Arbeiders versus bedienden: Het debat over het werknemersstatuut by Ferre Wyckmans Friday, Feb. 18, 2005 at 4:48 PM |
We willen het niemand ten kwade duiden – ook Roger Blanpain niet - dat hij, via een ingekaderde lezersbrief in De Standaard, pleit voor een actieve aanpak in het wegwerken van het onderscheid tussen arbeiders en bedienden. Hoe zouden we dat verwijt kunnen of durven uiten, als LBC-NVK – de grootste bediende – en kaderbond in Vlaanderen en Brussel – hebben we tijdens het congres van 2001 juist bepleit dat dit onderscheid inderdaad zou worden weggewerkt.
De gratuite uitval van professor Blanpain naar de conservatieve vakbonden die enkel het eigenbelang van hun eigen structuren zouden beogen is dus inderdaad vooral ‘gratuite’. De 295.000 leden van LBC-NVK, maar ook de nog eens evenveel aangesloten leden van CNE en BBTK/SETCa alleen al zijn daarmee beledigd. We hebben expliciet aangedrongen op het feit dat deze werkzaamheden het resultaat zouden zijn van overleg tussen vakbonden en werkgeversorganisaties. Daarmee uitdrukkelijk opterend om dit debat en de zoektocht naar oplossingen niet tot onderwerp van (partij)politieke , laat staan magistratenbeslissingen te laten verworden. Getuigt dit van misprijzen voor de politiek of meewarigheid t.a.v. de magistratuur of juridische wetenschappers? Neen, de beoordeling wordt wel gemaakt dat dit ‘statutenverhaal’ iets meer is dan het schrappen van de termen arbeiders en bedienden om ze te vervangen door ‘werknemers’. Immers de sociale wetgeving is het complexe resultaat van een lange sociale geschiedenis en strijd. Vooral is dat ook het resultaat van overleg tussen verantwoordelijke sociale partners. En nog meer is zulk overleg het eindresultaat van compromissen. Dat is geen vies woord, immers ook de politiek is de kunst van het compromis. Zowel LBC-NVK als het ACV (Raadsbeslissing van 25 februari 2003) heeft dit onderwerp en de aanpak ervan niet ontweken. Er is uitgebreid geconsulteerd en gedebatteerd omtrent een te bereiken concretisering. We citeren letterlijk uit de besluiten, niet genomen in de beperkte conclaven of hoofdkwartieren van centrales, maar na debat en discussie. “We kunnen dit onderwerp niet overlaten aan de politiek of aan de werkgevers alleen… De vakbonden zijn hierin de meest gerede partij omdat zij dit debat niet voeren vanuit verdoken visies op sociale afbraak. Integendeel, onze doelstelling is juist een grotere en betere bescherming van wie het zwakst is in de sociale verhoudingen: de werknemer. Onvoorbereidheid zou dan een strategische flater zijn.”(einde citaat). Kortom wie ons verwijt dat we niet bezig zouden zijn, wat zeg ik niet actief zouden werken, aan dit belangrijke item heeft mogelijk andere bedoelingen; wie weet zelfs het bewust schade aanbrengen aan de vakbonden, zoal niet het ondergraven van de juridische bescherming van werknemers. De Belgische vakbonden kunnen bogen op én een rijke traditie én een hoge representativiteit, met zelfs nog toenemende ledentallen.
Als Minister Vanden Bossche, de bevoegde voogdijminister, onomwonden pleit om het statuut arbeiders en bedienden dichter bij mekaar te brengen middels de introductie van de economische werkloosheid voor bedienden dan wordt het evenwel slikken. Voor een beleidsverantwoordelijke die ook stelt op de centen te letten is het merkwaardig dat deze voor de SZ en dus publieke middelen behoorlijk dure maatregel plots het wondermiddel zou zijn. Is er in bediende- of kadermiddens ooit gepleit om dit systeem naar de bedienden uit te breiden? Is dit de les in solidariteit die Blanpain en Vandenbossche de bediendebonden willen spellen? Het gebrek aan solidariteit (van de bediendebonden) gaat wat hen betreft over het omlaag brengen van de huidige opzegvergoeding voor bedienden om deze van de arbeiders eventueel te verhogen. Want laten we wel wezen: het stelsel van de economische en technische werkloosheid is niet los te zien van de opzeggingstermijnen. Economische en technische werkloosheid wil, om ontslagen en daaropvolgende wederaanwervingen te vermijden, voor werkgevers én arbeiders de kosten drukken (werkgevers) en inkomens (arbeiders) enigszins beveiligen. Wie de economische werkloosheid in het geding brengt, brengt dus ook de opzeggingstermijnen in het geding. Begeven we ons met de stelling dat we het statuut van de arbeiders ‘opgetrokken willen zien’ naar dat van de bedienden op het misprijzende ‘het is maar een arbeider’-niveau dat R.Blanpain ons toemeet? Al diegenen die de arbeiders meer decente opzeggingstermijnen en ontslagbescherming onthouden horen in dat kamp thuis. Tot nader order zijn die niet te vinden in de syndicale middens, zoals Dhr. Blanpain nu al jaren blijft debiteren. De herwaardering van arbeiderstaken o.a. door de aantrekkelijkheid van het beroeps- en technisch onderwijs te promoten heeft, naast de wenselijkheid ervan, vele facetten. Dit reduceren tot een probleem van juridisch statuut is een intellectueel onwaardige simplificatie. Wat te denken van het feit dat vele ouders én kinderen in hun keuze naar beroepszekerheid opteren voor jobs die een grotere garantie, op korte en langere termijn, bieden. Of is de verhouding tussen de arbeiders en bediendeslachtoffers van de herstructureringen niet veel ingrijpender als perspectiefbepaler? Ook ik wil niet in de val trappen van de versimpeling. Maar willen politici én professoren door de vakbonden en hun leden op dit specifieke terrein van het werknemersstatuut ernstig worden genomen dan hoeden zij zich best voor het lapidaire. Dit is geen dreiging, maar juist een uitnodiging.
Ferre Wyckmans
|