Voor
jongeren, ouders en werkgevers is het moeilijk om de juiste
informatie rond jobstudentenwerk te vinden. Eens gevonden, is het
dan dikwijls nog moeilijk om de wetgeving te verstaan. Een
voorbeeld zal dit illustreren.
De
23-dagenregeling omtrent de ‘solidariteitsbijdrage’
(In
werking sinds 1 juli 2003)
In
principe wordt op het loon van een jobstudent steeds een sociale
zekerheidsbijdrage afgehouden. Die bedraagt 13,07 % van het
brutoloon voor de jobstudent (dezelfde bijdrage als voor een
gewone werknemer), de ondernemingen betalen circa 35 %. Een
verminderde sociale zekerheidsbijdrage, de zogenaamde
solidariteitsbijdrage, is mogelijk voor wie tijdens de maanden
juli, augustus of september maximum 1 maand werkt als jobstudent.
Deze afhouding bedraagt 2,5 % van het brutoloon voor de
student en 5 % (boven op het loon) voor de werkgever.
Bij
de start van deze maatregel rezen er meteen een aantal
‘praktische’ vragen.
1.
Wat verstaat men onder het begrip ‘een maand’?
Een
jobstudent wordt bv. tewerkgesteld door een uitzendbureau, telkens
voor slechts enkele dagen van maandag tot vrijdag. Moeten de
aangrenzende weekends dan worden meegerekend om uit te maken of de
toegelaten 23 dagen overschreden worden of niet?
Het Hof van Cassatie besliste
dat dit niet het geval was en dat een maand in deze regeling moest
worden begrepen als 31 arbeidsdagen.
Gevolg was, dat nogal wat
jobstudenten via een uitzendkantoor zes weken tewerkgesteld werden
(6 x5 = 30). Achteraf kregen ze dan wel de rekening gepresenteerd
vanwege de RSZ.
De nationale arbeidsraad (NAR)
besliste tenslotte dat de tewerkstelling in de periode juli tot
augustus maximum 23 arbeidsdagen mocht bedragen. Door deze
beslissing worden nu alle werkgevers, zowel zij die rechtstreeks
beroep doen op studentenarbeid als zij die beroep doen op een
uitzendbureau, op gelijke basis behandeld.
Zijn alle problemen hier mee
opgelost? Nee. Want …
2. Wat is eigenlijk een
arbeidsdag?
Het antwoord van minister
Vandenbroucke luidde dat dit niet
enkel de gewerkte dagen (‘dagen waarvoor loon moet
uitbetaald worden’) zijn, maar ook andere dagen. Dagen van
betaalde inhaalrust, feestdagen, wettelijke vakantie... moeten
dus ook worden meegeteld. Ook dit lijkt weer duidelijk. Maar
wat met een feestdag waarvoor men, als jobstudent, recht heeft op
loon, maar die buiten de tewerkstellingsperiode valt? Is dit
een uitzondering op de maximumduur van 23 dagen? En wat met dagen
gedekt door een verbrekingsvergoeding? Hierover werd beslist
dat deze dagen niet meetellen voor de bepaling van de berekening
van de arbeidsdagen.
3. Moeten de 23 dagen
opeenvolgend zijn?
Het
antwoord was ‘neen’ en een jobstudent mag ook bij
verschillende werkgevers gaan werken, zonder de limiet van 23
dagen te overschrijden.
4.
5- of 6-dagenweek?
Verder
bleken er ook problemen te zijn met het feit dat men de 23-dagen
regel altijd toepaste bij zowel zes-, als bij de vijfdagenweek.
Tot bleek dat jobstudenten die werken in een arbeidsregime van een
zesdagenweek, minder dan vier weken zouden kunnen werken. Een
proportionele formule werd uitgewerkt, maar de 23 dagen mogen in
geen enkel geval overschreden worden.
Besluit
Een
aantal problemen werden één voor één
aangepakt en opgelost, maar er blijven nog onduidelijkheden. Wat
doe je bij voorbeeld met overuren? Wat doe je met collectieve
brugdagen in de onderneming? Reken je per begonnen gewerkte dag of
niet? Wat met verschillende contracten van bepaalde duur? Of met
verschillende gelijktijdige deeltijdse tewerkstellingen?
e
ACV-jongeren willen deze onduidelijkheden in de
jobstudentenwetgeving aan de kaak stellen.
Op
diverse plaatsen in Vlaanderen en Brussel wordt daarrond op 10
maart actie gevoerd.
|