arch/ive/ief (2000 - 2005)

Remember 'kut-Marokkaantjes'?
by Patrick De Vos Tuesday, May. 11, 2004 at 8:24 AM
padevos@skynet.be

Opiniestuk in reactie op een debat over anti-intellectualisme dat sinds midden april 2004 in De Morgen gevoerd wordt. Artikel werd geweigerd door De Morgen en sluit aan bij het Indymedia interview met Jan Blommaert.

In een interview met Christophe Callewaert en Han Soete op de Indymedia website zegt Jan Blommaert dat het intellectueel debat in Vlaanderen niet bestaat. Hierin klaagt hij vooral de rol van de media aan. Zo’n debat leek in de voorbije weken, eventjes althans, op gang te komen in De Morgen, naar aanleiding van een interview met Dirk Holemans, waarop Mark Elchardus en vervolgens Ignaas Devisch reageerden. Om het debat een bijkomende impuls te geven was ook ondergetekende in zijn pen gekropen. Uitgerekend op het moment waarop Indymedia het interview met Blommaert publiceert laat de opinieredacteur van De Morgen weten geen belangstelling te hebben voor deze bijdrage. Blommaert’s kritiek wordt daarmee andermaal bevestigd. De tekst, zoals die ter publicatie werd aangeboden, wordt hier integraal weergegeven.

Remember ‘kut-Marokkaantjes’? Of waar het werkelijk fout loopt met het links-intellectueel debat in Vlaanderen.

door Patrick De Vos

Links-intellectueel Vlaanderen voert dezer dagen een hoogst interessant debatje in De Morgen. Over zichzelf. Ik bedoel dat niet denigrerend. Een manifest van Dirk Holemans, annex interview in deze krant (DM, 17 april 2004) gaf daartoe de aanzet. Daarin zegt hij met de Amsterdamse politicoloog Maarten Hajer dat de langetermijnvisie bij links gewoonweg zoek is; plaats heeft gemaakt voor hyperpragmatisme à la Blair en co. Wat er fout is met zo’n overdreven pragmatisme is dat het tot een kortzichtig, halfslachtig en vaak contradictoir beleid leidt, dat op den duur in intellectuele bloedarmoede dreigt te verzanden. Een politieke programma wordt een boodschappenlijstje en een regeringbeleid wordt steeds meer symptoombestrijding. De rol die de media daarin spelen is niet gering. Ik zal daar zometeen een sprekend voorbeeld van geven.

Maar laat mij eerst Holemans’ gedachtengang even afmaken, en de reacties die hij daarmee uitlokte even op een rij zetten. Het politiek discours van de oneliners, het politieke debat volgens de formule van Hoger-Lager en ik-ga-het-eens-in-16-seconden-zeggen-Walter, dat is wat volgens de ex-voorman van Agalev elke discussie ten gronde onmogelijk maakt, en onze democratie ronduit verlamt. Maar het is niet alleen bij de media dat het schoentje knelt. Ook aan de universiteiten heeft een op de markt geörienteert conformisme lelijk huisgehouden. Ik zal dat niet meteen tegenspreken. Zelfs binnen de universiteiten wordt soms met een flinke scheut minachtig neergekeken op disciplines als politieke theorie. L’art pour l’art, vinden ze dat. De mensen, noch de politici zitten daarop te wachten. Terwijl het er in feite om gaat zowel het academische als het maatschappelijk debat intellectueel te (blijven) voeden, tot nieuwe inzichten te komen, alternatieve denkpistes te openen.

‘Manifest oneens met nagenoeg elke uitspraak’, reageert één van onze academische zwaargewichten een week later in diezelfde krant (22 april 2004). Holemans’ manifest viseert Stevaert als de grote populistische en anti-intellectuele boosdoener, zegt Mark Elchardus: de zoveelste groene stuiptrekking van SP.A-haat. De oorzaken van de tanende invloed van intellectuelen ligt deels bij de competitieve logica van de media, beaamt de VUB-socioloog nochtans, maar anderzijds hanteert Holemans een veel te beperkte definitie van de intellectueel. Tot zover de constructieve kritiek, waarna Elchardus zijn pijlen richt op Holemans’ pleidooi voor een radicale(re) democratie.

Gesteld dat Holemans’ oproep inderdaad wordt ingegeven door een grondige afkeer van het Stevaertisme, heeft de geviseerde in kwestie dat dan niet vooral aan zichzelf te danken? Ik citeer uit een interview met De Standaard van 14 oktober 2000: “Sociologen zijn vaak betweters die doelpunten scoren na de match (lacht). Maar Patrick Janssens heeft daar niet zoveel last van, die weet wat er in de wereld te koop is.” En dit is geen eenmalige slip of the tongue. Uit een interview met De Morgen van 21 mei 2001: “Het zijn diegenen die niet gevraagd worden voor de Laatste Show die zeggen dat diegenen die wèl mogen komen geen inhoud hebben (geamuseerd). Er ontstaat een nieuw fenomeen: de mensen die niet populair zijn, roepen zichzelf uit tot intellectueel. Dat valt immers niet te meten.” De gelijkschakeling gaat als volgt: intellectuelen zijn wereldvreemd (één uitzondering buiten beschouwing gelaten); intellectuelen, traag en saai als ze zijn, zijn onpopulair, stijve harken zeg maar, niet in trek. Laat dat nu net dat punt zijn dat Holemans aankaart.

De andere intellectueel die zich geroepen voelde was Ignaas Devisch. Elchardus vergeet één oorzaak in het bijzonder, zegt deze Gentse moraalfilosoof: de val van de Berlijnse muur, en meer nog Fukuyama’s triomfalisme hebben maatschappijkritiek hoogst verdacht, en de intellectueel nagenoeg monddood gemaakt. In de ideeënwoestijn die dat heeft nagelaten gaan rechtse denkers zoals Matthias Storme en Boudewijn Bouckaert gemoedelijk hun gangtje, terwijl de gevestigde, grote politieke partijen elkaar in het politieke centrum staan te verdringen. Of wat de theorie van de mediaankiezer al niet kan aanrichten. Het kritische argument verdwijnt. Al wat overblijft is morele verontwaardiging.

Devisch, anders dan Elchardus, deconstrueert Holemans’ vertoog – hij gebruikt zijn tekst tegen hem – en lijkt vooral te willen zeggen dat het moment waarop je de ivoren toren hebt verlaten, het moment is waarop je een nieuwe ivoren toren creëert. Typisch poststructuralisme. Wat hij niet doet is de idee van een ivoren toren zelf aan de kaak stellen. Het hele concept van de hooghartige intellectueel in zijn ivoren toren lijkt me een vertoog te zijn waarin we vooral niet moet meestappen, omdat het reine fictie is. Het is een mythe, net zogoed als ‘de gewone man’ er één is. Niemand van ons, ook de bakker op de hoek niet, is onbegrensd in zijn sociaal contact. Wij allemaal, intellectuelen zowel als cafébazen, zijn elk op hun manier beperkt in die dingen. Elitair gedrag en gebrek aan respect zijn altijd problematisch, maar intellectuelen zijn niet de enigen die zich daaraan bezondigen.

Waar ik Devisch wel volg is wanneer hij zegt dat ideologiekritiek niet dood is, maar terugkeert in een rechts-conservatieve gedaante. Het wordt inderdaad tijd dat we wakker worden. Evenwel, het probleem met deconstructie, het werd al vaker gezegd, is dat het weliswaar een krachtig instrument van kritiek kan zijn, maar ons als dusdanig niet meteen toont hoe het dan wel zou moeten. Om duidelijk te zijn zal ik een niet onopgemerkt en concreet voorbeeld aanhalen. En tegelijk zal ik vanuit mijn eigen ervaring spreken. Het gaat er om te laten zien hoe het debat in de dagelijkse mediapraktijk gevoerd wordt.

Toen Jean-Marie Le Pen tijdens de Franse presidentsverkiezingen van april 2002 de socialistische kandidaat en zittend premier Jospin van de tweede plaats verdrong, ging er een golf van verontwaardiging doorheen Europees links. Het was de zoveelste in een reeks van electorale overwinningen van rechts-populistische partijen in Europa: het Blok in eigen land, Haider’s FPÖ, Ronald Schill in Hamburg, Fortuyn in Nederland. Telkens opnieuw kwamen de analyses en commentaren in de binnen- en buitenlandse pers terug op een reeks van inmiddels gekende verklaringen: de onvrede en het onbehagen bij de bevolking die zich vertalen in emotioneel stemgedrag, de kloof tussen burger en politiek, het toenemend wantrouwen in de democratische instellingen ten gevolge van een aantal politieke schandalen, het niet ernstig nemen van dat wantrouwen en de frustratie bij de kiezer, het al dan niet subjectieve onzekerheidsgevoel, de proteststem, de infantilisering van de politiek, maatschappelijke deprivatie, 11 september, enzovoort.

Opvallende afwezige onder deze verklaringen was een analyse die de in Londen docerende Belgische politieke theoretica Chantal Mouffe toen al geruime tijd naar voor schoof, maar die in eigen land, in tegenstelling tot Oostenrijk, maar geen gehoor vond. En dus kwam ik op de onzalige gedachte daarop te moeten wijzen. In een flinke notedop: het succes van populistisch rechts, zegt Mouffe, kan best begrepen worden in de context van de dominante consensus rond het politieke centrum, waarin elke fundamentele belangentegenstelling plaats ruimt voor een vrijmoedig geloof in een politiek zonder ware tegenstanders en zonder subversiviteit. Eenmaal beyond left and right lossen de maatschappelijke breuklijnen vanzelf op en bieden zich politieke oplossingen aan die kennelijk voor iedereen goed zijn. De politieke strijd, conform het liberale model, wordt herleid tot een belangencompetitie op neutraal terrein, waarbij het bereiken van compromissen en het aggregeren van voorkeuren het nagenoeg enige doel is. In de hoop fundamentele belangenconflicten blijvend te kunnen omzeilen, weigert men om duidelijke politieke grenzen te trekken en wordt de integratieve rol van conflict in de moderne democratie ronduit genegeerd. De politiek voorbij.

Het specifieke van onze moderne democratie, aldus Mouffe, is haar erkenning van de legitimiteit van conflict, en haar afwijzing van elke autoritaire onderdrukking ervan. Het onvermogen om in te zien dat een democratische samenleving plaats moet maken voor de expressie van conflicterende belangen en waarden, en in de instituties moet voorzien die politieke confrontatie mogelijk maakt, is de belangrijkste tekortkoming van de consensus-politiek. De reële keuzemogelijkheid die een democratie behoort te bieden is dankzij het sacraliseren van de consensus verdwenen, waardoor belangrijke politieke sentimenten geen uitdrukkingsmogelijkheid vinden binnen het democratisch bestel. Naast de liberale orde is er immers geen plaats voor debat over mogelijke alternatieven, geen ruimte voor andere vormen van collectieve identificatie waarrond mensen gemobiliseerd kunnen worden. Mouffe komt tot dezelfde conclusie als Holemans en Devisch: met het ontstaan van de sociaal-liberale synthese kon een rechtse en populistische politiek het terrein inpalmen dat door de centrumpartijen verwaarloosd wordt.

’t Is een hele hap, ik weet het, maar als hypothese niet oninteressant. Het was, en is nog steeds niet mijn bedoeling Mouffe’s analyse als enig ware tegenover alle andere te plaatsen. Zo simpel is het niet. Maar haar argumentatie leek me doordacht, valabel en vooral actueel, en ik vond dat we het debat daarover ten gronde moesten voeren. En dus schreef ik er een opinieartikel over en publiceerde dat in De Morgen twee dagen na de dramatische gebeurtenissen in Frankrijk. Het is de wending die het debat vanaf dat punt nam, en de manier waarop het gevoerd wordt, waarop ik hier de aandacht wil vestigen.

Dat mijn opiniestuk toen een aanzienlijke mate van media-aandacht kreeg kan immers niet worden toegeschreven aan de argumentatie als dusdanig, maar dank ik aan het feit dat Yves Desmet mij de dag nadien van antwoord diende. Het werd het beruchte ‘Over kut-Marokkaantjes, hondendrollen en Jean-Marie Le Pen’ (DM, 24 april 2002). In een ongewoon provocatieve stijl ridiculiseert Desmet daarin de analyse die ik aanreik, interpreteert sommige van de passage verkeerd en portretteert mij als het prototype van de Vlaamse linkse intellectueel. Desmet noemt mij letterlijk een wereldvreemde, paternalistisch, trendy, maar niettemin ouderwets marxist, een cultuurpessimist die alleen oog heeft voor de zegeningen van de multiculturele maatschappij, met name het duizelingwekkend uitgesneden topje van een bloedmooie Chileense serveersters in één van de Brusselse tapas-bars (sic). Op geen enkele van de aangereikte argumenten wordt ingegaan.

Bijna de helft van Desmet’s artikel is gewijd aan een tirade tegen het politiek correcte denken van linkse intelligencia. Daarmee werd de toon gezet en kon Desmet aan zijn eigen analyse beginnen. Hierin neemt hij het op voor de man in de straat, die dagelijks geconfronteerd wordt met de onderkant van die multiculturele samenleving. Met name, de ongestrafte jeugddelinquentie van een groepje allochtonen, voortaan ‘kut-Marokkaantjes’ genaamd. Doe daar een flinke scheut onverschilligheid van de medemens – ook een gewone man, nochtans – en de kortzinnigheid van links bij, en je hebt de ware reden waarom mensen voor het Blok stemmen. Waar Mouffe jarenlang zorgvuldig aan werkt, dat doet Desmet hier in een handomdraai.

Bij zoveel verbaal geweld konden de reacties niet uitblijven. Zelfs de Nederlandse pers had er lucht van gekregen. In Vlaanderen kwamen die in eerste instantie van de collega’s journalisten. Twee dagen na de charge van onze hoofdredacteur pikt Peter Vermeersch, hoofdredacteur bij De Standaard, in zijn editoriaal (26 april 2002) in op Desmet’s beschuldiging dat linkse intellectuelen ver van de dagelijkse realiteit verwijderd staan, terwijl hij de rol van de media in de Franse presidentsverkiezingen aan de kaak stelt. Wekenlang hebben die hun lezers, kijkers en luisteraars voorgehouden dat de verkiezingen een uitgemaakte zaak waren. En dan zijn ze met verstomming geslagen als hun voorspelling niet uitkomt. “Hoe ver staan wij, de media, van de realiteit?”, vraagt Vermeersch zich af. En in welke mate creëren ze die zelf, wil ik daaraan toevoegen, ook al is de uitkomst niet dat wat beoogd werd. Ook Rik Van Cauwelaert, in een Knack-editoriaal getiteld ‘Onderweg naar de tapas-bar’ (1 mei 2002), kon zijn sarcasme maar moeilijk verbergen.

Op 2 mei beslist De Morgen om mijn antwoord op het artikel van Desmet te publiceren, samen met dat van de Gentse sociolinguïst Jan Blommaert. Beide artikels lagen toen al een week op de redactietafel. In zijn bijdrage ‘Politieke correctheid en de echte vijand van links’ analyseert Blommaert de structuur van Desmet’s vertoog. Wat voor Desmet telt is niet het argument, maar de anekdote. Het is via deze anekdotes dat we ons toegang verschaffen tot de perceptie van de man in de staat. Volgens Desmet moet een politiek project zich rechtstreeks enten op de perceptie van de gewone man. Elke analyse die daarvan een extrapolatie maakt, of het in een breder sociaal kader plaatst, is een negatie van die perceptie, en daarom politieke nonsens. Zo’n analyse is per definitie fout omdat ze niet vertrekt van de anekdote, van zicht- en tastbaar bewijzen. Een analyse is alleen dan plausibel wanneer ze de anekdote rechtstreeks aanspreekt, wanneer de man in de straat ze onmiddelijk begrijpt, en hij ermee instemt. Dat je een politiek programma, laat staan een regeringsbeleid, niet kan bouwen op anekdotes, is kennelijk van geen belang.

In de loop van de jaren negentig heeft de nieuwe centrum-linkse elite het politieke instrument van een solide analyse opgegeven. Het resultaat is een toenemende inconsistent van hun redeneringen, waardoor ze steeds vaker ten prooi vallen aan de politieke strategieën van hun politieke opponenten, en het politieke initiatief alsook hun politieke identiteit verliezen. Linkse intellectuelen die weigeren daarin mee te gaan worden overladen met de meest onnozele stereotypen: een academicus is altijd vet betaald, wereldvreemd, en niet te vergeten pedant en tegendraads. Als zo’n ivoren toren geval dan ook nog eens komt aandraven met een kritisch linkse analyse, in een poging om politieke ontwikkelingen ten gronde te begrijpen, dan raakt hij daarmee aan een taboe. Hij wordt dan uitgespuwd en als ketter veroordeeld, als een utopist die elke zin voor realiteit verloren heeft. In zo’n context wordt politieke correctheid een ironisch begrip waarmee linkse intellectuelen gediscrediteerd worden. Blommaert besluit daaruit dat het niet langer het Vlaams Blok, maar de linkse intellectueel is die de ware vijand van centrum-links is geworden.

Meteen al de volgende dag gebruik Desmet zijn editoriaal op een hoogst ongebruikelijke manier. Hij publiceert er vijf korte lezersbrieven in, die één voor één zijn kijk op de zaak bevestigen (DM, 3mei 2003). Geen van de ingezonden lezersbrieven die Desmet op de korrel namen werden voor publicatie geselecteerd. Kennelijk beperkt de macht van een hoofdredacteur zich niet tot de kwaliteit van zijn pen. Hij is ook een gatekeeper. Einde van de discussie. Juist. Maar het heeft Desmet er niet van weerhouden zijn standpunten terzake in talloze media verder in de verf te zetten. Zonder veel tegenspraak, wel te verstaan.

Dit is een concreet voorbeeld van hoe het debat in Vlaanderen vaak gevoerd wordt. En dit is waar we ons tegen moeten verzetten. Het illustreert in elk geval dat Holemans overschot van gelijk heeft wanneer hij linkse intellectuelen met aandrang oproept om zich in dat maatschappelijk debat te gooien en terug een publieke debatruimte op te eisen die de naam waardig is. We zijn daar dringend aan toe. Zo’n debat dreigt nu op gang te komen. Dus, linkse intellectuelen allerhande, laat u niet onbetuigd. Zet mijn naam alvast maar onder dat manifest.

--------

Patrick De Vos is Doctor in de Politieke en Sociale Wetenschappen en werkloos.

•Chantal Mouffe, ‘The Democratic Paradox’. London: Verso, 2000, 143 p.

www.yabasta.be

reactie op Patrick de Vos
by Ignaas Devisch Tuesday, May. 11, 2004 at 10:51 AM
ignaasdevisch@tiscalinet.be

Patrick de Vos schreef een interessante tekst over het 'intellectuelen-debat'. Hij vertrekt vanuit een analyse van Chantal Mouffe, die ik grotendeels onderschrijf.

Misschien toch twee korte toevoegingen, omdat hij ook op mijn tekst reageert:

- de uitdrukking die hij aan mijn analyse toevoegt 'typisch poststructuralisme' beschouw ik niet als een kritiek of een argument; het is een drogargument 'ad hominem': je bekritiseert iemand of een stroming ipv iets over de inhoud te zeggen; overigens deconstrueer ik weinig tot niets in mijn tekst: ik focus mij op de vraag naar de plaats van maatschappijkritiek, een plaats die vandaag zogenaamd (en dus valselijk) bescheiden zou zijn in vergelijking met de ivoren toren

-wat de ivoren toren betreft, de opmerkingen hierover zijn me niet helemaal duidelijk; ik ga uiteraard niet zomaar mee in een toren-verhaal, maar indien intellectuelen een plaats kunnen bekleden, dan zal die plaats steeds te maken moeten hebben met afstand kunnen nemen, reflectie, enz. Dat die plaats zich op de 'agora' bevindt lijkt mij evident; ik begrijp helemaal niet wat de auteur bedoelt met 'niemand is onbegrensd in zijn sociaal contact'; graag hierover verdere verduidelijking

wordt het dan niet tijd...
by calimero Tuesday, May. 11, 2004 at 5:16 PM

dat we deze krant gewoon niet meer kopen.
Aangezien ik er zelf nog gewerkt heb (op de layout)
kan ik alleen maar vertellen dat het niet aan de journalisten ligt maar aan de politiek redacteurs
a la Pauli, Mijlemans en uiteraard Desmet.
Pauli en Mijlemans zijn trouwens meer gepassioneerd door
playstation dan door het nieuws.
Met duidelijke orders van VanThillo meoten ze een zeer sluwe
antilinkse koers varen.Zeer sluw omdat ze hun van oorsprong linkslezerspubliek niet willen verliezen.
De hoofdjournalisten op de verschillende pools (zoals sport,binnen en buitenland)zijn bijna allemaal vervangen door ex Laatste Nieuws mensen die trouw in het gelid staan van de staf.
Momenteel is er trouwens lichte paniek door de opmars van de standaard, die linkser is geworden dan die goede oude Morgen.
Paul Goosens heeft al jarenlang discussies met zijn zoon
Ruud (wetstraatjounalist) omtrent de dubieuse koers die de krant vaart.
wordt vervolgd maar niet meer voor mij...