arch/ive/ief (2000 - 2005)

[Observatiemissie Palestina & Israël] Een reisvergunning voor de ezel
by Tobias Van Os Saturday, Aug. 14, 2004 at 11:43 AM

Kfr Jamal, woensdagnamiddag 4 augustus 2004. Nour rijdt ons van Qalqiliya naar Kfr Jamal, een landbouwersdorpje ten noorden van de gewurgde handelsstad tegen de Groene Lijn (sinds 1948 de grens tussen Israël en de (Palestijnse) Westelijke Jordaanoever). Kfr Jamal ligt vlakbij de Apartheidsmuur - die is hier een elektronisch beveiligd hek met o.a. rollen scheermesdraad, een brede, diepe greppel en een asfaltweg voor legervoertuigen erlangs. We nemen plaats in het salon van een vertegenwoordiger van het lokale landbouwcomité. Hij heet ons welkom in naam van nog vijf andere boeren die ons enkele van hun recente ervaringen zullen vertellen. Ze hebben olijfgaarden, sinaasappelbomen, fruit en groenten in serres, ...

De eerste steekt van wal. Het oogstseizoen voor olijven komt er aan, maar de olijfolie van vorig jaar staat nog bij hem thuis omdat hij van Israël geen exportvergunning heeft gekregen. Naar de reden heeft hij het raden. Vóór de tweede Intifada werd 22 Israëlische shekels (ca 4,40 euro) per kilogram olijfolie geboden (de olie wordt gewogen). Nu is de prijs gekelderd tot 4 à 7 shekel per kilo.

Vrachtwagens vol pas geoogst fruit en groenten geraken niet door de checkpoints naar Nablus, Jenin, Jeruzalem. Soms staan ze uren en uren in de brandende zon tot ze rijp zijn voor de afvalberg. In Nablus worden de boeren van Kfr Jamal sinds het begin van de tweede Intifada (oktober 2000) zelfs niet meer te voet toegelaten. De lokale afzetmogelijkheden voor hun producten zijn zó beperkt dat ze met grote overschotten blijven zitten. De boeren uit de Palestijnse dorpen die tussen de Muur en de Groene Lijn wonen, zijn er zo mogelijk nog erger aan toe. Als ze iets willen verkopen, móeten ze hun producten wel naar de andere kant van de Muur transporteren. Maar daar knelt het schoentje. Aan de weinige zogenaamde 'landbouwpoorten' in de Muur moeten ze vaak wachten tot alles rot is.

Twee weken geleden bedroeg de prijs voor een krat tomaten van 17 kg vier shekel (nog geen 80 eurocent!!). Vroeger kreeg een boer voor diezelfde krat 20 tot 30 shekel. Het kan echter nog erger. Eén van de boeren van Kfr Jamal kan al sinds vorig jaar niet meer naar zijn land. Het ligt volledig aan de 'Israëlische' kant van de Muur (op de Westelijke Jordaanoever wel te verstaan). Om zijn grond te kunnen bereiken – via de landbouwpoort in de Muur – heeft hij een toelating nodig. Met zo'n toelating mag hij dagelijks tussen 5 en 19 uur door de poort. Ze is een half jaar geldig en moet telkens opnieuw aangevraagd worden. In de kleine lettertjes op de achterkant van het documentje lees je onder andere dat de toelating geen erkenning inhoudt dat het land dat hij gaat bewerken wel degelijk zijn eigendom is. Recent ontving de man de schriftelijke aankondiging dat een heel perceel olijfbomen dat tussen de Muur en de joodse nederzetting Kochav Ya'ir ligt (net over de Groene Lijn in Israel), zonder compensatie zal worden gerooid. Ze vormen een bedreiging voor de veiligheid van de nederzetting. Het huis dat het dichtst tegen de olijfgaard gebouwd is, is dat van Shaul Mofaz, de Israëlische minister van defensie. In de aankoop van zijn stuk grond had de boer het geld van twintig jaar werken in Koeweit geïnvesteerd.

Eén van onze gastheren kreeg van een Israëlische militair bij wijze van spreken twee zakken geld aangeboden voor zijn grond, maar hij weigerde te verkopen. Deze mensen houden van hun grond. Als ze die kwijt raken, worden ze ontworteld. Dan verliezen ze een stuk van hun identiteit. Toch laten velen hun land braak achter op zoek naar ander werk, dat hun een inkomen kan verschaffen. Het grootste probleem nu is immers een afzetmarkt voor hun producten te vinden. Degenen die toch verder boeren, steken zich diep in de schulden. Want hun onkosten overstijgen ruim de inkomsten. Daarbovenop krijgen ze af te rekenen met de pesterijen van het Israelisch leger. Zo bleven vorig jaar, midden in het oogstseizoen voor olijven, de landbouwpoorten in de Muur hier gedurende 22 opeenvolgende dagen gesloten. Wie thuis was, kon gedurende heel die periode niet bij zijn land achter de Muur. Wie zich op het moment van de sluiting aan de andere kant van de Muur bevond, moest 22 dagen op zijn grond blijven overnachten. Hun families bereidden thuis maaltijden, die ze in pakketten over de Muur gooiden.

Bij de aanvang van de constructie van de Muur moest elke boer met grond aan de 'Israëlische' kant zijn naam doorgeven aan de Israëlische landbouwadministratie. De bedoeling was te registreren wie in aanmerking zou kunnen komen voor een toelating om de landbouwpoorten in de Muur te gebruiken. Volgens onze gastheren werd die toelating bij de eerste aanvraag vrij vlot verstrekt. Om ze te vernieuwen vroeg men één van hen naar een eigendomsbewijs van de bewuste grond. Papieren van de Palestijnse administratie werden echter niet aanvaard. De Israëlische administratie kon hem wel een geldig bewijs verstrekken. Tegen 1800 shekel (350 euro). Zes maand later trok de administratie het eigendomsbewijs in twijfel dat ze zelf had verstrekt. De man wacht al sinds vorig jaar op zijn nieuwe toelating.

De buurdorpen Kfr Jamal en Falamiya hebben samen nog één waterbron. Door de bouw van de Muur verloren ze er één. Jayous, een ander buurdorp dat bijna al zijn landbouwgrond achter de Muur zag verdwijnen, verloor de vijf bronnen die het rijk was. Hun drinkwater 'krijgen' ze sedert achttien jaar via de naburige joodse nederzetting Salit. Tegen 4 shekel per kubieke meter. Als ze niet kunnen betalen, wordt de kraan dichtgedraaid. Soms gebeurt dat ook uit veiligheidsoverwegingen. Salit werd gesticht in 1982. Onder het huis waar we met de boeren praten zit een regenput van 65 kubieke meter. Met de geringe neerslag in de regio kunnen de inwoners echter onmogelijk hun behoeften dekken. Het drinkwater dat via Salit wordt verdeeld, behoorde voordien aan de Palestijnse dorpen.

De Israëlische (bezettings)administratie verdient, bij wijze van eerbetoon, de slotalinea van dit verslag. Opnieuw gaat het over de 'permits' of administratieve toelatingen. Vergeef me de herhaling. Voor de toelating voor de landbouwpoorten in de Muur moeten de boeren naar een bureau in de nabijgelegen joodse nederzetting Kadumim. Die ligt weliswaar aan de andere kant van de Muur, maar toch op de Westbank. De boeren van Kfr Jamal gaan om de zes maanden in groep naar de poort in de Muur, waar ze, na een uitvoerige controle, door het leger worden opgehaald en naar het bureau gevoerd. Daar ontvangen ze, als ze geluk hebben, een nieuwe toelating. Sommige documenten zijn enkel in het Hebreeuws opgesteld. Niet elke boer begrijpt ze, maar in elk dorp zijn er wel mensen die ze kunnen vertalen. Ook wie een toelating voor het gebruik van de poort heeft, is nog niet zeker dat hij zijn land probleemloos zal kunnen bereiken. In Jayous bijvoorbeeld kregen de boeren op een bepaald moment te horen dat ze ook voor hun tractor, hun vee en zelfs hun hond een aparte toelating nodig hadden. En nóg is dat niet alles! Een boer had een 'permit' om zijn schapen door de landbouwpoort te loodsen. De militairen legden hem niks in de weg. De dieren werden gemolken op de graasweide. Toen hij terug naar huis keerde, werd hij tegengehouden. Omdat hij geen toelating had voor de melk. Noodsituaties maken een mens creatief. Toen de militairen weg waren, stak hij een buis door het hek, waar hij de melk door goot. Zijn gezin ving de melk aan de andere kant van het hek op.