arch/ive/ief (2000 - 2005)

Irakezen getuigen over de ‘bevrijding’ van Irak
by Inge Van de Merlen Thursday, Jan. 13, 2005 at 9:11 PM
Inge.Van.de.Merlen -at- telenet.be

Irakezen getuigen over de ‘bevrijding’ van Irak

Van 29 december 2004 tot 7 januari 2005 verbleef ik samen met Marc De Meyere in Amman. We hadden medisch materiaal van Geneeskunde voor de Derde Wereld meegekregen om aan onze Irakese vriendin Rana te overhandigen, zodat zij het tot bij de slachtoffers van de platgebombardeerde stad Fallujah kan brengen. Tijdens ons verblijf in Amman was er ook een delegatie van verschillende vredesorganisaties uit de Verenigde Staten aanwezig. Deze delegatie was samengesteld uit mensen van Global Exchange, Code Pink, United for Peace and Justice en Families for Peace. Met deze missie wilden ze hulpgoederen voor Fallujah aan Irakese artsen overhandigen. Daarnaast wilden ze met artsen, hulpverleners en slachtoffers uit Irak ervaringen met betrekking tot de oorlog in Irak uitwisselen. Er vonden talrijke besprekingen plaats over mogelijke strategieën om de westerse bevolking bewust te maken van de humanitaire ramp die zich sinds de invasie permanent ontwikkelt in Irak. Sinds begin november verzamelden deze organisaties ongeveer 600.000 dollar voor hulpgoederen ten voordele van de slachtoffers van Fallujah.

We leefden en werkten gedurende deze week samen met de Amerikaanse activisten en talrijke gesprekken met Amerikanen en Irakezen bevestigden onze vrees dat in Irak reeds geruime tijd een georganiseerde misdaad tegen de burgerbevolking plaats vindt. Enkele getuigenissen werden vorige week reeds op Indymedia gepubliceerd. Hier is het vervolg over de mensonterende daden van de coalitietroepen en de interim-regering in Irak.

Amman, 31 december 2004 – Eén van de Irakese getuigen die avond was H., een tandtechnicus en fysiotherapeut. Hij vertelde over de terreur van de coalitietroepen in Irak. De feiten van zijn eerste getuigenis vonden plaats in juni 2003, op een dag dat nabij de al-Adhamya moskee een gepantserd voertuig van de bezetters was beschoten. H. zag alles gebeuren van op ongeveer 30 meter afstand.

Twintig minuten na de beschieting van het legervoertuig was het gebedstijd en de mensen begaven zich naar de moskee. Het gebied werd echter omsingeld door VS-troepen en ze hinderden de mensen om de moskee te betreden. Een 21-jarige man vroeg aan één van de soldaten om toegang tot de moskee te krijgen, zodat hij met de andere mensen zou kunnen bidden. De soldaat riep de man toe tot bij hem te komen. Ondanks de waarschuwingen van andere Irakezen ging de man in de richting van de soldaat. Toen hij echter halverwege was zegde de soldaat dat hij moest omkeren. Ondertussen ging een andere man in de richting van de moskee-ingang. Daar aangekomen werd hij door de soldaten gearresteerd. Ze begonnen hem te duwen en de man wist niet of hij nu naar binnen moest gaan of niet. Deze man, een epilepticus, werd onzeker, panikeerde en begon te roepen wat hij nu moest doen. Daarop werd hij met verschillende kogels gedood. Toen de eerste man zag wat er gebeurde wilde hij wegrennen, maar werd ook van opzij neergeschoten. Er heerste een broeiende zomerhitte en de man lag op de grond naar de omstaanders om hulp te zwaaien met zijn hand. De soldaten vuurden echter waarschuwingskogels over hun hoofden, zodat ze hem niet konden gaan helpen. De man bleef met zijn hand zwaaien tot hij uiteindelijk overleed. Toen kwam een Amerikaanse luitenant vragen wat er gebeurd was. ’s Avonds kwam deze zelfde luitenant naar de woningen van de vermoorde mannen om zich voor de vergissing te verontschuldigen. De families weigerden echter elke verontschuldiging en compensatie te aanvaarden.

H. ging onmiddellijk verder met een tweede verhaal. Een huis werd door Amerikaanse soldaten omsingeld. Er cirkelde ook een helikopter over de plaats. Een man van ongeveer dertig jaar werd gearresteerd en naar een VS-legerbasis gebracht. H. was met een paar andere mensen in de buurt toen het gerucht de ronde deed dat de man zou vrijgelaten worden. Ze begaven zich naar de legerbasis om hem te verwelkomen. De man werd inderdaad vrijgelaten, maar toen hij ongeveer vijftien meter van de uitgang verwijderd was, schoot plots een Amerikaanse sluipschutter hem door de keel. H. en de anderen renden naar de man om hem te helpen, maar er werden waarschuwingsschoten over hun hoofden gelost, zodat ze niets konden doen. Tenslotte kwamen ze (soldaten?) hem oppikken om hem naar het ziekenhuis te brengen. Eerst vroeg de dokter om twaalf bloedzakjes, maar toen merkten de artsen dat er een kogel gebruikt was die in het lichaam explodeert. Ze konden niets doen om de man te redden. Vervolgens werd het lichaam van de man naar zijn huis gebracht om het voor de begrafenis voor te bereiden. Tijdens de begrafenis zelf vond er opnieuw een razzia plaats en iedereen werd gearresteerd. Een dertienjarige jongen kon zich niet meer bedwingen en begon beledigingen naar de soldaten te roepen. Plots leek het of één van de soldaten de jongen van vlakbij in de borst schoot. het moest een vreemd soort munitie geweest zijn, want de jongen ging een stukje de hoogte in en viel vervolgens neer op de grond, waar hij wel twee uur lang bleef schokken. Daarna werd de jongen naar het ziekenhuis gebracht en hij herstelde gelukkig. Waarschijnlijk was het gebruikte wapen een zogenaamd taserpistool, waarmee het doelwit uitgeschakeld wordt door middel van een elektrische schok. Door kinderen zo hardhandig te intimideren trachten de soldaten hen te doen gehoorzamen en zwijgen.

Bij het laatste verhaal van H. gaat het om vrouwelijke slachtoffers. Het gebeurde een zeven à acht maanden geleden. Bij een razzia in een woonhuis troffen de Amerikaanse soldaten een vrouw aan. Ze vroegen waar haar zus was, waarop de vrouw het adres vlakbij haar eigen woonst gaf. Wanneer de soldaten op weg naar de woning van de zus waren, kwamen ze haar samen met haar twee dochters in de auto tegen. De vier vrouwen werden gearresteerd. De volgende dag werden twee broers van de vrouwen eveneens aangehouden. Eén van hen was alcoholist. Een paar dagen later zegde men bij de politie dat de man dood was. Daarom ging de familie naar de legerbasis om zijn lichaam terug te krijgen, maar de Amerikanen vertelden hen dat de man helemaal niet dood was. Andere Irakezen die uit de gevangenis kwamen beweerden echter dat hij inderdaad niet meer leefde, en er gingen eveneens verhalen rond over een vrouw die verkracht zou zijn in de gevangenis. Een Irakese die in de VS woont kwam naar Irak om de feiten rond de verkrachting te onderzoeken. Haar onderzoek voerde haar echter naar de zaak van de alcoholverslaafde man. Vier maanden na de gebeurtenis werd uiteindelijk het lichaam van de man vrijgegeven vanuit het forensisch hospitaal. Zijn stoffelijke resten waren helemaal zwart, alsof hij verbrand was. De vrouwen werden na twee maanden eveneens vrijgelaten. Hen was een verbod opgelegd om met NGO’s te spreken, op straffe van een nieuwe arrestatie. Desondanks hebben de vrouwen hun verhaal gedaan. Eén van hen vertelde dat ze om de week à 10 dagen zich helemaal moest uitkleden. Telkens werd toen het dode lichaam van haar broer gedurende ongeveer tien minuten voor haar neergelegd. Dit ging zo ongeveer drie maanden door. Een andere vrouw zegde dat dit nog niet het ergste was. Ze getuigde meermaals in de gevangenis verkracht te zijn geweest. De vrouw in kwestie dwaalt nu rond en vraagt overal om een fatwa om zichzelf te mogen doden. Ze gaat gebukt onder immense gevoelens van schaamte. Ze krijgt bovendien geen toelating om het land te verlaten, zodat ze haar verhaal niet openbaar kan maken.

Toen H. dit verhaal vertelde, barstte een Irakese vrouw in tranen uit. Ikzelf voelde eveneens tranen opborrelen, en had moeite me niet te beginnen schamen een mens te zijn. Wie zijn eigenlijk de terroristen?!

Later op de avond zat ik in de lobby van het hotel te praten met een andere Irakees. Ook hij wenste zijn verhaal te doen. Hij begon te vertellen over wat zijn broer overkomen was.

Het gebeurde op 1 mei 2004. De broer van J. was aanwezig op een vergadering van de Human Rights Organisation in Babylon. Er waren ongeveer 300 aanwezigen, waaronder religieuzen, leden van verschillende partijen en andere burgers. De Amerikaanse troepen overvielen de plaats en bevalen de aanwezigen zich op de grond neer te leggen. Van op drie humvee’s en twee tanks begonnen ze willekeurig op de mensen te schieten. Negen mensen geraakten aan armen en benen gewond. Dan werden twee van de aanwezigen tegen een muur geplaatst en met een hoofdschot geëxecuteerd. J. zou in het bezit zijn van foto’s van deze executie, die één van de aanwezigen heeft kunnen maken. De broer van J. werd samen met een andere man gearresteerd. Sinds die dag verdween hij voor twee à drie maanden. In deze periode ging J. op zoek naar zijn broer. Een vrijgelaten gevangene van Abu Ghraib kwam met infomatie voor de dag. De man had zelfs het volgnummer van J. zijn broer op zijn onderbuik geschreven en op die wijze mee naar buiten gesmokkeld. J. wendde zich met deze gegevens tot het Iraqi Assistance Center (IAC), een orgaan dat de functie heeft de Irakezen te ondersteunen bij hun communicatie met de CPA. Aangezien J. Engels kent en over een perskaart beschikt was het voor hem makkelijker zich door te zetten tegenover de autoriteiten. Toch was dit ook voor hem niet echt eenvoudig. J. eiste een attest waarop stond dat zijn broer zich in de Abu Ghraib gevangenis bevond en dat ze hem niet zouden doden. Daar vertelden ze hem dat zijn broer juist gestorven was en ze gaven hem een attest mee met enkel naam en volgnummer van de gevangene. J. vroeg meer informatie, maar die werd hem geweigerd. Dan wilde hij klacht neerleggen en kreeg te horen dat ze daar geen toelating voor hadden. Vervolgens wilde hij een verklaring dat ze geen toelating hadden zijn klacht in ontvangst te nemen. Bij een ander bezoek aan het IAC ontmoette J. een militair die zegde daar te zijn om te controleren of de soldaten zich correct gedroegen. J. legde zijn probleem uit, maar in plaats van de zaak na te gaan begon de man J. te ondervragen. Vrienden van J. gaven hem het advies om zijn zoektocht stop te zetten om zelf niet in de problemen te komen. Uiteindelijk heeft J. zijn broer in Abu Ghraib teruggevonden. Hij bleek er gemarteld te zijn geweest door middel van slagen en stroomschokken. Ten gevolge daarvan was zijn volledige rechterzijde verlamd. Gedurende de periode dat hij gevangen zat is hem nooit de aanklacht meegedeeld en ook informatie over bijvoorbeeld de mogelijkheden om een advocaat te raadplegen werd hem geweigerd. na drie maanden kreeg J. uiteindelijk de toelating zijn broer één keer per maand te bezoeken. Ondertussen is dit bezoekrecht uitgebreid tot drie keer per maand.

In een andere zaak begaf J. zich met een reporter van Pacifica Radio en met een cameraman naar het Human Rights Center. Daar hoorden ze het verhaal van de coördinator van HRC die op een podium voor de ogen van anderen geslagen was geweest. Een andere aanwezige heeft dit toen gefilmd, maar de Amerikanen verwondden hem met 3 kogels.

Verder vertelde J. over een geval met Engelse militairen. Tijdens een manifestatie in een plaatsje tussen al-Amarah en Basra werden 17 mensen gearresteerd. Drie uur later werden ze gedood en op straat geworpen. De soldaten hadden de slachtoffers hun ogen uitgerukt en armen en benen afgezaagd. Ook hiervan bestaan foto’s. Deze foto’s heb ik nooit in de nieuwsberichten gezien, in tegenstelling tot de beelden van de verbrande lijken van de vier werknemers van Blackwater Security Consulting, die op 31 maart 2004 aan een brug in Fallujah werden opgehangen en de massamoord op de Fallujaanse burgerbevolking in april en november moesten rechtvaardigen.

Men kan zich afvragen waarom men met de bewijzen niet naar de rechtbank stapt. Een laatste getuigenis van J. documenteert hoe machteloos de Irakezen zijn tegenover de huidige tirannie. Tien Irakezen stapten naar een rechter van het Hof van Beroep, omdat ze niet akkoord waren met het vonnis in een geldzaak tegen de Mukhabarat (vroegere geheime dienst van Saddam Hussein, nu werkzaam onder Allawi). De rechter riep de betrokken leden van de Mukhabarat naar de rechtbank voor ondervraging. Enkele Mukhabarat officieren informeerden eerste minister Allawi hierover. De rechter werd daarna voor de keuze gesteld om verplaatst te worden of ontslag te nemen. Hij werd uiteindelijk naar een kleine rechtbank in Sadr city verplaatst en de tien Irakezen zijn opnieuw gevangen genomen.

J. verklaarde altijd een tegenstander van Saddam geweest te zijn. Hij is lid van een Shiitische familie. Zijn broer is tijdens het Saddamregime negen maanden gevangen geweest. Tijdens zijn gevangenschap kreeg hij verschillende injecties toegediend. Hij heeft drie dochters van zes, vijf en drie jaar. Zijn jongste dochtertje werd met een hersenafwijking geboren en is hierdoor zwaar gehandicapt. Zij is het enige geval in de familie met deze afwijking. De familie vermoedt dat dit het gevolg is van de injecties die de vader in de gevangenis kreeg. Of dit zo is kan men natuurlijk niet weten, maar de familie juichte aanvankelijk de verdrijving van Saddam hartelijk toe. Ondertussen hebben ze wel begrepen dat de Anglo-Amerikaanse oorlog niet zozeer tegen Saddam gericht is, maar tegen het gehele Irakese volk.

Alle Irakezen die ik ontmoette smeken om hun getuigenissen in het westen te verspreiden. Op het moment dat ik dit artikel afwerk komt bij mij een e-mail van het Forum voor Vredesactie binnen. Ik lees:

De Nürnberg-principes wijzen op de individuele plicht van mensen om oorlogsmisdaden en misdaden tegen de vrede tegen te houden wanneer zij hiertoe de mogelijkheid hebben”.

Zij die over voldoende talenkennis beschikken vraag ik om de getuigenissen te vertalen, want in Europa hebben we behoorlijk te kampen met een ‘babelsyndroom’. De mediakanalen om de hulpkreten uit Irak te verspreiden bestaan. Ik hoop dat voldoende mensen zich moreel verplicht voelen om er mee voor te zorgen dat over X aantal jaren niet al te veel mensen kunnen zeggen: “Wir haben es nicht gewußt.”