Liberia: een relaas van het geweld by Jonathan Holslag Tuesday August 19, 2003 at 07:46 PM |
wwh@edu.be |
The recent violence in the West-African country Liberia seems to be a temporaly apex in a enduring chain of broken peace agreements and cruel excesses of violence. In this history, the role of the United States and the aspect of ethnical fragmentation (and the political instrumentalisation)where crucial.
Enkele weken geleden zette Liberia’s president Charles Taylor een stap opzij. Zijn situatie was onhoudbaar geworden. Rebellen belegerden de hoofdstad Monrovia en de internationale kritiek op zijn rol in de verspreiding van het geweld naar de buurlanden groeide. Intussen moeten een paar duizend hoofdzakelijk Nigeriaanse soldaten de strijdende partijen scheiden.
De Liberiaanse geschiedenis herhaalt zichzelf voortdurend en bestaat uit een aaneenschakeling van gewelddadige excessen en mislukte vredesakkoorden. Ze dwingt tot nadenken over de rol van het Westen en over de zware, structurele problemen die de oorzaak vormen van de zovele ‘falende staten’ in Afrika
Big Brother
In 1812 werd in de Verenigde Staten de wet gestemd die de invoer van slaven verbood. De American Colonisation Society (ACS) werd kort daarna in het leven geroepen om zwarte slaven terug naar Afrika te repatriëren. In 1821 bereikte ACS een akkoord met enkele lokale heersers van de West-Afrikaanse Graankust en werd Kaap Mesurado aangekocht. Drie jaar later werd op deze plaats de kolonie Liberia gesticht met als hoofdstad Monrovia, genoemd naar de toenmalige president James Monroe. Enkele tienduizenden ex-slaven werden vervolgens verscheept. In 1974 wordt Liberia de eerste onafhankelijke republiek van Afrika met bovendien een grondwet die werd opgesteld door Harvard-professoren.
De volgende decennia ontwikkelden de Americo-Liberianen zich tot de heersende klasse. Hun Big Brother was echter nooit ver weg. Amerikaanse bedrijven verwierven langdurige concessies voor de exploitatie van bijvoorbeeld rubberplantages. In 1920 sloot Firestone een overeenkomst voor 99 jaar waardoor het meer dan vierduizend hectare in het bezit kreeg tegen de jaarlijkse huurprijs van amper zes dollarcent per are. Alle grondstoffen zoals goud en diamanten die ontdekt zouden worden, zouden eveneens toebehoren aan Firestone. De geregelde opstanden van de oorspronkelijke bevolking die nauwelijks mee kon profiteren van de economische groei, werden onderdrukt door de Amerikaanse marine die quasi permanent aanwezig was.
Burgeroorlog
Na een lange periode van honger, verhoogde rijstprijzen rees de misnoegdheid onder de arme bevolking. In 1979 na een uitbarsting van geweld in de hoofdstad, pleegde eerste sergeant Samuel Doe een staatsgreep. Hij consolideerde zijn macht door een coalitie te smeden van etnische Krahn en Mandingo. De elites van deze twee groepen streken de opbrengsten op van de export van rubber, goud en diamanten en plaatsten hun eigen trawanten aan de top van het leger (AFL). De ene discriminatie werd dus door de andere vervangen.
Eind jaren tachtig na vervalste presidentsverkiezingen en economische malaise nam de onrust opnieuw toe. Gedurende deze periode daalde het Bruto Nationaal Product (BNP) per inwoner jaarlijks met 5,2 procent en steeg de werkloosheid in vijf jaar tijd met naar schatting zeven procent. Doe werd steeds luider beschuldigd van favoritisme ten opzichte van andere etnische groepen. Als reactie werden politieke oppositiepartijen verboden en demonstraties manu militari onderdrukt. In 1989 riep het National Patriotic Liberian front (NPLF) onder leiding van Charles Taylor een gewapende opstand uit tegen het regime van Samuel Doe. Enkele maanden later werd hij publiekelijk vermoord. Toen in juni 1990 het geweld zich verspreidde tot in de straten van Monrovia, beval de Amerikaanse president Bush senior een flottielje van drie marineschepen met een tweeduizendtal soldaten aan boord op te stomen naar de kust van Liberia. Pas na twee maanden werden enkele pelotons aan land gezet om Westerlingen te evacueren.
De crisis nam snel uitbreiding. Het NPLF verenigde de belangen van de etnische Mano en Gio, maar had net zoals de andere strijdende partijen, waaronder het ULIMO-Front, nauwelijks een politieke agenda. De frontlijn kreeg vorm al naargelang ze zich aanpaste aan de economische belangen die er te verdedigen waren: de diamanthandel, de ontginning van hardhout, mogelijkheden tot plunderen, etc. De vredesbestanden van 1993 en 1995 hielden telkens nauwelijks enkele weken stand en de West-Afrikaanse troepenmacht onder mandaat van de Verenigde Naties (ECOMOG) had nauwelijks greep op de situatie. Ze werd er zelfs van beticht medeverantwoordelijk te zijn voor de plundering van het land.
In augustus 1996 werd dan in aanvulling op het Abuja-akoord van 1995 een nieuwe vredesovereenkomst getekend dat in 1997 presidentsverkiezingen voorzag. Tot aan het midden van de jaren negentig vielen er naar schatting tweehonderdduizend dodelijke slachtoffers en was de helft van de bevolking op de vlucht gejaagd.
Charles Taylor behaalde een overweldigende verkiezingsoverwinning nadat hij zich had verzekerd van de controle over omvangrijke campagnemiddelen en het enige nationale radiostation. Hij slaagde er op voorhand ook in om de misnoegde vluchtelingen massaal te weren van de stembussen.
Tussen 1997 en vandaag slaagde Taylor er tijdens zijn ambtstermijn in om het land verder te ruïneren (zie Vrede: juli/augustus). Thans wordt hij ook aangeklaagd door het Speciale Gerechtshof van de verenigde Naties in Sierra-Leone. Taylor wordt immers mee verantwoordelijk gesteld voor de onrust tijdens de burgeroorlog in het buurland omdat hij de rebellenbeweging RUF financieel steunde en bevoorraadde met wapens. Ook recent nog bleek de Liberiaanse regering nog wapens en huurlingen te leveren aan de opstandelingen in de diamantrijke Konoprovincie in Sierra-Leone, verzetsgroeperingen in zuidelijk Guinee en de MPIGO-rebellen in Ivoorkust.
In 2000 startten de Liberians United for Reconciliation and Democracy (LURD) vanuit Sierra-Leone met de inname van de stad Lofa het offensief in tegen regeringsgezinde troepen. Dit betekende de aanvang van een nieuwe episode in de bloedige geschiedenis van Liberia. Uiteindelijk werd zo de eerdere burgeroorlog min of meer verder gezet onder andere namen. De LURD bestaat uit een ULIMO-fractie van etnische Mandingo’s. De andere rebellengroep, de Movement for Democracy in Liberia (MODEL), groeide dan weer uit de ULIMO- component van etnische Krahn. Ook hier waren de politieke ambities onduidelijk.
Het Commissariaat voor de Vluchteling van de Verenigde Naties en Human Rights Watch maken sprake van het systematisch plunderen van dorpen en vluchtelingenkampen en het gedwongen rekruteren van kinderen.
Na een goed jaar tijd bezetten de rebellen de helft van de landoppervlakte. De Verenigde Naties pleitten voor een interventie en legden een embargo op voor de invoer van wapens en de uitvoer van diamanten en hardhout. Maar tot een militaire tussenkomst bestond geen bereidheid. Zelfs de Verenigde Staten in al hun enthousiasme in hun strijd voor democratie leverden geen enkele inspanning. Voor het oog van de internationale pers zette een Navy-helikopter in de binnentuin van de Amerikaanse ambassade zo nu en dan een handvol mariniers neer. Maar dit creëerde meer een mediatieke suspense dan dat het een daadwerkelijke voorhoede betekende van een aanzienlijke interventiemacht. Pas toen de chaos in de hoofdstad Monrovia compleet was, stuurde Washington een flottielje van drie marineschepen met een tweeduizendtal soldaten aan boord op te stomen naar de kust van Liberia. Enkele honderden marines leverden daarna niet meer dan logistieke steun aan de West-Afrikaanse vredessoldaten.