arch/ive/ief (2000 - 2005)

Belgische vlaggen op 1 mei-feest in Cuba
by Gwen Falony Thursday, May. 06, 2004 at 11:42 AM

In Cuba was het vorige week weer net iets meer 1 mei dan in de rest van de wereld. Gwen Falony bericht vanuit Havana.

Dinsdag 4 mei: ongetwijfeld hebben jullie net als wij vandaag even stilgestaan bij de herinnering aan de derde Yankee-inval in Nicaragua in 1924. Hoogstwaarschijnlijk dwaalden jullie gedachten net als de onze ongewild af naar die historische speech van Fidel in Montevideo, Uruguay, net vandaag 45 jaar geleden. Het gebeurde allemaal op 4 mei, een dag zoals vandaag, lang geleden.

Mei brengt regen: de aarzelende lenteregens van april hebben zich intussen succesvol doorgezet tot de plensbuien die we ons nog zo levendig herinneren van vorig jaar. De was te drogen hangen is in deze tijd van het jaar geen sinecure. Mei brengt ook mango's: een Cubaanse volkswijsheid leert ons dat men met het eten van deze vruchten beter wacht tot de eerste 'aguaceros' van de meimaand achter de rug zijn. Aan deze voorwaarde is intussen voldaan, er breken lange dagen aan voor Cubaanse bejaarden die zich voorgenomen hebben de oogst van hun mangoboom te beschermen tegen bendes kwajongens die de lokroep van de sappige vruchten niet kunnen weerstaan. Mei is een maand van generatieconflicten en vervaarlijk in het rond zwaaiende machetes.

Mei blijkt ook een maand te zijn van ontwakend patriottisme, voornamelijk bij de Belgische kolonie hier in Habana. 12 mei zijn we allen uitgenodigd voor een receptie op onze vaderlandse ambassade. Een verbroedering van Belgische uitgewekenen: het zou ons niet verwonderen moesten daar laat op de avond enkele nationalistische strijdliederen aangeheven worden (we verwachten de 'Brabaçonne', enkele aria's uit 'De Stomme van Portici' en het onvermijdelijke 'Zie ik de lichtjes van de Schelde'). Wij hier in Milagros 358 laten ons ook niet onbetuigd: zonet hebben we enkele Cubaanse vrienden getrakteerd op een stevige portie 'Stoofvlees met Friet', ontegensprekelijk hét Belgische gerecht bij uitstek, onze vaderlandse variant op de 'Sauerkraut mit Wurst' van onze immer innemende oosterburen. Verder zal het diegenen onder jullie die, naar jaarlijkse gewoonte, de op 1 mei (Internationale Dag van de Arbeid, nvdr) genomen foto's van de Plaza de la Revolución in Habana met een loep bestudeerd hebben, niet ontgaan zijn: links van het podium waarop Fidel de nodige buurlanden de mantel uit stond te vegen (sommigen beweren: de huid vol stond te schelden; meer daarover volgende week), wapperde een fiere Belgische driekleur.

Inderdaad: we hebben ons niet kunnen bedwingen. In de hoop, net als alle andere vaandelzwaaiende buitenlandse delegaties, aanspraak te kunnen maken op een foto in de Granma, hebben we een Belgische vlag meegezeuld naar de 1 mei viering. Het was de eerste (en vermoedelijk ook laatste) keer dat we met onze nationale driekleur naar een politieke manifestatie trokken (normaal is het gebruik ervan voorbehouden voor sportevenementen: om onze tranen mee te drogen na een zoveelste verloren Belgie-Nederland, of om in het wiel van een net ontsnapte landgenoot te steken tijdens Parijs-Roubaix), enige gêne diende dan ook overwonnen te worden. Na enkel slokken van de Cubaanse nationale drank, zwaaiden we echter net zo enthousiast als na die goal van Albert in 1994. Helaas hebben de Cubaanse en internationale pers ons schromelijk genegeerd: er werden beelden getoond van Angolezen, Portugezen, Grieken en Argentijnen (in het totaal waren er delegaties uit 52 landen aanwezig op de meeting), maar geen vertwijfeld zwaaiende Belgen. Wel hebben we kennis kunnen maken met alle andere op het plein aanwezige Belgen: allen haastten ze zich om zich achter hun banier te kunnen scharen. Voor de statistici onder jullie: in het totaal waren we met zijn tienen.

1 mei in Habana, het is toch iets speciaals. We weten het: heel wat Cubanen zouden die dag liever thuisblijven. De lonen zijn laag en de waterleiding lekt: niet iedereen staat na 45 jaar Revolutie nog te springen om alweer een schaarse vrije dag op te offeren om de internationale te gaan meebrullen. Op het werk en in de buurtcomités wordt heel wat druk op de mensen uitgeoefend om toch maar naar de Plaza te gaan. Zo wordt in vele 'Centros de Trabajo' aan de werknemers gevraagd hun voornemen om naar de viering te gaan met een handtekening te bevestigen. Tekenen ze niet, dan dalen hun kansen om in aanmerking te komen voor een premie, een etentje in een restaurant of een weekje Varadero. Sommigen tekenen, maar blijven vervolgens gewoon thuis. Anderen willen problemen met de CDR vermijden en geven eventjes acte de présence op het plein, om vervolgens met de eerste bus terug naar huis te keren. De klagers roepen altijd het hardst, soms zou je echt beginnen twijfelen aan de steun voor de Revolutie onder de mensen.

Maar dan sta je op dat plein, tussen meer dan 1 miljoen Habaneros waarvan velen reeds van 12 uur 's nachts op de been zijn om toch maar voor 8 uur aanwezig te kunnen zijn. Je voelt het gedrum van mensen die er alles aan doen om een plaatsje met zicht op het spreekgestoelte te bemachtigen. Telkens men een auto ziet langsrijden waarvan vermoed wordt dat de inzittende wel eens Castro Ruz zou kunnen heten, gaat een golf van opwinding door de massa. De stilte die neerdaalt over het plein tijdens de eerste maten van het volkslied, is om kippevel van te krijgen. Na enkele sprekers overheerst weliswaar een gevoel van verveling en lusteloosheid op het plein (niet alle uitgenodigden spreken even bezielend, niet iedereen heeft iets interessants te vertellen), maar wanneer de Comandante wordt aangekondigd, veert iedereen onmiddellijk recht. Je hoeft maar naar de gezichten van de mensen rondom jou te kijken om te weten dat niemand hen hoeft te verplichten om hun staatshoofd toe te juichen. Kinderen worden op de schouders gehesen, er wordt geduwd en gewrongen, geroepen en aangemaand tot stilte. Goed, na anderhalf uur speech wordt Fidel net zo vakkundig genegeerd als sommige van de eerdere sprekers, maar het eerste kwartier volstaat om te weten hoe populair hij nog steeds is bij de Cubanen. In Washington zullen ze het zeker ook gemerkt hebben.