arch/ive/ief (2000 - 2005)

Warschau zestig jaar geleden
by Jan Willem Stutje Tuesday April 29, 2003 at 01:18 AM

Warschau zestig jaar geleden: Het getto brandde, de opstand neergeslagen

Sinds enige maanden draait in de bioscopen The Pianist, een film van Roman Polanski, waarin Adrian Brody de rol speelt van de jonge pianist Wladyslaw Szpilman. Bij een radio-optreden wordt hij letterlijk uit de lucht gebombardeerd door de in september 1939 in Warschau binnenrukkende Duitse troepen. De gevolgen van de bezetting zijn gruwelijk: het getto, de deportaties, de opstand; Polanski volgt de jood Szpilman op de voet en verfilmt met veel gevoel het dagboek van leven en dood in het getto van Warschau.



De focus is niet alleen gericht op het antisemitisme. Ook belicht Polanski de heterogeniteit van de joodse bevolking, en wat meer is, trekt de sluier weg die de collaboratie van de zogenaamde Joodse Raad en de joodse politie vaak verhulde. Verzet zoekt hij vooral in het werk van de joodse arbeiders.

Omdat Polanski het levensverhaal van Szpilman volgt, komt de opstand alleen terloops in beeld. Wat gebeurde er verder in dat ommuurde gebied in april 1943, waar mensen weinig overlevingskans hadden? Welk drama speelde zich af? Wie boden er verzet en wat waren de dilemma´s?

Levende doden

De strijd van slecht bewapende mannen en vrouwen tegen een superieure SS weerlegt in elk geval de mythe van lafhartige joden die de Nazi terreur lijdzaam ondergingen. In bijna elk getto in het bezette Oost Europa bestonden verzetsorganisaties en op vele plekken kwam het tot opstanden. Tienduizenden joodse mannen en vrouwen vochten bij de partizanen. Overigens niet alleen in Oost Europa. Volgens Jacques Presser – de historicus van De Ondergang(1965) - overtrof ook in Nederland het joods verzet in verhouding dat van niet joden. Dat ‘de joden’ zich, al voor ze werkelijk dood waren, als levende doden voortbewogen, komt niet met de realiteit overeen. Dat blijkt ook uit Marek Edelman’s verzuchting ‘we wilden ons niet zomaar laten afslachten. Edelman was een van de leiders van de getto opstand en overleefde ternauwernood het drama.

Van alle joods verzet springt de heroïsche opstand in Warschau het meest in het oog. Historische voorbeelden hadden de opstandelingen zeker, van de Parijse Commune tot de opstand van de arbeiders in Wenen (1936) en de strijd van de Spaanse Republiek (1936-1939). In al die tragedies vochten arbeiders gewapenderhand een strijd op leven en dood; en steeds schaarde de zogenaamde ‘vrije democratische wereld’ zich aan de kant van de tirannie, die in tomeloos geweld uitbarstte zodra haar de overwinning was. Tevergeefs riepen de joden van Warschau om hulp. Het oorverdovende stilzwijgen liet maar één conclusie toe: aan de ondergang droegen alle regeringen schuld.

Endlösung

Toen de Duitsers in september 1939 Warschau bezetten, leefden in de stad zo’n 300.000 joden. Op New York na de grootste joodse gemeenschap ter wereld. De Endlösung waartoe op de Wannsee conferentie in januari 1942 door de Nazi’s werd besloten, tekende het doodvonnis over een groep mensen, die eeuwenlang in Polen had verbleven. Een jaar later was ze volledig uitgeroeid.

De plaats van de joden in de Poolse samenleving verschilde van die in West Europa. Terwijl joden in West Europa na de Franse revolutie als individu naar gelijke rechten streefden, vochten ze in Polen om een erkenning als nationale minderheid. Eén op de tien Polen was joods, doch weinig Polen zagen deze als hun landgenoten. Ook joden zelf herkenden zich moeilijk in de Poolse natie. Daarvoor waren ze te lang uit het ´normale` openbare leven geweerd en hadden ze de eigen Jiddische cultuur te lief.

Uit jaloezie en wrok over de achterlijke levensomstandigheden en aangemoedigd door een van antisemitisme doordrenkte Rooms Katholieke kerk kantte de Poolse meerderheid zich tegen het joodse autonomiestreven. Een weerstand die toenam toen in de jaren dertig onder joden een proletarisering op gang kwam, die vele arme, niet joodse Polen als bedreigend ervoeren voor het bestaan.

De proletarisering, het groeiende antisemitisme, maar ook de moderne wereld waarvoor ´de joodse straat` zich niet kon afsluiten, leidde tot een polarisering in de joodse gemeenschap. Vooral de links zionistische Poale Tsion en de niet zionistische socialistische Bund kwamen er versterkt uit te voorschijn. In hun schoot groeide de jeugdbeweging die in het verzet tegen de Nazi’s de leiding nam.

Muren en prikkeldraad

Toen de Duitsers Polen binnenvielen, moest het verzet hulpeloos toezien. De joodse gemeenschap verkeerde in ontreddering, in de steek gelaten door haar leidsmannen die Warschau ontvluchtten. Zo werd het de Nazi’s gemakkelijker gemaakt hun vernietigingsplan ten uitvoer te brengen. De elkaar snel opvolgende anti-joodse maatregelen beoogden vooral de wil van de joodse bevolking te breken. Zo werden in november 1939 tientallen bewoners van een huizenblok op straat doodgeschoten, omdat een hunner een Poolse politieman had geslagen. Voor joden gold de wet van de collectieve schuld en op het overtreden van regels stond de doodstraf. Om maatregelen te helpen effectueren gaven de nazi’s bevel een Joodse Raad en een joodse politiemacht te vormen. Wie meende ten dode opgeschreven te zijn en zo een kans rook het eigen leven of dat van familie te redden, meldde zich aan.

In de sfeer van terreur trachtten de arbeidersorganisaties hun sociale en politieke activiteit voort te zetten. Zelfs de kleinste verzetsdaad werd beschouwd als een zege, een overwinning op de angst en vernedering. Geleidelijk hervond men het zelfvertrouwen en toen in maart 1940 drie dagen lang een niets ontziende pogrom door de straten van Warschau trok, konden de milities reageren. Gewaarschuwd gingen de nazi´s er toe over het getto van de buitenwereld af te grendelen.

Mauer und Stacheldraht! Naast werktuigen van onderdrukking waren ze ook symbool; uitdrukking van een tegenstelling die al meer dan honderd jaar socialisten in het ‘joodse vraagstuk’ van elkaar verwijderd hield. Karl Marx van Moses Hess, Karl Kautsky van de zionistische theoreticus Ber Borochov en Lenin van de joods socialistische Bund. Steeds belichaamde de muur de joodse afzondering van zijn omgeving. Nu die muur ontbloot van zijn symbolische betekenis in zijn naakte hatelijke gedaante verrees en joden letterlijk de adem benam, bleek hoe zeer het als rabbinaat beschimpte debat een vraagstuk van leven en dood inhield. Zowel de Bund als de Poale Tsion en de jeugd van de Hachomer Hatzaïr stonden een aparte organisatie van het joodse proletariaat voor; achter de muur om zo te zeggen, voelden ze zich thuis in hun eigen jiddischtalige cultuur. En dat gevoel verdween allerminst toen de nazi’s joden van buiten het getto dwong zich binnen de muren te vestigen. Noach Levinson, een van de chroniqueurs van de opstand, herinnerde zich zijn reactie toen de poorten van het getto zich steeds meer sloten: ‘Het stelde me gerust dat de Duitsers ons joden bij elkaar wilde hebben […] Zo konden we zonder de voortdurende conflicten met de vreemde omgeving bij elkaar zijn.’ Een gedachte die alleen te begrijpen is tegen de achtergrond van het alom aanwezige agressieve antisemitisme, dat zelfs delen van de socialistische arbeidersbeweging had vergiftigd en dat tot ongelimiteerde haat leidde. Aanvankelijk onderschatten sommige joodse socialisten de destructieve kracht van de opgelegde apartheid. Ze werden zich daarvan pas bewust, toen ontsnappen niet meer mogelijk bleek.

Met de muur had de Duitse bezetter de afzondering onherroepelijk gemaakt. Uiteraard niet om de joodse inwoners in staat te stellen een eigen religieuze, sociale en culturele werkelijkheid vorm te geven. Wel om geïsoleerd van de Poolse bevolking systematisch en in alle rust aan hun vernietiging te werken.

Ongeloof in de barbarij

Het leven in het getto verslechterde snel. Honger, tyfus en gele koorts eisten hun tol. Per maand stierven zesduizend mensen. Toch doofde de vitaliteit niet uit. Het culturele leven werd op gang gehouden, gaarkeukens bleven in tact en kinderen gingen naar school. In oktober 1942 kwam het tot de vorming van de Zydowska Organizacja Bojawa (ZOB), de joodse strijdorganisatie met aan het hoofd Mordechaj Anielewicz, voorman van de links zionistische Haschomer Hazaïr. Ook andere politieke stromingen waren in de ZOB actief, van communisten en leden van de Bund tot en met trotskisten die tot op het laatst een eigen ondergrondse krant uitgaven. Ook burgerlijke joodse organisaties vormden strijdgroepen.

Een eerdere oproep tot verzet was door de gettobevolking onbeantwoord gebleven. Zelfs toen het gerucht ging van de vernietiging van tienduizenden joden elders in Polen, volgde nauwelijks een reactie. De barbarij werd als een fantastische hersenspinsel afgedaan. Aan het bestaan van gaskamers werd eenvoudig geen geloof gehecht, ooggetuigen werd de rug toegekeerd. Zo min men zich de afgrond van een atoomoorlog kan voorstellen, zo min konden de getto bewoners zich de uitroeiing van drie miljoen Poolse joden indenken. Die barbarij was eenvoudig onvoorstelbaar.

Geweld tegen verraad

Geweld werd niet alleen tegen de Duitsers gebruikt, ook tegen joodse collaborateurs werd hard opgetreden. Zelfs als het verraad geen ander motief kende dan het redden van de eigen familie. Elke collaboratie kon levensgevaarlijk zijn. Maar de contraterreur richtte zich toch vooral tegen de Stellvertreter van de Duitsers in het getto – de Joodse Raad en de joodse politie. Hen te zien creperen luchtte op en maakte het leven in het getto dragelijker. Bovendien was de opstand zonder contraterreur niet mogelijk geweest. Wapens kosten geld en dat moest ergens vandaan komen. De Joodse Raad en meer welgestelde joodse gettobewoners werden onder druk gezet geld voor de opstand ter beschikking te stellen. ‘Verbazingwekkend’, aldus een ooggetuige, ‘hoe vlug wie goed bij kas zat, meewerkte, wanneer die in de loop van een pistool keek.’

Eind december 1942 ontving de ZOB de eerste wapens van het Poolse verzet. Volgens Edelman, plaatsvervangend chef van de ZOB, tien pistolen, volgens de Encyclopedie van de Holocaust vijf pistolen en acht handgranaten. ‘Met mondjesmaat’ is misschien nog de minst aanklagende kwalificatie voor de inzet waarmee het ondergrondse Poolse leger (Armia Kraiowa) de strijders in het getto te hulp schoot. En dat niet vanwege logistieke problemen, maar vooral uit onwil. Ook in de Armia maakten antisemitische gevoelens zich breed.

De eerste pistolen maakte het de ZOB niettemin mogelijk in verzet te komen toen de nazi’s midden januari 1943 een begin maakten met de deportatie van een tweede groep van tienduizenden joden naar Treblinka. ZOB strijders groeven zich op kruispunten in en namen de binnenrukkende Duitsers onder vuur; een wanhoopstrategie gemeten aan de verliezen. Tachtig procent van de ZOB commando´s kwam om het leven. Maar een reuzenvonk aan de lont van de opstand. De achtergeblevenen verdrongen zich om zich bij het verzet aan te melden; weldra maakte de ZOB in het getto de dienst uit. Het toegenomen prestige inspireerde ook de Poolse ondergrondse sneller dan voorheen nieuwe wapens te leveren.

Apocalyps

De nazi’s begrepen al te goed dat geweld de enige manier was om met wat resteerde van de joodse bevolking af te rekenen. Het eindspel begon op 18 april 1943. Het plan was Warschau voor 20 april (Hitlers verjaardag) Judenfrei te maken. De overmacht was enorm. Met tanks en mitrailleurs trokken de Gestapo en de Waffen SS het getto binnen. De strijders gaven zich niet gewonnen en wisten in bloedige gevechten honderden SS soldaten te doden. Wat volgde was een Apocalyps. Het getto brandde, duizenden kwamen in de vlammen om. Maar nog gaf de ZOB zich niet gewonnen. Strijdend koos ze ten onder te gaan. Veertig jaar later verklaarde Edelman: ‘We wilden de wereld laten zien dat ook joden mensen zijn. Dat wanneer ze aangevallen worden, ze zich verdedigen. Het was een eer te doden en wie zich daar niet bij aansloot, wachtte een roemloos einde.’

Martelaar

De strijd van het Warschause getto bemoedigde het verzet ook buiten de grenzen van Polen. De joodse groep in de ondergrondse Franse vakbond CGT hield haar leden voor ‘de les van Warschau nooit te vergeten. Uw broeders en zusters die heldhaftig zijn gevallen, zullen u nooit vergeven wanneer u zich slaafs gedraagt tegenover de moordenaars die ook de uwe zullen zijn…’

Maar niemand kwam, wat de Poolse inwoners met bewondering Ghettograd noemden (naar het belegerde Stalingrad), te hulp. Er waren hooguit woorden van trots en bemoediging, maar werkelijke steun ontbrak. In de zekerheid dat zij een socialistische maatschappij nooit zouden beleven, liet de ZOB een manifest verschijnen, waarin ze de principes van solidariteit en internationalisme hoog hield. De proclamatie eindigde met de woorden: ‘Lang leve de vrijheid! Dood aan de beulen, dood aan de moordenaars. We vechten door tot het eind.’

Toen het getto langzaam in een dodenakker veranderde, deed Shmuel Zygelboim, activist van de Bund en zijn vertegenwoordiger bij de Nationale Poolse regering in Londen, een laatste wanhopige poging de wereld te hulp te roepen. Van een koerier hoorde hij uit de eerste hand over het brandende getto. Op 12 mei ontmoette hij een afgevaardigde van de Amerikaanse regering. Deze deelde mee dat op Amerikaanse steun niet gerekend kon worden. Zygelboim woog de kans dat nog van elders hulp zou komen voor zijn lotgenoten die in de vlammen verteerden. Hij koos er voor een van hen te worden en stak zichzelf op 13 mei voor het Britse Parlement in brand. Het was twee dagen voor de Duitsers hun actie in het getto beëindigden. ‘Met mijn dood’, schreef Zygelboim, ‘protesteer ik tegen een mensheid die toekijkt terwijl het joodse volk wordt vernietigd.


Bedankt
by PolE Tuesday April 29, 2003 at 11:43 AM

Zeer heldere bijdrage die een dikwijls vervormde historische gebeurtenis weer in de juiste context plaatst