliteit ervan wordt gesitueerd in het feit dat het Blok niet zomaar onafhankelijkheid bepleit, maar onafhankelijkheid voor een etnocultureel homogene Vlaamse natie.

3. De links-rechtstegenstelling is opnieuw een van de ‘frames’ geworden voor het spreken over politiek. Tot in de jaren zeventig heerst er een sociaal-democratische consensus over de algemene organisatie van de staat en de samenleving, die door alle grote partijen gedeeld wordt. Deze consensus (in het jargon een ‘fordistische’ consensus) stelde productiviteit centraal en koppelde daaraan twee dingen: een maximale (mannelijke) tewerkstelling, en een uitgebreide en krachtige welvaartstaat die inclusief opereerde (iedereen was gelijk in de welvaartstaat). De sociaal-democratische consensus zorgde voor een zeer uitgebreid ‘centrum’ in de politiek. Socialistische partijen waren slechts ‘links’ tijdens congressen. ‘Links’ stond voor marxistisch/communistische groupuscules, en deze behoorden niet tot het spectrum van het respectabele socialisme – de grote marxistische theoreticus Ernest Mandel werd bijvoorbeeld uit de Belgische Socialistische Partij (BSP) gesloten. Sinds de geboorte van het Blok zien we echter dat (a) de zelfkwalificatie van ‘rechts’ niet meer automatisch met het fascisme wordt geassocieerd, maar zeer respectabel overkomt; en dat (b) het spectrum van ‘links’ zeer uitgebreid is: naast de SP-A worden ook Spirit (een deel van de voormalige VU!) en zelfs delen van de VLD als ‘links’ geïdentificeerd. Er worden met andere woorden steeds meer partijen naar de linkermarge van de politiek gedrumd. Bovendien spreekt men nu openlijk over een ‘rechtse’ consensus in Vlaanderen, waardoor het predikaat ‘links’ meteen ook inhoudt dat men de democratische legitimiteit van die partijen of fracties in vraag stelt. Deze beweging is interessant, want ze treedt op net in een periode waarin het politieke centrum (bijvoorbeeld Verhofstadts VLD) voortdurend herhaalt dat de ‘oude’ links-rechtstegenstellingen geen belang meer hebben, en dat we in een postideologische samenleving beland zijn. De realiteit is dat er sinds het begin van de jaren negentig voortdurend debatten geweest zijn die ‘links’ en ‘rechts’ als definiërende categorieën hanteerden, en dat zowat alle partijen daaraan meededen. (Men kan in dat opzicht ook denken aan de recente pogingen van Stevaert om de SP-A terug als ‘socialistisch’ en ‘links’ te vermarkten.)

Een ideologische overwinning

Heel deze beweging uitsluitend aan het Vlaams Blok crediteren gaat te ver. In alle voornoemde domeinen was al een dynamiek aanwezig vooraleer het Blok op het toneel verscheen, en vooral de Volksunie (en een deel van de CVP) waren hiervoor verantwoordelijk. Ter illustratie, het was staatssecretaris Vic Anciaux die in 1978 de eerste beleidsnota opstelde waarin migranten als een probleem werden omschreven; en het was de Volksunie die eveneens in 1978 met de Egmontakkoorden het unitaire België ten grave droeg. Maar het Vlaams Blok nam deze dynamiek wel als take off point voor een meer radicale strategie, en het speelde doorheen de hele evolutie voortdurend de rol van katalysator. Door een nog radicalere agenda te verdedigen dan de – tot dan toe – radicale rechtse Vlaamse politici, duwde het Blok deze laatsten in een categorie van ‘meer gematigde’ politici met een agenda waarover te onderhandelen viel. En die agenda werd in zeer hoge mate beïnvloed door het bestaan van een meer radicale versie. Met andere woorden: de ‘extremisten’ van weleer werden ‘gematigden’, maar tegelijk werden zij tot een nieuw extremisme aangezet door de nieuwe ‘extremistische’ vleugel, het Blok.

De effecten van dat nieuwe extremisme overtroffen soms hun stoutste verwachtingen. De Volksunie is de enige partij die ooit méér dan haar volledige oorspronkelijke programma realiteit zag worden. Vroegere VU-leden zoals Hugo Coveliers konden dankzij het Vlaams Blok een uiterst rechtse vleugel binnen de Vlaamse Liberalen organiseren, en op die manier antimigrantenstandpunten en een uitgesproken repressief geheel aan law-and-orderopvattingen doen doordringen tot het centrum van de politiek, in de partij die de Eerste Minister levert. We zien dus hoe het Vlaams Blok voortdurend zeer extreme standpunten in bruikleen geeft aan ‘gematigde’ anderen, die er dan het cachet van ‘gematigd’ op kunnen drukken. Een dergelijke verschuiving van categorieën berust op stereotiepe associaties tussen partijen en posities op de ideologische schaal. Het Vlaams Blok is (stereotiep) extreem-rechts; de VLD niet en de SP-A of N-VA evenmin; bijgevolg is een standpunt dat ontleend is aan het Blok geen extreem standpunt wanneer het door een lid van de andere partijen wordt verdedigd. We staan hier voor een klassiek model van ideologische beïnvloeding waarvoor Lenin en Gramsci zonder twijfel de grootste bewondering zouden hebben gehad. En het is een proces dat de gehele Belgische politiek bestreek, niet enkel de Vlaamse, want het herdefinieerde de relaties tussen de Vlaamse en de Franstalige partijen.

De invloed van het Blok laat zich precies daar voelen waar het Blok het graag heeft: in de structuur van het politieke ‘veld’ in de zin van Bourdieu, in de globale patronen van aanvaardbaarheid en zegbaarheid die ‘discours’ bepalen in de zin van Foucault. De invloed is dan ook grotendeels onzichtbaar, impliciet, en te situeren op het niveau van de algemeen aanvaarde uitgangspunten en andere a-priori’s – op het niveau van de ideologie die het spreken over aspecten van de samenleving bepaalt.

Laat ons nu enkele aspecten van dit globale beïnvloedingsproces van naderbij bekijken. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier niet om concrete, woordelijke overnamen maar om een diepe beïnvloeding van grote blokken discours: thema’s die op een bepaalde wijze vorm krijgen, argumenten die erin opduiken en andere die eruit geweerd worden, vormen van dialoog die geleidelijk ontstaan. Het is niet zo dat het Vlaams Blok de andere partijen haar lexicon heeft opgedrongen. Totnogtoe is het Blok de enige die de slogan “Eigen Volk Eerst” gebruikt. Ik ga me ook niet richten op evidente zaken zoals de rehabilitatie van racisme en discriminatie in het discours van het Vlaams Blok. Ik richt me op domeinen waar men niet meteen een grote invloed van de partij (h)erkent.

Democratie en het centrum van de politiek

Een eerste punt dat ik wil illustreren is de wijze waarop het Vlaams Blok het centrum van de politiek mee hertekend heeft: de centrale begrippen en concepten die de politiek zijn gaan beheersen en sturen, het politieke model. Samen met de drie reeds aangehaalde grote verschuivingen in de politieke consensus heeft de opkomst van het Vlaams Blok nog een andere zeer belangrijke verschuiving tot gevolg gehad: het Blok heeft onrechtstreeks het concept ‘democratie’ mee geherdefinieerd.

Consensus over democratie

Democratie is in het naoorlogse België steeds een van de grote vanzelfsprekendheden geweest. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en na decennia van Koude Oorlog vinden we het vanzelfsprekend dat wij een ‘Westerse Democratie’ zijn. Die idee zorgde voor de noodzakelijke contrasten tussen ons type samenleving en het fascisme of het communisme. Het axiomatische karakter van onze democratie was de ideologische kleefstof die een zeer ruim politiek centrum samenhield. Ze zorgde er bijvoorbeeld voor dat de BSP zichzelf kon contrasteren met het ‘ondemocratische’ socialisme aan de overkant.

Evenmin was er veel discussie over de vertegenwoordigende structuur van onze parlementaire democratie. Alle partijen waren in min of meerdere mate massapartijen met een brede aanhang. Bovendien waren deze partijen gekoppeld aan een ruime en veelzijdige nevenbouw – de zogeheten zuilen – die allerhande cruciale sociale voorzieningen (medische zorg, onderwijs, ontspanning en jeugdbewegingen), een geschreven pers en vaak grote financiële belangen (mecenaat, zuilgebonden banken en verzekeringsinstellingen) omvatte. België was een uitzonderlijk voorbeeld van een staat waarin politiek, middenveld en kapitaal zeer sterk verstrengeld waren in één piramidaal geheel, dat een buitengewone democratische legitimiteit verschafte aan de verkozenen. Zij waren immers verkozen door de beweging, door de zuil, en dus niet enkel door een onbepaald en naamloos cliënteel.

Dat er in die vertegenwoordigende democratie nogal wat gaten zaten – denk aan het stemrecht voor vrouwen – werd wel erkend, maar in de discussie daarover werd de fundamentele aard van democratie zelden in vraag gesteld. De debatten gingen over ‘gelijke rechten’ of, nog concreter, over ‘stemrecht’, niet over de verheven waarden of de definitie van democratie zelf. In het centrum van de Belgische politiek was dit geen gespreksonderwerp.

De kracht van slogans

Het Vlaams Blok was van bij de aanvang een partij die grote zorg besteedde aan haar imago en marketing, en die in dat opzicht vrijwel uitsluitend successen heeft geboekt. Het is op dit moment ongetwijfeld de enige Vlaamse partij waarvan nagenoeg iedereen de hoofdlijnen van het programma kent, al was het dan enkel via de zeer goed uitgedachte slogans die de partij al twee decennia hanteert. Die slogans, “Eigen Volk Eerst”, “Wij zeggen wat U denkt” en “Vlaams Blok: de stem van het volk” zijn een exclusief handelsmerk geworden; geen enkele partij neemt ze over, maar ze hebben bijzonder diepe sporen nagelaten in de politiek.

Ze appelleren immers aan het beeld van een onvermoede en onbegrepen silent majority à la Nixon – een schrikbeeld voor de grote partijen. Van bij haar eerste electorale successen (de lokale verkiezingen van 1988) slaat het Blok op dezelfde spijker: het Blok is de enige écht democratische partij, die de opvattingen van de mensen ongefilterd omzet in politieke programmapunten. Het Blok maakt geen deel uit van een zuil, er zijn derhalve geen andere belangen in het spel dan de ‘zuivere’ politieke belangen – Blokleden kunnen geen lucratieve postjes krijgen in zuilorganisaties, en men moet ook geen functies binnen de zuil hebben waargenomen om in aanmerking te komen voor een mandaat. Het Blok is, kortom, een ‘schone handen’-partij, die een rechtstreekse band heeft met haar electoraat. Er staat niets tussen partij en burger, en de Blokpolitici ‘zeggen wat u denkt’. Het Blok staat aan de wieg van het vox-populisme: een nieuw soort populisme dat beweert de stem van de ‘gewone mensen’ te vertolken.

En wat denken die gewone mensen dan? Op dit punt zien we hoe handig het Blok omgaat met opinies. Naast een reeks kernpunten die electoraal nauwelijks worden uitgespeeld – reactionaire standpunten over arbeidsvoorwaarden, zeer conservatieve ethische standpunten en het doel van Vlaamse onafhankelijkheid – maakt de partij buitengewoon handig gebruik van nauwelijks verholen racisme, geconverteerd in een utopisch maar legitiem klinkend vertoog van een etnisch-cultureel homogeen en vrij Vlaanderen binnen een blank Europa. Dit thema is doorheen de hele evolutie van het Blok de absolute electorale troefkaart geweest. Het bood de mogelijkheid om zowel kleine lokale problemen (buurtconflicten bijvoorbeeld – de ‘zaagcultuur’) als fenomenen op mondiale schaal (de toevloed van asielzoekers ten gevolge van internationale conflicten) bijeen te pakken binnen een politiek ‘Groot Verhaal’. Alweer zou dit aan Lenin en Gramsci bewonderend gefluit ontlokt hebben. En dit alles wordt dan nog vergezeld van een strategische cocktail van schandaalthema’s (corruptiedossiers, nepotisme) en aanvallen tegen de ideologische inconsistentie van andere partijen, die allemaal het beeld ondersteunen van ‘zuilpartijen’ waarin men liefst zichzelf goed bedient, waarin de stem van de kiezer geen belang meer heeft van zodra ze is uitgebracht, en die de ‘gewone man’ in de kou laten staan met z’n problemen. Dat is het krachtige beeld dat het Blok van zichzelf schiep: wij willen uw problemen écht oplossen. Het Vlaams Blok heeft zich met gebalde slogans opgeworpen tot een partij die belangeloze ‘pure’ politiek bedrijft, een basisdemocratische partij die échte thema’s – de ‘bezorgdheden van de gewone mensen’ – aankaart en tot politieke prioriteiten verheft.

De Kloof

Met deze slogans boort het Vlaams Blok recht naar het hart van de politiek: de democratische legitimiteit. Het vraagstuk dat haar slogans oproepen is dat van de inhoud en structuur van ‘echte’ democratie. Dit resulteerde bij de andere partijen in een toenemende onzekerheid over de eigen werking. De spectaculaire verkiezingsoverwinning van het Blok op 24 november 1991 is daarbij een scharniermoment.

Het Blok stelde deze overwinning vanzelfsprekend voor als een bewijs dat de ‘mensen’ een heel andere reeks van politieke prioriteiten hanteren dan de gevestigde politieke partijen, en uiteraard stemmen deze prioriteiten overeen met die van het Blok zelf. De andere partijen capituleerden meteen, en dit moment van capitulatie is een kleine vijftien jaar later nog steeds verbijsterend. De andere partijen gaven op de verkiezingsavond zelf toe dat zij de voeling met de bevolking verloren waren, dat de mensen hen dat ‘signaal’ hadden gegeven, en dat ze dit signaal nu moesten respecteren en zich moesten bezinnen over – en hier komt een nieuw begrip – de kloof tussen burger en politiek. De gevestigde partijen onderschreven, samengevat, de beeldvorming die het Blok had verspreid over de structuur van het democratische proces. Ze aanvaardden dat zij inderdaad ‘geen voeling hadden’ met ‘de ware verzuchtingen van de mensen’, en dat dit een fundamenteel democratisch probleem was. Bovendien aanvaardden zij dat het Vlaams Blok die verzuchtingen van de mensen wél begreep en uitdroeg.

Het is op dit moment – de avond van 24 november 1991 – dat het Vlaams Blok de hegemonie verwierf inzake de definitie van democratie. Vanaf dat moment stond democratie voor vox-populisme, voor een directe en ongefilterde verhouding tussen de individuele burger en de politiek, een verhouding waarbij de politiek zegt wat u denkt. Het is vanaf dat moment ook dat het maatschappelijke middenveld (met name de zuilorganisaties) als problematische actoren in een democratie werden beschouwd, en geleidelijk aan een steeds minder duidelijke plaats in het politieke veld kregen (de relatie tussen de partijen en ‘hun’ vakbonden, bijvoorbeeld, vertroebelde stelselmatig vanaf 1991). De politiek, bijgetreden door de mediacommentatoren en politieke wetenschappers, was immers van mening dat ‘het Vlaams Blok de juiste vragen stelt, maar foute antwoorden geeft’. De historische rol van zuilorganisaties als middenveldactoren die maatschappelijke vragen aanreikten aan de politiek was daarmee uitgespeeld, en de politiek moest de vragen (én de antwoorden) nu direct, zonder tussenpersonen, bij de ‘gewone mensen’ gaan zoeken.

Terzijde: het aanvaarden van de ‘vragen’ van het Blok houdt natuurlijk in dat men de probleemdefinities van het Blok aanvaardt, en dus ook de uitgangspunten van die vragen overneemt. Het houdt met andere woorden in dat men de ideologische vertrekpunten van het Blok accepteert. In de praktijk ging men de vragen van de gewone mensen dan ook bij het Vlaams Blok zoeken.

Zwarte Zondag trok een heel proces op gang waaraan (met uitzondering van Agalev en het Vlaams Blok zelf) alle partijen deelnamen: de politieke vernieuwing van de jaren negentig. De Burgermanifesten van Guy Verhofstadt gaven dit proces een eerste krachtige aanzet. In die boekjes schetst Verhofstadt een nieuwe democratische politiek waarin ‘de Burger’ centraal staat. Middenveldactoren worden er afgeschilderd als betuttelende instellingen die het democratische proces vervalsen, want ‘echte’ politiek is iets wat zich afspeelt in een directe relatie tussen burger en politieke vertegenwoordiger. De democratie wordt volkomen gemodelleerd op een (sterk geïdealiseerd) beeld van de vrije markt. Er is een aanbod (van partijen) aan de consument (de burger); dit aanbod moet overeenstemmen met de behoeften en voorkeuren van die consument, zoniet krijgt de aanbieder zijn waar niet gesleten op de politieke markt, dat wil zeggen, tijdens de verkiezingen.

De verkiezingsuitslag wordt zo niet alleen een barometer van de politieke conjunctuur, maar boven alles een graadmeter van het democratische gehalte van de partijen – van de mate waarin hun programma aansluit bij de ‘ware verzuchtingen van de Burger’. Dit is dan de manier om de Kloof te overbruggen: wanneer de politiek haar acties maar voldoende afstemt op de verzuchtingen van haar cliënteel, dan is het democratische deficit van de oude middenveldpolitiek opgelost en zal het land geregeerd worden door partijen die ‘de stem van het volk’ vertolken. Bij zijn aantreden als Eerste Minister in 1999 gaf Verhofstadt dan ook meteen de boodschap mee dat het succes van zijn regering zou af te meten zijn aan de verkiezingsresultaten van het Vlaams Blok. Zijn regering zou het democratische renouveau lanceren dat het Blok de wind uit de zeilen zou nemen. Verkiezingen werden dus steeds belangrijker, niet alleen in termen van reële machtsverhoudingen maar ook symbolisch, als indicator van de democratische kwaliteit van de partijen. Hoe meer stemmen, hoe democratischer: met die eenvoudige logica ging Verhofstadt de kamp met het Blok aan.

Via de metafoor van de vrije markt duwde Verhofstadt het vox-populisme naar het centrum van de politiek, als definitie van de ware democratie, en als aanzet tot de grote vernieuwingsbeweging van de jaren negentig. Dat daarmee ook een slogan van het Vlaams Blok naar de kern van het politieke bedrijf verschoof werd niet opgemerkt, evenmin als het feit dat de hele vernieuwingsbeweging daardoor binnen criteria en spelregels verliep die door het Vlaams Blok bepaald werden – het Blok behaalde immers bij iedere verkiezing hogere scores, en aangezien de verkiezingsuitslagen een weergave waren van het democratische (lees: vox-populistische) gehalte van de partijen, bleef het meester van het spel. Het Blok kon telkens weer zijn score inroepen als bewijs dat het de ‘meest democratische’ partij was, of zelfs de ‘enige’ democratische partij: die argumentatie was door alle partijen aanvaard.

Verhofstadt stond dan ook niet lang alleen met zijn ideeën. Alle partijen gooiden zich in een zoektocht naar ‘meer democratie’ zoals het Blok die definieerde, en deze herdemocratisering van de samenleving werd een decennium lang hét politieke leidmotief. De socialisten gingen als eersten mee op zoek naar vernieuwing – denk aan Het Sienjaal (1996) dat de partij- en zuilgrenzen in vraag stelde, Vlaanderen (niet België) als vanzelfsprekende ruimte voor politieke actie aannam, en evenzeer probeerde de Kloof te dichten via allerhande vormen van basisdemocratische inspraak. De socialisten organiseerden in 1998 voor het eerst sinds 1974 een ideologisch vernieuwingscongres (dat voortbouwde op Het Sienjaal), en hielden na het Agustaschandaal van het midden van de jaren negentig ook grote kuis in het politieke personeel. Dat personeel werd trouwens in álle partijen grondig vernieuwd. In de jaren negentig zag men alle partijen op zoek gaan naar ‘vernieuwings-‘ of ‘verruimingskandidaten’, die ofwel gerecruteerd werden uit andere partijen (wat de relativiteit van de partij- en zuilgrenzen beklemtoonde), ofwel en liever nog uit de wereld van de Bekende Vlamingen. Zangers, acteurs, nieuwslezers en journalisten, professoren en sportlui belandden allemaal op verkiezingslijsten en vervolgens in gemeenteraden of parlementen. Deze recruteringsgolf diende marketingdoeleinden (de betreffende kandidaten kregen vanzelfsprekend grote media-aandacht), maar drukte tevens de drang uit om de banden met de zuil verder los te maken. BV’s hadden geen achtergrond in de partij of de beweging, ze zaten niet onder het machinevet van de partijapparaten, ze waren ‘puur’ en onbezoedeld. Het waren lieden die in de politiek gingen uit overtuiging en om ‘iets te doen voor de mensen’ – alweer een recept uit de perceptiekeuken van het Vlaams Blok dat werd overgenomen als keurmerk voor nieuwe politiek.

Geen politieke ervaring hebben, maar gewoon van onder ‘de mensen’ komen werd in de jaren negentig een kwaliteitslabel voor vernieuwingskandidaten. Dat hiermee een pak politieke ervaring en deskundigheid onbenut bleef en veelal vervangen werd door dilettantisme, incompetentie en plat populisme is een te betreuren feit. Voeg daarbij nog de tendens, die zich vooral in de recente verkiezingen uitte, om kartels en allianties af te sluiten en het is duidelijk dat de klassieke partijstructuur – een politieke organisatie met diepe wortels in het middenveld – niet langer als de basis van het politieke bedrijf wordt gezien. De partijwerking wordt heel sterk toegesneden op de verkiezingen, en om bij die verkiezingen zo ‘democratisch’ mogelijk over te komen, bouwt men mastodonten van pragmatisme, samengehouden door ad hocverbanden zonder ideologische gronden, en bevolkt door kandidaten die doorgaans geen politiek talent bezitten en een zeer kort politiek leven voor de boeg hebben.

De politieke vernieuwing van de jaren negentig, die een reactie was op de doorbraak van het Blok, heeft de beeldvorming van het Blok over democratie voor waarheid aangenomen, en dit heeft ertoe geleid dat zowat alle partijen zich thans beperken tot politieke marketing in functie van verkiezingen. De ideologische traditie is door vrijwel alle partijen onderuitgetrapt en vervangen door een koortsachtige en permanente zoektocht naar wat de bevolking denkt, voelt en wil op dat moment. Het organisatiekader van politiek is niet langer de ideologische lange termijn, maar de mediatiseerbare actualiteit. Opiniepeilers en marketingmensen hebben dan ook de plaats ingenomen van de studiediensten en vormingsorganisaties, en mensen uit dat beroepsmilieu – denk aan Noël Slangen en Patrick Janssens – zijn de hedendaagse equivalenten van Jef Houthuys en Fons Verplaetse. De drang naar een meer democratische politiek heeft geleid tot een depolitisering van de democratie, en tot een commodificatie ervan. Alle partijen zijn het Blok gaan achternahollen in de jacht op de stem des volks, ze hebben daarbij de band met hun klassieke partijwerking en hun zuilen opgegeven, en zijn overgegaan van massapartijen naar massacommunicatiepartijen die steeds meer op verkiezingen gericht zijn. En tot nader order is het Vlaams Blok heer en meester in die sport.

Politieke correctheid en vrije meningsuiting

Het Vlaams Blok bezit daarmee de hegemonie over het centrale begrippenapparaat van het politieke systeem. Het controleert de definitie van democratie en speelt de rol van scherprechter over de graad van democratie bij anderen. Dit is natuurlijk merkwaardig, want doorheen heel dit proces werd het Vlaams Blok steevast omschreven als ‘ondemocratisch’, en werden de andere partijen automatisch als ‘democratisch’ voorgesteld. Zo maakten politici, mediamensen en analisten voortdurend een onderscheid tussen de ‘democratische oppositiepartijen’ en het Vlaams Blok, en het cordon sanitaire dat ontstond na Zwarte Zondag hield in dat men geen coalities of allianties zou sluiten met het ‘ondemocratische’ Blok. Maar daardoor ontstond ook ruimte voor de eerder besproken dynamiek: doordat álle partijen (behalve het Blok) a priori als democratisch golden, konden zeer extreme standpunten van die ‘democratische’ partijen doorgaan voor gematigd. Dit brengt ons tot de tweede grote invloed van het Vlaams Blok: de partij hertekende de publieke ruimte en het publieke debat.

Om dit te begrijpen hebben we de inzichten uit het vorige punt nodig. Slogans zoals ‘wij zeggen wat U denkt’ en ‘de stem des Volks’ konden ook worden aangewend in hun meest letterlijke betekenis: als spreken zoals het volk, volks en recht-voor-de-raaps spreken. Van bij de aanvang was het Vlaams Blok een partij die een stijlbreuk in het politieke taalgebruik teweegbracht, en daarbij speelden twee factoren in haar voordeel: enerzijds een reeks omwentelingen in de massamedia, en anderzijds haar plaats in de oppositie.

Oppositiediscours

Om bij dat laatste te beginnen, aangezien het Blok steevast ageerde tégen de politieke meerderheid kon ze zich een agressieve en weinig gepolijste stijl veroorloven. Bovendien hoefde ze zich nooit te verliezen in de techniciteit van het beleid, en evenmin hoefde ze blijk te geven van diplomatie of compromisbereidheid. Het Blok zat dus steeds in de makkelijkste positie – het offensief – en tegenaanvallen konden makkelijk gecounterd worden door verwijzingen naar de blunders, schandalen of contradicties bij de meerderheidspartijen, of door verwijzingen naar een onterechte, ‘ondemocratische’ boycot- of diffamatiestrategie tegen het Blok. Het fenomeen is bekend: het Vlaams Blok kon zich steeds beperken tot oneliners en hoefde geen complexe uiteenzettingen te houden. En die oneliners articuleerden de politieke utopie van het Blok: een etnisch homogeen Vlaanderen binnen een Blank Europa. Utopieën zijn krachtige retorische wapens in de oppositie.

Nieuwe mediamogelijkheden

De doorbraak van het Vlaams Blok valt ook samen met een reeks zeer ingrijpende veranderingen in het medialandschap. Een daarvan is de opkomst van de commerciële televisie, en ten gevolge daarvan de commercialisering van de openbare massamedia. Bovendien gaan kranten en tijdschriften deel uitmaken van media-industrieën, waardoor ze verschuiven van politieke controle naar commerciële controle. Alle media beginnen in de jaren negentig marktgericht te denken: het is de opkomst van de zogeheten formats en van het BV-schap.

Deze ontwikkeling heeft een zeer grote invloed op het politieke vertoog. Terwijl het genre van het politieke vertoog bij de aanvang van het decennium nog netjes gescheiden was van entertainment- of marketinggenres, treedt in de jaren negentig een steeds grotere vermenging op. De kern van deze ontwikkeling is een verandering in de orde van het spreken van de politiek. Politiek wordt entertainment (De Laatste Show, Villa Politica) en entertainers gaan de politiek bevolken. Interviews worden steeds korter (mediatrainingen in 1999 waren erop gericht ‘alles in 30 seconden te zeggen’; in 2003 was dat al gereduceerd tot 16 seconden), en hetzelfde geldt voor nieuwsitems en debatten over bepaalde thema’s in discussieprogramma’s. Politici moeten korte boodschappen produceren in ‘verstaanbare taal’ die algauw uitmondt in slagwoorden (‘de biechtstoelprocedure’, ‘het zilverfonds’, het ‘gratis verhaal’). De inhoud moet in welbepaalde formats passen, zoals de antagonistische discussie met een ‘tegenstander’ of het autobiografische verhaal. Het spreekt vanzelf dat dit niet alleen de verpakking maar ook de inhoud beïnvloedt. Niet elk politiek thema of argument kan in deze formats geknepen worden. Bepaalde soorten politiek worden erdoor vergemakkelijkt, terwijl andere er zeer moeilijk door worden.

Tegelijk meten de media zelf zich een heel ander imago aan; politieke journalisten worden celebrities, en politici streven naar optredens bij bepaalde interviewers of presentatoren van talkshows (Bracke (& Crabbé), Polspoel & Desmet, Uytterhoeven…). In hun optreden worden deze journalistieke vedetten gesterkt door een ideologische overtuiging. Zij stellen de politiek voor als een saaie bedoening en onderschrijven daarmee het beeld van de ‘kloof’ tussen burger en politiek. Hun eigen opdracht definiëren zij als ‘democratiserend’: de journalist moet de saaie politiek ‘aantrekkelijker’ en ‘begrijpelijker’ maken, om ze ‘dichter bij de mensen’ te brengen. Daarbij veronderstellen de nieuwe journalisten dat de media, nu zij het juk van de partijcontrole en de verzuiling hebben afgeworpen, pas echt objectief en onafhankelijk zijn geworden. Pas nu kunnen de media écht democratisch functioneren en als spreekbuis dienen voor de gewone man. Noteer dat de media dus gewoon de visie op democratie van het Blok overnemen. Gedreven door een ideologie van democratie en onafhankelijkheid nemen zij in de jaren negentig effectief de plaats in van het maatschappelijke middenveld. Het zijn de media die nu beweren dat zij de bewakers en organisatoren zijn van de vrije meningsuiting, en dat zij de visie van ‘de man in de straat’ vertolken – vandaar de voorkeur voor het publieksinterview, het straatinterview, het publieksdebat zoals Jan Modaal... Tegelijk richten politici zich nagenoeg uitsluitend op de media voor hun contact met ‘de burger’, en ziet de bevolking de politiek steeds nadrukkelijker door de bril van de media.

Zoals gezegd doorsnijdt deze evolutie de fase van de doorbraak van het Vlaams Blok. De correlatie tussen beide is duidelijk. Het Blok krijgt in de jaren negentig precies de media die het nodig heeft. Haar mandatarissen hanteren een stijl die perfect past in de nieuwe mediaformats: korte, krachtige en antagonistische interventies, gedragen op de kadans van slagwoorden en slogans, gekaderd in een simpele logica die in het huidige medialandschap bij gebrek aan spreektijd nooit kan worden doorgeprikt. Het Vlaams Blok wordt in de jaren negentig dan ook de onbetwiste koning van de massacommunicatie. Haar slogans en haar spilfiguren zijn door iedereen gekend; haar electorale propaganda doorstaat met gemak de strengste kwaliteitstests; en de mediaoptredens van haar mandatarissen zorgen zonder uitzondering voor de gewenste beeldvorming. Het Vlaams Blok domineert vanaf de jaren negentig de politieke communicatie.

Vrije meningsuiting

Het Blok benut deze nieuwe mogelijkheden maximaal. De objectiviteitsgedachte die de nieuwe media domineert wordt genadeloos uitgebuit, in een volstrekt paradoxale beweging – en zoals zo vaak zorgt de krachtige ideologie ervoor dat de paradox onzichtbaar blijft. Sinds 1991 klaagt het Blok dat het door de media gemarginaliseerd en gemeden wordt; doorgaans doen de kopstukken van het Blok dat soort beklag in de media – ziehier de paradox. Het effect is evenwel dat de media doorheen deze ganse evolutie een zeer grote onzekerheid vertonen in hun relatie met het Blok. Immers, de media eisen de rol op van behoeders van de vrije meningsuiting, en aangezien het Blok beweert de stem van de gewone man te vertolken, zou de beknotting van de spreektijd voor het Blok neerkomen op verraad aan de maatschappelijke opdracht van de media. Het Blok krijgt dan ook ruime media-aandacht, kopstukken zoals Dewinter en Annemans gaan geleidelijk aan tot de meest ervaren mediapolitici van hun generatie behoren, en het Blok rekruteert journalisten voor zeer zichtbare mandaten (Tastenhoye, Verstrepen).

De stem van het Blok klinkt dus luid in de media, zelfs wanneer die stem beweert dat ze niet te horen is. De media laten lawines van Vlaams Blok-uitspraken, -stellingen en -argumenten toe en verlenen zo het democratische imprimatur aan de stijl en het vertoog van het Blok. Men nam aan dat het Vlaams Blok de partij was die het dichtst bij de ‘gewone man’ stond, terwijl er een kloof gaapte tussen die gewone man en de andere partijen. Bijgevolg werd het Blok niet enkel hegemonisch qua inhoud maar ook qua vorm in het politieke vertoog.

Een ‘mening’ hebben, een mening die vanzelfsprekend ‘vrij’ moet kunnen circuleren, staat vanaf dat ogenblik gelijk met een radicale mening hebben, een mening die rauw en ongepolijst klinkt, en die vertolkt wordt door iemand die ‘de dingen zegt zoals ze zijn’, die ‘er geen doekjes om windt’, die ‘zegt waarvoor-ie staat’ enzovoort. Het betreft één grote imitatie van een stereotype van ‘gewoon zijn’, maar er gaat een a priori suggestie van waarheid van uit. Emotionele, woedende, sterke taal wordt geleidelijk gezien als preciezer, scherper, juister, eerlijker en authentieker dan meer beheerste, kalme, nuchtere en afgewogen taal. Uitbarstingen van een dergelijke authenticiteit (zoals bij de affaire Dutroux in 1996) worden gretig opgepikt als belangrijke momenten waarop het politieke vertoog een nieuw elan krijgt (heel even wordt het politieke vertoog zelfs gedomineerd door een emotionele ‘gewone man’: Paul Marchal). De opname van dat soort ‘volkse’ vertogen in de publieke fora wordt vanaf dat ogenblik gezien als de kern van de vrije meningsuiting (‘iedereen moet z’n zeg kunnen doen’, ‘ik heb ook mijn gedacht!’), en langs die omweg ook als definiërend voor een democratie. Een democratie is een forum voor volkse vertogen – voor de stem van het volk dus.

Deze metamorfose van het politieke vertoog, van een technisch en complex vertoog-op-zich naar een ‘geïntegreerd’ vertoog gemodelleerd op Jan-Modaal-die-over-politiek-spreekt, is de definitie van populisme. Met het geheven vaandel van de vrije meningsuiting produceert men halfbakken analyses, verzinsels, leugens, houterige grappen en enormiteiten – zolang deze maar ‘gewoon’ klinken zijn ze oprecht, authentiek, sociaal correct. Deze opvatting wordt vaak met de allerbeste bedoelingen uitgedragen door politici, marketingmensen en mediakoppen. Het is gefundenes Fressen voor het Blok, zijn natuurlijke discursieve habitat.

Politieke correctheid

Het nieuwe discursieve regime opereert via een stereotiepe tweedeling, waarbij het parler vrai, met zijn connotaties van waarheid en authenticiteit, wordt gecontrasteerd met zijn tegendeel: een ‘politiek correct’ spreken dat ‘taboes’ hanteert, dat zaken ‘onbespreekbaar maakt’ en dat alle voeling met ‘de gewone man’ verloren heeft. Dit politiek correcte spreken is voortaan het anders spreken, het niet zoals het volk spreken, het elitaire en daardoor ondemocratische spreken. Het is bovendien niet-authentiek, niet-oprecht, en niet-geloofwaardig als diagnose of analyse van de werkelijkheid.

Alweer trekt het Vlaams Blok stevig aan deze kar, en het migrantenthema is hét domein par excellence waarin het contrast wordt uitgespeeld tussen de ‘echte’ sociale correctheid die de partij beweert te vertolken (‘zo is de werkelijkheid’) en de ‘valse’ politieke correctheid. Volgens het Blok is het de schuld van politiek correcten dat het ‘migrantenprobleem al jaren verrot is’. De reden? De politiek correcten zijn ‘weldenkend’ en welgesteld, zij behoren tot de hoger opgeleiden en de intelligentsia, en zij wonen nu eenmaal niet in de wijken die door migranten worden bevolkt. Zij hebben makkelijk praten, zij kunnen genieten van de ‘multicultuur’, want zij hebben ‘geen last van migranten’. De gewone man kent het échte migrantenprobleem: demografische overrompeling, escalerende criminaliteit, sociaal profitariaat, verloedering van de wijken. De politiek correcte elite heeft deze problemen jarenlang als een taboe beschouwd, met als gevolg dat de situatie uit de hand is gelopen. Ondertussen vinden de bedreigde autochtonen geen gehoor bij het politieke establishment, dat door deze elite wordt beheerst. Enkel het Vlaams Blok luistert naar hen.

De idee dat er een ‘echt’ migrantenprobleem bestaat, dat afwijkt van het ‘officiële’ migrantenprobleem en dat alleen door het Vlaams Blok met gezag wordt aangekaart, werd snel in zeer ruime kring aanvaard. Aangedreven door een media-economie die steeds meer waarde hecht aan (rauwe, ongenuanceerde, radicale, emotionele) volkse stemmen, ontstond algauw een beeld van twee tegengestelde werelden: de schijnrealiteit tegenover de echte realiteit. De eerste wordt bevolkt door weldenkende politici, opiniemakers en intellectuelen, de tweede door de gewone man. Zo introduceert het Blok opnieuw het begrip ‘sociale klasse’, zij het cynisch en impliciet, in het politieke vertoog: er bestaat een proletarische realiteit die ongefilterd en écht is; en er is een realiteit van de beteren-af, die aangetast is door vals bewustzijn en politieke correctheid. Wie deze laatste vorm van realiteit verdedigt is niet democratisch, want hij/zij weigert de volkse (echte) realiteit te erkennen. Alweer zou dit aan Lenin en Gramsci bewonderend gemompel ontlokt hebben.

De ‘politiek correcte’ elite is in de wereld van het Blok vanzelfsprekend ‘links’. En hier zien we hoe het Vlaams Blok de eerder beschreven uitbreiding van de linkerzijde verwezenlijkt. Iedereen die de volkse, echte, ongefilterde realiteit van het Blok niet erkent, is links. Links is dan ook een synoniem geworden voor elitair, wereldvreemd, ‘ideologisch’ (dit is: onrealistisch) denkend en welgesteld. Links komt dus ook te staan voor iedereen die het wereldbeeld van het Blok niet deelt, incluis delen van de CD&V, de VLD en de vroegere Volksunie. De band tussen ‘links’ en ‘het volk’ is doorgeknipt: de ‘linksen’ zijn thans juist de verraders van de gewone man. Links is wat tot voor kort ‘rechts’ was: een synoniem voor fout.

In het zog van de omkering van links en rechts verschuift ook de betekenis van politieke correctheid. Politieke correctheid is historisch een onderdeel van emancipatie-bewegingen en het diende een nobel doel: discriminaties en verbaal geweld tegenover zwakkere groepen vermijden. De wet op de bestraffing van het racisme is een vorm van officiële politieke correctheid. Maar het Vlaams Blok is erin geslaagd het begrip politieke correctheid een heel andere betekenis te geven. Vandaag wordt iets als ‘politiek correct’ bestempeld wanneer het een ‘echte’ realiteit moet verbergen, een taboe. En dit verzwijgen is een rechtstreekse aanslag op de democratie, want echte realiteiten moeten in naam van de vrije meningsuiting vrij geuit kunnen worden. Politieke correctheid is in nog geen twintig jaar overgegaan van een emancipatorisch naar een antidemocratisch instrument, van een verwezenlijking naar een plaag, van een middel om de zwakken te beschermen naar een middel om ze te verdrukken. Het is in zeer ruime kring een vies woord geworden.

Een nieuw spreekregime

Voor extreem-rechts is dit een grote overwinning. Het Vlaams Blok heeft in vijftien jaar het hele publieke spreekregime in onze samenleving op z’n kop gezet, de hele talige economie door elkaar gehaspeld. Vertogen die voor ‘duur’, prestigieus en belangrijk werden aanzien – elitaire, intellectuele, ‘geleerde’, analytische vertogen – zijn flink in waarde gezakt. En vertogen die niet in het publieke domein thuishoorden – volkse, rauwe, radicale, emotionele, beledigende en vulgaire vertogen – worden makkelijker geaccepteerd of bekleden zelfs een centrale plaats op de discursieve waardeschaal. Dit heeft een effect op politici: het volstaat niet dat men een zeer grote deskundigheid bezit in een bepaalde politieke materie, men moet vooral volks kunnen communiceren, zoniet ontstaan er twijfels over het democratische kaliber. Figuren als Jean-Marie De Decker of Vincent Van Quickenborne konden slechts op de voorgrond komen dankzij dit nieuwe volkse spreekregime – een regime waarin men ongestraft kan zeggen dat ingewikkelde zaken onmogelijk politiek relevant kunnen zijn, waarin incompetentie als charmant (of erger nog: als the whole point of politics) kan worden voorgesteld, en waarin de politieke kwaliteit vooral gemeten wordt aan de deskundigheid waarmee men media-interventies plant en een eendimensionale persoonlijkheid kan blijven beklemtonen.

Op die manier heeft het Vlaams Blok de linkerzijde niet enkel het ‘volk’ afgenomen, maar bovendien een van de krachtigste wapens uit handen geslagen: de analyse, de kritiek. Analytische, complexe en genuanceerde verhalen raken met moeite voorbij het stigma van de ‘ivoren toren’-stem; in concurrentie met een doorleefde, krachtig geformuleerde anekdote moeten zij de duimen leggen. Want ook al levert een grondige kritische analyse een verifieerbaar en accuraat beeld van de realiteit op, toch blijft men het gevoel hebben dat de werkelijkheid die moet ‘aangepakt’ worden diegene is die de volkse stemmen aankaarten: datgene ‘waar de mensen wakker van liggen’, de ‘ware verzuchtingen van de burger’...

Cordon sanitaire

Wie de opkomst van het Vlaams Blok bekijkt doorheen de bril van het vertoog en nagaat hoe vertogen en verhoudingen tussen vertogen gedurende vijftien jaar zijn geëvolueerd, komt tot een pessimistische conclusie. De perfecte synergie tussen de oppositiestijl van het Blok en de nieuwe, populaire en gecommercialiseerde media heeft de bakens van het politieke discours grondig verlegd. Het Vlaams Blok beheerst niet enkel een aantal van de kernthema’s van de hedendaagse politiek – de definitie van ‘democratie’ bijvoorbeeld – maar ook het complex van genres en stijlen waarmee men legitiem over de samenleving kan spreken. Het heeft het politieke veld herverkaveld en er nieuwe regels voor de legitimiteit van politieke vertogen in geïntroduceerd.

Die beweging is gevolgd door de politieke tegenstanders en de media. Het is dus onrechtstreeks het Vlaams Blok dat de spelregels van de hedendaagse politieke debatten bepaalt. Het Blok bepaalt in zeer grote mate de definities van thema’s, de relaties tussen thema’s (bijvoorbeeld migratie en criminaliteit), de plaatsing van die thema’s in de actualiteit, de tegenspelers in debatten over die thema’s (het Blok kiest tegen wie ze ten strijde trekt of met wie ze flirt), het register van argumenten over die thema’s enzovoort. De partij is op een paradoxale manier de motor geweest achter de politieke vernieuwing van de jaren negentig. Die vernieuwing was tegen haar gericht maar nam tegelijk haar uitgangspunten over. Daardoor hield het Blok voortdurend het initiatief, en werd de partij helemaal naar het centrum van de politiek gekatapulteerd.

Men heeft zich in politieke analyses van de invloed van het Vlaams Blok vaak blindgestaard op het expliciete niveau, het niveau van de oppervlakkige overname van woorden, expliciete programmapunten en zo meer, het niveau waarop de individuele intenties van politici een rol spelen. Op dat niveau is de invloed van het Blok gering, en velen grijpen dit aan om te beweren dat er nog altijd een waterdicht schot staat tussen het Vlaams Blok en de ‘democratische partijen’. Ik ben bang dat ik die mening niet kan delen. Want van zodra we onder die oppervlakkige laag kijken en de diepere impliciete invloeden onderzoeken, krijgen we een veel minder rooskleurig plaatje. Vanuit dat diepere niveau bekeken is er in dit land nooit een cordon sanitaire geweest. De omheining rond het Blok bestond uit één enkel, laag gespannen schrikdraadje – de weigering om coalities te vormen. Een dier van de omvang van het Blok stapt daar echter met gemak over. Zowat alle partijen en alle grote media hebben sinds de doorbraak van het Blok in 1991 de discursieve orde aangenomen die door het Blok werd opgelegd. Ideeën, inhouden, elementen van beeldvorming, argumenten, prioriteiten, woorden, grote schema’s – al die dingen werden zonder slag of stoot door links, rechts en centrum overgenomen. Ik kan me inbeelden dat men met zo’n cordon sanitaire bij het Blok best kan leven. Lenin en Gramsci zouden alvast bewonderend geknikt hebben.