arch/ive/ief (2000 - 2005)

Olie-rush brengt instabiliteit naar Golf van Guinea
by raf Tuesday November 04, 2003 at 10:02 PM
raf.custers@euronet.be

Ineens staat Sao Tome e Principe op de wereldkaart. De eilandstaat bezuiden Nigeria stelde lang niets voor: amper 140.000 mensen, amper 1000 vierkante kilometer groot en amper wat cacao voor de export. Maar afgelopen maand begon Sao Tome concessies te verloten voor buitengaatse olie-exploitatie. Dat scheelt een pak in de wereld van vandaag! (eerder verschenen in Uitpers, november 2003)


De offertes voor negen concessies leverden volgens de allereerste berichten 500 miljoen US$ op (28 oktober 2003, Clearwater Research Londen) terwijl eigenlijk maar op ruim de helft was gehoopt. Vooral Amerikaanse en Nigeriaanse olie-firma’s zouden een bod hebben gedaan

Om één van de negen offshore-blokken te mogen uitbaten in de Joint Development Zone (JDZ), die Nigeria en Sao Tome samen beheren op de grens van beider territoriale wateren. Als de eerste cijfers kloppen, passeert Sao Tome begin 2004 langs de kassa om zo’n 200 miljoen US $ te incasseren. Nigeria en Sao Tome verdelen de opbrengsten van de JDZ immers op een 60-40-basis.

Dat er olie-dollars aankwamen, was al langer bekend. Begin 2002 richtten Nigeria en de "dwergstaat" Sao Tome de Joint Development Authority op, die de vergunning en exploitatie van 9 van 27 blokken in het nieuwe olie-veld in de Golf van Guinea regelt.

De ontdekking van nieuwe olie-reserves (tot 11 miljard vaten) brengt onmiddellijk ook de kiemen van grote instabiliteit naar de regio. In juli 2002 krijgt Sao Tome bezoek van de Amerikaanse generaal Fulford van het European Command, de Europese uitvalsbasis (ook voor Afrika) van het Amerikaanse leger. In september raakt bekend dat het Pentagon op Sao Tome een militaire basis wil bouwen - vergelijkbaar met de VS-basis op de Britse archipel Diego Garcia in de Indische Oceaan – om de olie-rijke regio rond de Golf van Guinea te bemeesteren.

In april 2003 roept de JDA dan geïnteresseerden op om een bod voor een concessie te plaatsen.

Soelaas van de olie is meer dan welkom. De archipel is namelijk één van de allerarmste landen in Afrika. De enige noemenswaardige bron van inkomsten is de cacao-export, en men weet hoe de cacao-prijzen op de internationale markt gekelderd zijn. Bovendien kijkt Sao Tome tegen een serieuze buitenlandse schuld aan: die bedroeg - voor zover zulke cijfers nog iets zeggen - 280 miljoen Euro (313 miljoen US$) in 2001. Dat jaar verdiende een inwoner er gemiddeld 251 Euro (280 US $).

Vriendjespolitiek

Politiek is Sao Tome bijzonder instabiel: 11 regeringen sinds 1991, en maar liefst 5 regeringen tijdens twee jaar Menezes. Het laatste jaar is er meermaals tegen diens bewind en vermeende corruptie betoogd. Op 11 april 2003 publiceert een groep burgers een open brief. Ze verwijten de president gesjoemel in het olie-dossier. Menezes heeft kennelijk nauwe banden met Nigeriaanse olie-milieus. Hij heeft nooit uitgelegd waarom de firma Nigerian Chrome Oil Services (NCOS) in februari 2002 100.000 US $ gestort heeft op de Belgische bankrekening van zijn bedrijf CGI (de president is cacao-planter). Eigenaar van NCOS is de Nigeriaanse politicus en zakenman Emeka Offor (een vertrouweling van president Obasanjo van Nigeria) die in 2001 Menezes’ verkiezingsfonds gesponsord heeft. Emeka Offor bezit ook de Chrome Energy Corporation die op haar beurt het Amerikaanse bedrijf ERHC controleert waarmee Sao Tome een vreemd contract gesloten heeft waardoor ERHC een flink percentage van de olie-opbrengsten zal opstrijken. Wat het vermoeden van corruptie van de president versterkt: hij geeft zijn broer het monopolie van de uitbating van casino’s en de luchthaven van Sao Tome.

Op 17 april valt er tijdens een betoging van straatventers één dode. Maar eind die maand stelt Menezes de zoon van een manager van zijn bedrijf CGI aan tot procureur-generaal. Zo verziekt de sfeer. Op 16 juli beleeft Sao Tome een staatsgreep. Volgens de gangbare versie draaide de staatsgreep helemaal niet om olie. Maar iedereen is het er wel over eens dat de internationale actie tegen de coup-plegers álles met olie te maken had. De putschisten zingen het niet langer dan een week uit.

De putsch

De putsch vond plaats terwijl president Fradique de Menezes op bezoek is in Nigeria. De putschisten gijzelen onder meer premier Maria das Neves en de minister van Openbare Werken en Olie Rafael Branco. Volgens de eerste berichten in Westerse media staat de nieuwe Junta onder leiding van majoor Fernando Manuel Pereira. Dat klopt niet. Pereira voert inderdaad het woord voor de putschisten maar is in feite een (weliswaar belangrijke) meeloper. De echte kopstukken zijn Alercio Costa en Sabino dos Santos, de leiders van de kleine christen-demokratische partij FDC. Costa zal achteraf verklaren dat zij hun staatsgreep gedurende acht maanden hadden voorbereid.

De FDC stelt wel weinig voor. De formatie heeft programma, structuren noch verkozenen. Haar geschiedenis is wel markant genoeg om er over uit te wijden. De FDC is in 1990 opgericht. Ze komt voort uit de toenmalige radikale oppositie tegen de socialistisch gezinde regering. Die oppositie versplinterde. Enkele tientallen leden gingen eind de jaren 1980 in ballingschap naar Gabon en Cameroun (en ondernamen van daaruit een groteske want ongewapende "invasie"); enkele tientallen anderen trokken naar Namibië maar werden daar als clandestiene inwijkelingen opgesloten. Zij werden tenslotte onder dwang ingelijfd bij de Zuid-Afrikaanse eenheden die in Namibië en Angola terreuracties uitvoerden.

Een vijftigtal van hen belandde in het Buffalo Bataljon van het Zuid-Afrikaanse leger, waarin ook rechtse Angolezen (van het FNLA) meevochten. Sao Tome was, nota bene, tot in 1975 een Portugese kolonie en zijn bewoners behoren dus, net zoals die van Angola, tot de gemeenschap van Portugeessprekende landen. Het Buffalo Bataljon wordt in 1993, vlak voor het officiële einde van de Apartheid, opgedoekt. De Sao Tomezen die er lid van zijn, krijgen de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Een aantal van hen blijft in Zuid-Afrika, een aantal verhuurt zijn militaire ervaring aan de huurlingenfirma Executive Outcomes tot die troep in 1998 wordt verboden. Onder die ex-huurlingen, de actuele leider van de FDC Alercio Costa.

Frustratie

De FDC-leiders beginnen aan de coup uit politieke frustratie. Ze zijn er naar verluidt van overtuigd dat ze recht hebben op compensaties voor hun jarenlange moeilijke verblijf in het buitenland. Onder premier Neto (1996-98) hebben ze zelfs een vergoeding gevraagd (en gedeeltelijk gekregen) voor een boot, gebruikt tijdens de "invasie" van 1988, die in beslag is genomen. De FDC-leiders hebben ook altijd middelen geëist om zich te kunnen integreren, eens Sao Tome vanaf 1990 een politiek stelsel naar Westerse normen kreeg. Die middelen zijn hen geweigerd.

De FDC wil met de staatsgreep van 16 juli 2003 vooral eigen politieke ambities realiseren. Maar ze heeft wel een bondgenoot gezocht in het leger. Ze heeft namelijk majoor Pereira ingewijd in het plan voor de staatsgreep. Pereira is de enige hogere officier die meedoet aan de putsch. Hij staat bekend als "de syndicalist" van de militairen. Die leven in ellendige omstandigheden in kazernes zonder stromend water en elektriciteit en hebben al vaker gedemonstreerd dat ze behoorlijk en op tijd betaald willen worden. Onvrede in het leger heeft in 1995 al tot een eerste staatsgreep geleid.

De "internationale gemeenschap" talmt niet met een reactie; haar veroordeling is unaniem. De Afrikaanse Unie is principieel tegen staatsgrepen als politiek instrument. Men vreest vooral dat de toekenning van de concessies in de Joint Development Zone in het gedrang komt. Nigeria laat ogenblikkelijk verstaan dat het eventueel militair tussenbeide komt om president Fradique de Menezez weer aan de macht te helpen. President Obasanjo van Nigeria overlegt over de militaire optie zelfs met Joaquim Chissano, president van Mozambique en momenteel voorzitter van de Afrikaanse Unie.

Binnen enkele uren begint er grootschalig internationaal gelobby tegen de junta van majoor "Cobo" Pereira en de FDC. De putschisten worden vooral met dreigementen tot de orde geroepen. De Verenigde Staten, Frankrijk en de Europese Unie oefenen prominent pressie uit. Internationaal overleg leidt snel tot het sturen van bemiddelaars. Een eerste groep komt op Sao Tome aan op 19 juli; die bestaat uit politici uit Angola, Mozambique, Brazilië, Gabon en Congo. Bij hen sluiten zich bemiddelaars uit Nigeria aan, terwijl de putschisten zelf vragen dat er ook Zuid-Afrikanen mee komen onderhandelen. Drie dagen later is de staatsgreep voorbij. President Menezes keert terug in het gezelschap van de Nigeriaanse president Obasanjo en in diens presidentiële vliegtuig!

Triomf voor Obasanjo, Menezes is op zijn plaats gezet. De twee presidenten hebben in november 2002 met elkaar in de clinch gelegen. Menezes heeft toen exploratie-akkoorden gesloten met Exxon Mobil, de Noorse Petroleum Geo-Services en het al genoemde ERHC, zonder enig overleg met Nigeria. Menezes heeft de relatie tussen Sao Tome en Nigeria toen vergeleken met die tussen Koeweit en Irak. Bijna een jaar later, in juli 2003, demonstreert Obasanjo dat Menezes niet te hoog van de toren moet blazen.

Herverdeling

Ook al is de staatsgreep niet om olie begonnen, in de afwikkeling draait alles om olie. Op het moment van de putsch woont Menezes in de Nigeriaanse hoofdstad Abuja de Reverend Leon Sullivan Summit bij, net zoals nog dertien andere Afrikaanse staatshoofden. Ook aanwezig is de vroegere Amerikaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties Reverend Andrew Young. Wanneer hij van de coup op Sao Tome hoort, zegt hij: "Ik weet niet wat er gaande is; maar ik weet wel dat er op Sao Tome niets gebeurde tot iemand zei dat er plenty of oil is". Majoor Pereira, als woordvoerder van de putschisten, haalt in zijn statements uit naar het gebrek aan democratie en de sociale ellende op de archipel maar hij laat ook verstaan dat de olie-dollars de bevolking hoegenaamd niet ten goede zullen komen. "De militairen", zo bericht het persbureau PNN op 25 juli, "eisen het recht op waakzaamheid over het olie-dossier".

Frappant is de teneur van verscheidene commentaren uit naburige olie-staten, gepubliceerd in de dagen of weken na de putsch. Samuel Nguiffo van de Camerounese NGO Centre pour L’Environnement et le Développement verwijst op 21 juli naar de beruchte pijpleiding die Olie uit Tsjaad naar overslaghavens in Cameroun transporteert. Hij herinnert aan de omstreden rol van de Wereldbank in de bouw van de pijpleiding. De Wereldbank heeft nooit geëist dat de multinationals uit het consortium in Tsjaad of Cameroun zouden investeren. En nu de pijpleiding werkt, schrijft Nguiffo, krijgen de twee landen een aalmoes: de olie-opbrengsten zouden 13,7 miljard US $ bedragen, maar Cameroun krijgt 16 miljoen US $ royalties per jaar of 7 procent van de verwachte winst, terwijl het consortium van multinationals met bijna driekwart van de winst gaat strijken. En dan is er nog niets gezegd over de "verdeling van de rijkdom" in Cameroun zelf.

In september neemt het VN-persbureau IRIN de situatie in Equatoriaal Guinea onder de loupe, "enkele jaren geleden nog een paria, maar waar de economie in 2002 met 16,5 % groeide door de olie-inkomsten". IRIN citeert veelvuldig uit rapporten van het Energie-departement van de Amerikaanse regering. Die zegt dat Equatoriaal Guinea 20 % van de olie-opbrengsten krijgt onder de vorm van royalties en belastingen. "Dat is minder dan gewoonlijk voor een olie-producerend land", luidt het commentaar van IRIN. Het Amerikaanse Energie-departement klaagt echter openlijk dat "er sterke bewijzen zijn dat regering zich de olie-inkomsten verkeerdelijk toeëigent voor overvloedige persoonlijke Uitgaven". Dat lot staat dus allicht ook de bevolking van Sao Tome te wachten.

Uitvalsbases

Over de Amerikaanse militaire basis op Sao Tome is sinds september 2002 niets meer vernomen. Maar het Pentagon is zijn aanwezigheid aan de Golf van Guinea wel volop op andere manieren aan het versterken. Dit voorjaar verklaarde EUCOM-bevelhebber Jones dat de VS zich voortaan intensiever met West-Afrika gaan bezighouden om de strategische belangen van de Verenigde Staten te beschermen. Ze denken eraan "forward operating bases" te installeren, eventueel door er vliegdekschepen en andere oorlogsbodems te laten patrouilleren. Doel is "de zeevaartroutes vrij te houden, op grotere schaal en sneller te kunnen evacueren en sneller te interveniëren".

En het gaat verder dan intenties. De States hebben een akkoord gesloten met Cameroun zodat hun troepen daar de vliegvelden van Douala en Yaoundi Nsimalen mogen gebruiken. Hetzelfde geldt voor Libreville in Gabon. In Equatoriaal Guinea (overigens de vierde ontvanger van Amerikaanse investeringen in Afrika, na Zuid-Afrika, Nigeria en Angola) komt er vermoedelijk ook zo’n access-akkoord en is MPRI, de Amerikaanse privé-veiligheidsfirma bevolkt met ex-militairen, de energie-veiligheidsdiensten en de kustwacht aan het opleiden.

MPRI is de Amerikaanse kustwacht ook aan het helpen om voorposten op te richten op Sao Tomé (!), de Kaap-Verdische Eilanden en Ghana. Sao Tome ten slotte krijgt een zendstation van Voice of America en wordt een tankstation, uitgaansoord en logistieke basis voor de Amerikaanse marine. En dat allemaal dankzij de olie.

(Uitpers , nr. 47, 5 de jg., november 2003)

CreativeCommonsLicense - Some Rights Reserved. You are free: to copy, distribute, display, and perform this work / to make derivative works / to make commercial use of the work / Under the following conditions: Attribution You must give the original author credit / Share Alike If you alter, transform, or build upon this work, you may distribute the resulting work only under a license identical to this one.

URL
by Guido Tuesday November 04, 2003 at 10:56 PM

Url artikel: http://uitpers.be/artikel_view.php?id=614


Uitpers november:
http://uitpers.be/nieuws/index.php