arch/ive/ief (2000 - 2005)

Hoofddoeken: kerk en staat
by Marc Vandepitte Thursday, Jan. 15, 2004 at 8:17 PM

Het centraal argument in het verbod op het dragen van de hoofddoek is de scheiding tussen kerk en staat. Maar is die wel zo absoluut en kan men dat opdringen? Een blik in het verleden kan heel wat bijleren.

Scheiding tussen kerk en staat?

Deze scheiding is naast die tussen de drie machten, een noodzakelijke voorwaarde voor de uitbouw van een moderne, democratische rechtsstaat. Dat is een definitieve verworvenheid, aanvallen daartegen moeten de pas afgesneden worden. Op het eerste gezicht lijkt dit een correct standpunt, maar bij nader toezien stoot men al gauw op heel wat moeilijkheden. Wat wordt precies bedoeld met de scheiding tussen kerk en staat? Letterlijk betekent het dat het kerkelijk instituut en het staatsapparaat elk een eigen, gescheiden domein hebben waarin ze elkaar wederzijds respecteren. De staat is er voor alle inwoners en is verantwoordelijk voor alle publieke aangelegenheden. De kerk is er voor de gelovigen en beperkt zich tot de geloofszaken. De kerk trekt zich m.a.w. terug uit alle staatsaangelegenheden en houdt zich enkel nog bezig met het organiseren van het geloof van de eigen achterban. Bijgevolg geen joodse scholen of katholieke ziekenhuizen, geen priesters met een politiek mandaat, geen Te Deum, enz. Frankrijk beantwoordt tot op zekere hoogte aan die realiteit - er zijn bijvoorbeeld wel katholieke scholen - maar België geenszins.

Het wordt nog moeilijker als in een godsdienst niet echt sprake is van een geïnstitutionaliseerde kerk. Dat is het geval bij het jodendom of de islam, althans bij het soennitische gedeelte ervan (ongeveer 90% van de moslims). In Israël hangt het volwaardig burgerschap af van het al of niet jood zijn en is de nationaliteit rechtstreeks verbonden met de religie. In Saoedi-Arabië is er geen ‘burgerlijke’ grondwet, de sharia doet daarvoor dienst. Het zijn praktijken die in onze ogen op weinig begrip kunnen rekenen, nochtans is er in beide landen strikt genomen een scheiding tussen kerk en staat. De formulering ‘scheiding tussen kerk en staat’ is derhalve verwarrend en niet echt bruikbaar: een echte scheiding is niet zo evident en ‘kerk’, begrepen als hiërarchisch instituut, is voornamelijk op het katholicisme van toepassing en veel minder op de andere religies. Het is in dat verband ook nuttig erop te wijzen dat het woord kerk, bij ons zowel op het kerkgebouw als op het instituut slaat. Het woord moskee daarentegen, kent die dubbele betekenis niet. Idem voor de synagoge. Kortom, de kwestie gaat niet zozeer over de scheiding tussen kerk en staat, maar eerder over een gezonde en evenwichtige verhouding tussen religie en politiek, tussen godsdienst en staat.

Een terugblik in het verleden kan een en ander ophelderen. De plaats van de godsdienst in de West-Europese samenleving is het resultaat van een eeuwenlange strijd tussen twee machten: de kerkelijke en de wereldlijke. Gedurende eeuwen was de Rooms katholieke kerk niet alleen een strak hiërarchisch instituut, daarnaast had ze ook politieke, economische en militaire ambities. Deze kerk was een staat in de staat met een groot rechtstreeks impact op de benoeming van de wereldlijke vorsten. Op het toppunt van haar macht, in het begin van de dertiende eeuw, was de kerk van Rome een grote financiële macht, gekenmerkt door reusachtig grondbezit. Onder haar impuls werden reusachtige militaire operaties (kruistochten of heilige oorlogen) uitgevoerd tegen moslims en ketters.

De verregaande machtsaanspraken van Rome zijn een vrij uniek historisch fenomeen. De meeste andere godsdienstige instituten moesten zich vaak tevreden stellen met een fractie van de katholieke macht. Bij de orthodoxe, Anglicaanse en andere protestantse kerken was de geestelijke macht steeds volledig onderworpen aan de wereldlijke. In de katholieke kerk speelde de klerikale hiërarchie de bemiddelende rol tussen god en mens. In de andere genoemde godsdiensten werd die rol vervangen door de lezing van de bijbel of door de inwerking van de geest. Deze instituten hebben dan ook nooit een vooraanstaande politieke rol gespeeld. Bij joden en (soennitische) moslims is al van enige klerikale macht helemaal geen sprake vermits beide religies nooit een echt kerkelijke instituut in het leven hebben geroepen.

De Roomse kerk was een op en top feodaal instituut. Haar heerschappij berustte op de feodale instellingen, waarmee ze sterk vervlochten was. Toen die verbrokkelden kwam ook haar machtspositie in gevaar. Rome deed dan ook alles om de nieuwe, burgerlijke maatschappij tegen te houden. Alle ‘nieuwe dingen’ (Rerum Novarum) werden met zeer veel argwaan bekeken en heftig bevochten. Dat was niet alleen het geval met de wetenschappen. Na de Franse Revolutie verwierp de paus de rechten van de mens en het gelijkheidsbeginsel. Later speelde Rome een vergelijkbare reactionaire rol in de Spaanse burgeroorlog, in de opkomende arbeidersbeweging, in revoluties in Latijns-Amerika, enz.

Vanuit dat gegeven was en is de scheiding tussen kerk en staat op ons continent een noodzakelijke voorwaarde om een burgerlijke rechtsstaat uit te bouwen. De kerk was de te nemen hindernis voor een nieuwe, progressieve maatschappijstructuur. Het probleem met de kerk was niet alleen en niet zozeer een ‘scheiding’ met de staat, dan wel het aan banden leggen van de overtrokken macht van het instituut. De secularisatie was in West-Europa in de eerste plaats een machtsvraagstuk en slechts in tweede instantie een ideeënstrijd. Je kan het ook anders formuleren. Omdat de macht van de kerk in West-Europa zo groot was, was het verzet ertegen navenant en werd de secularisatie er veel verder doorgevoerd dan elders, de VS zijn daar een zeer duidelijk voorbeeld van. Een verregaande ontkerkelijking, op alle vlakken, was bij ons noodzakelijk om de weg te effenen voor de nieuwe maatschappelijke dynamieken. De scheiding tussen kerk en staat was een historische correctie op een scheef gegroeide situatie. Deze correctie was geen gemakkelijke bevalling en heeft bijna zes eeuwen in beslag genomen: van het begin van de dertiende eeuw tot het einde van de achttiende eeuw.

Bij andere godsdiensten lag en ligt dat helemaal anders. Omwille van de geringe maatschappelijke macht zijn de kerken er geen echte hinderpaal voor politieke evoluties. Ze vormen ten hoogste een stimulans of zijn een remmende factor, maar de maatschappelijke ontwikkelingen worden door hen noch tegengehouden noch gestuurd. Daar is zo’n correctie ofwel ‘onnodig’ of minstens veel minder ingrijpend.

In dit kort bestek kunnen we onmogelijk alle aspecten van de problematiek uitdiepen. We besluiten met enkele conclusies die uit onze analyse volgen:
1. Naargelang een godsdienst sterker hiërarchisch en institutioneel is georganiseerd is een scheiding tussen kerk en staat meer aanbevolen. Daar waar zo’n instituut ontbreekt moet de problematiek in andere termen geformuleerd worden.
2. Over de verhouding tussen religie en politiek kunnen geen algemene richtlijnen opgesteld worden; die verhouding stelt zich anders naargelang de godsdienst en vooral in functie van de (historische) rol van de institutionele kerk ervan. Het is dan ook verkeerd om de situatie van de katholieke regio in West-Europa te projecteren op de rest van de wereld of op mensen die geen West-Europese cultuur bezitten.
3. Een pleidooi voor absolute scheiding tussen religie en politiek klinkt aantrekkelijk. Elke politieke beslissing wordt in die visie bepaald en beslist door de meerderheid van de bevolking en is niet onderworpen aan goddelijke wetten, die zich per definitie verheffen boven die meerderheid. Voor die stelling valt heel wat te zeggen, maar kan niet absoluut geponeerd worden. Want, wat als een meerderheid van de bevolking zich precies geïnspireerd weet door dergelijke bovennatuurlijke wetten en deze als de basis zien om hun maatschappij in te richten? Ook hier moeten we ons hoeden voor eurocentrische projectie.
4. Die verhouding tussen staat en godsdienst is het resultaat van een vaak langdurige historische proces. De impact van godsdienst op de samenleving is afhankelijk van de secularisatiegraad van die samenleving. Zo’n secularisatie – het verbod op het dragen van een hoofddoek is daar een onderdeel van - kan in elk geval niet geforceerd worden.

Kortom er zijn geen absoluutheden, ook al zullen godsdiensten het tegenovergestelde beweren.

Verschenen in De Tijd, 15 januari 2004

woei
by aap Friday, Jan. 16, 2004 at 10:43 PM

god bestaat toch niet :-)