Dagvaarding in Kort Geding tegen Belgische staat om wapentransporten te stoppen by Stopusa Friday April 04, 2003 at 01:23 PM |
Twee Belgische dokters die in Bagdad verblijven, een Irakese chirurg, de Coördinatie STOP USA en SOS Irak, spannen een kortgeding in tegen de Belgische regering om de wapentransporten te doen stoppen. Dit kortgeding komt voor op vrijdag 4 april, om 9 u 30 voor de rechtbank van eerste aanleg op het Justitiepaleis in Brussel, Zaal 0.13. Ziehier de volledige tekst van het Kortgeding.
dossier : A20030681
- -
D A G V A A R D I N G in K O R T G E D I N G
1.
Aangezien het een zaak is met een spoedeisend karakter zodat de Voorzitter
zetelend in kortgeding bevoegd is (artikel 584 Ger. Wetboek).
A.
Feitelijke gegevens en belang
2. Op dit ogenblik voeren de Verenigde Staten
van Amerika (V.S.A.) en het Verenigd Koninkrijk (V.K.) met steun van enkele
andere landen een oorlog tegen en in de republiek Irak.
Deze
oorlog is volgens het internationaal recht een agressieoorlog en is een misdaad
tegen de vrede.
De
Belgische Staat bij monde van de Belgische regering laat inzonderheid de V.S.A.
toe
om
via België militair en ander personeel en materiaal te transporteren dat
bestemd is voor het voeren van, minstens het ondersteunen van het voeren van de
oorlog tegen Irak.
3.
De Belgische Staat laat eveneens toe dat B-52 bommenwerpers en andere vliegtuigen
van het V.K.en van de V.S.A. van het
Belgische luchtruim gebruikmaken om naar Irak te vliegen en dit land en inzonderheid
de hoofdstad Bagdad te bombarderen of militairen en militaire goederen over
te brengen naar de Golfregio.
De
transporten geschieden over land via het Belgisch spoorwegnet, het wegennet en
via de haven van Antwerpen met name via het Vrasenedok op de Antwerpse
linkeroever en de kaaien 1217 en volgende.
De
transporten geschieden eveneens via de luchthaven te Oostende waar vliegtuigen
van het Amerikaanse leger of bestemd voor het vervoer van militair personeel of
materiaal, landen om bij te tanken.
4. De transporten gaan nog steeds verder; de
pers en goedingelichte bronnen melden dat er nog steeds transporten geschieden
via de luchthaven te Oostende en dat ondermeer op 17-18 april 2003 een nieuw
transport voorzien wordt via het Vrasene-dok van de haven van Antwerpen.
De
Belgische regering heeft nooit ontkend dat de transporten nog steeds gaande
zijn.
De
melding dat bijkomend 120.000 manschappen door de V.S.A. naar het front zullen worden gezonden maakt
het aannemelijk dat nieuwe transporten van militair materiaal en personeel via
België zullen geschieden.
Ook
het gebruik van het Belgische luchtruim door vliegtuigen van het V.K. bestemd
voor bombardementen en voor het overvliegen van militair materiaal en personeel
naar de Golfregio bestemd voor gebruik in en boven Irak gaat nog steeds door.
5. De bombardementen richten grootschalige verwoestingen
aan in diverse Iraakse steden en maken talloze slachtoffers niet het minst
onder de burgerbevolking.
6. De eerste en tweede verzoeker zijn
respectievelijk urgentie-arts en kinderarts en verblijven op dit ogenblik als
artsen in Bagdad met een missie van de VZW Geneeskunde voor de Derde
Wereld, waar zij de slachtoffers van de
oorlog en inzonderheid van de bombardementen medische bijstand verlenen.
Zij
maken ondermeer melding van zware luchtbombardementen op Irak door vliegtuigen
van het leger van de V.S.A. en van het
V.K..
Zij
maken melding van een groot aantal burgerslachtoffers dat door deze
bombardementen reeds gesneuveld en gewond werd.
7. In het dagboek uit Bagdad van dokter Van Moorter
op 29 maart 2003 te 6h30 is te lezen:
Vannacht trok Dr. Geert Van Moorter naar een klein ziekenhuis aan de rand van Bagdad, twee uur nadat de plaatselijke al-Nasser markt geraakt was door een kruisraket. De markt ligt in de Shula-wijk, een van de armste wijken van de stad. Aan de telefoon met zijn zus Marijke is het eerste wat Geert zegt: "Het is afschuwelijk, het is gruwelijk wat er nu allemaal gebeurt. De ziekenhuizen zitten overvol, levenden en doden worden binnengebracht, dokters moeten over lijken stappen om de eventuele overlevenden er tussenuit te halen… Ze bombarderen nu dag en nacht, de smeerlappen, en doelbewust op burgers. Ze mikken op markten, zelfs een markt waar arme mensen langsgaan om een paar ajuinen te kopen. Ze bombarderen niet één keer maar verschillende keren op dezelfde plaats. `t Is een echte schande… Er is vast en zeker geen militair doelwit in de wijde omgeving. Er staan geeneens grote gebouwen in de wijk, alleen burgerwoningen."
Dan beschrijft Geert de situatie in het
hospitaal: "Het ziekenhuis bood een aanblik als was het de hel. Complete
chaos. Overal bloed. Patiënten aan het roepen en schreeuwen. Dokters die al het
mogelijke deden om hun patiënten te redden. Een arts probeerde een kind van
twee jaar te reanimeren dat nog naar adem hapte, maar tevergeefs… Het
gezondheidspersoneel liep wenend rond. Een verpleegster zag een eigen
familielid onder de slachtoffers… Dat kleine ziekenhuis telde vannacht 55
doden, waaronder 15 kinderen."
"Stel je eens voor", zei
Geert tegen zijn zus, "jij die ook moeder bent: een moeder zit in het
ziekenhuis, haar huis werd getroffen, één van haar kinderen is dood en de twee
andere liggen hier, zwaar gewond. Ze kijkt wezenloos voor zich uit… Ik heb
foto's gemaakt, maar ze zijn té gruwelijk, ik kan die niet doorsturen…"
(wordt emotioneel). "Het is verschrikkelijk… Die oorlog moet
stoppen!"
"Wat hiert gebeurt, toont eens te
meer dat alle beweringen over een ‘chirurgische oorlog' grove leugens
zijn", vervolgt Geert. "Het is een vuile oorlog waarin de burgerbevolking
sterft. De meeste slachtoffers zijn vrouwen en kinderen. Dit is een misdaad
tegen de menselijkheid. Hopelijk zullen Bush en Blair het ooit voor een
rechtbank moeten komen uitleggen."
De geest van verzet wordt er niet
minder om bij de Iraki's. "De mensen die we in het hospitaal zagen, waren
woedend", meldt Geert. "`Lafaards', riepen ze, `ze vechten niet met
onze troepen, maar mikken in de plaats op burgers!' De mensen zijn nu heel
bedroefd, maar ook heel strijdbaar. Ze zijn woest op de V.S.A. en
Groot-Brittannië, en zullen zich niet zo gauw overgeven."
Geert wijst nog eens op de rol van
België. "Jullie moeten alles doen om die wapentransporten te
stoppen", vraagt hij. "Leg je voor de treinen, keten je eraan vast.
Als ik bedenk dat de bommen die wij op onze kop krijgen, mogelijk door het
Belgische luchtruim zijn gepasseerd …"
8. Eerste en tweede verzoeker maken tot op vandaag
melding van minstens twee ernstige bominslagen op burgerdoelwitten in Bagdad:
op 25 maart 2003 op het middaguur op de snelweg in Sha'ab 20 doden en tientallen
gewonden, en op 29 maart 2003 door een kruisraket op de Al-Nasser markt in
de Shu' ala-wijk waarbij minstens 55 doden en tientallen gewonden vielen.
Zij
delen mee dat er dagelijks burgerslachtoffers vallen door de bombardementen.
Zij
maken melding van bominslagen op zeer korte afstand van het hotel Palestine
waar zij overnachten.
9. Het leven en de fysische integriteit van de
Iraakse burgers aan wie zij medische hulp verlenen, aan de familieleden ervan
en van eerste en tweede verzoeker zelf zijn dagelijks in gevaar door de oorlog
en inzonderheid door de dagelijkse nietsontziende bombardementen door de V.S.A.
en door het V.K. op Bagdad.
10.
Eerste en tweede verzoekers wijzen verder op de ernstige aantasting van het
voedseldistributiesysteem, van de drinkwatervoorziening en het rioolsysteem en
van de medische infrastructuur in Bagdad en andere Irakese steden als gevolg
van de oorlog.
11. Derde verzoeker is algemeen chirurg in het Al Anour ziekenhuis in de wijk
Shu'ala te Bagdad, Irak. Hij doet een dringende oproep om de barbarij en alles
wat ertoe bijdraagt te stoppen. Hij werd als arts geconfronteerd met de doden
en gewonden van de raketinslag van 29 maart 2003 in de wijk waar zijn ziekenhuis
is gevestigd. Als burger van Irak klaagt hij de onwettigheid van de oorlog
en de schending van de soevereiniteit van zijn land aan.
12. Vierde verzoeker is woordvoerder van de vredesbeweging Stop.USA (Stop
United States of Agression) en is als dusdanig een belangrijke spreekbuis
van de Belgische publieke opinie die in grote meerderheid gekant is tegen
de agressieoorlog tegen Irak en tegen de oorlogstransporten die door de Belgische
regering worden toegelaten. Hij wijst erop dat de brede publieke opinie in
dit land, gaande tot en met oppositiepartij CD&V de regering aanklaagt
omdat zij de transporten toelaat. Als woordvoerder van een belangrijk deel
van de Belgische publieke opinie en in persoonlijke naam heeft hij belang
bij het stopzetten van de transporten.
13. Vijfde verzoeker is voorzitter van de vereniging SOS-Irak die na de eerste
golfoorlog werd opgericht ter ondersteuning van de Irakese bevolking die slachtoffer
was van het handelsembargo. Op dit ogenblik organiseert de vereniging materiële,
morele en politieke ondersteuning van en solidariteit met het Irakese volk
dat gebukt gaat onder de oorlog.
14.
Zesde verzoeker is als journalist herhaaldelijk op onderzoek geweest naar Irak
en stelt dat hij als onderdaan van België vanuit het internationaal recht en
het volkenrecht niet kan aanvaarden, noch moreel, noch juridisch, noch politiek
dat België medeplichtig is aan de oorlog tegen Irak.
B.
De oorlog tegen Irak schendt het internationaal recht
15. De oorlog van de V.S.A. en van het V.K.
tegen Irak vindt geen enkele legitimatie in het internationaal recht en is
bovendien fundamenteel in strijd met het internationaal verdragsrecht en
internationaal gewoonterecht.
Op 7
maart 2003 publiceren zestien professoren van enkele van de meest prestigieuze
Britse universiteiten zoals Oxford, Cambridge, London College en London School
of Economics in The Guardian een brief waarin zij schrijven dat er ‘op basis
van de openbaar gemaakte informatie in het internationaal recht geen
rechtvaardiging bestaat voor het gebruik van geweld tegen Irak".
Diverse
juristen delen dit standpunt. (O. Corten e.a. Lettre ouverte aan Eerste
Minister, Minister van Buitenlandse Zaken en Minister van Defentie, maart 2003;
Jean Flamme, Bush en Blair voor het internationaal strafhof?, De Standaard, 11
maart 2003).
Noch
het internationale, noch het nationale recht geven een wettelijke grondslag
voor de transporten van militair materiaal of personen of van voor militair
gebruik bestemd materiaal of personen, over het Belgisch grondgebied of door
het Belgische luchtruim.
16. De grootschalige verwoestingen van infrastructuur
door de bombardementen en het op grote schaal doden en verwonden van Irakese
burgers door de oorlog vindt geen enkele legimiteit in het internationaal recht.
17. De Belgische Staat en met name de Belgische
regering maakt zich door het toelaten van de transporten medeplichtig aan
agressie, aan misdaden tegen de vrede, aan inbreuken op het Europees Verdrag
ter bescherming van de rechten van de mens en op het Internationaal verdrag van
de Verenigde Naties van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke
rechten (BUPO), en aan inbreuken op de Belgische genocidewet en de Belgische
strafwet.
18. De Belgische Staat en de Belgische federale
Eerste Minister als persoon begaan een onrechtmatige daad door de transporten
te laten plaatsvinden.
Verzoekers
lichten deze stellingen toe.
B.1.
Geen legitimatie voor de oorlog van de V.S.A. en het V.K. tegen de republiek
Irak. Geweldverbod als pijler van de internationale rechtsorde.
19. Zowel België als de V.S.A. en het V.K. (en
Irak) zijn lid van de Verenigde Naties en hebben bijgevolg de verplichtingen
onder het Handvest van de Verenigde Naties van 26 juni 1945 onderschreven.
Deze
verplichtingen gaan voor op enig ander
verdrag (art. 103 Handvest) en hebben derhalve
een constitutionele draagwijdte voor de internationale gemeenschap ( Jan
Wouters, hoogleraar internationaal recht aan de KU Leuven, Juridische
argumentatie Irak-oorlog in strijd met het internationaal recht, Juristenkrant
26 maart 2003, p. 11).
De
internationale rechtsorde zoals neergelegd in het Handvest is gebaseerd op de
soevereiniteit van de staten (artikel 1 BUPO).
De
VN werden na de tweede wereldoorlog opgericht vanuit een vastberadenheid
om "komende geslachten te behoeden
voor de gesel van de oorlog ".
20. Eén van de hoofdbeginselen die de leden van
de VN moeten respecteren, is dat zij zich "in
hun internationale betrekkingen onthouden … van bedreiging met of het gebruik
van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid
van een Staat" (art. 2, lid 4, VN Handvest). VN-leden dienen hun conflicten
vreedzaam op te lossen (art. 2, lid 3 VN Handvest).
Het
geweldverbod is een pijler van de internationale rechtsorde.
Het
VN-Handvest kent op dit geweldverbod slechts
twee uitzonderingen :
1.
geweldgebruik toegestaan door de Veiligheidsraad, die de primaire
verantwoordelijkheid draagt voor de handhaving van de internationale vrede en
veiligheid.
2.
het inherente recht tot individuele of collectieve zelfverdediging in geval van
een gewapende aanval, totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen
ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen (artikel
51 VN Handvest).
21. Het verbod
van interstatelijk geweldgebruik vormt voor het Internationaal Gerechtshof
in Den Haag daarenboven een regel van internationaal gewoonterecht (Nicaragua-arrest
1986).
De
International Law Commission van de Verenigde Naties acht dit zelfs een norm
van dwingend volkerenrecht (ius cogens) .
22.
Geen enkele resolutie van de VN-veiligheidsraad legitimeert het oorlogsgeweld
in Irak.
Op
geen enkele wijze kan resolutie 1441 gezien worden als een bevestiging dat er
geen bijkomende resolutie nodig is (Jan Wouters, op. cit., p. 11).
In
punt 14 van de resolutie wordt trouwens uitdrukkelijk gesteld: "Decides to
remain seized of the matter".
Bovendien
blijkt dit uit het feit dat drie permanente leden van de Veiligheidsraad
(Frankrijk, China, Rusland) op de dag van de stemming van resolutie 1441 een
gezamenlijke verklaring aflegden waarin zij stelden dat de resolutie elk automatisch geweldgebruik
uitsluit en dat het aan de Veiligheidsraad toekomt hierover een Besluit te
nemen.
Het
gegeven dat de V.S.A. en het V.K. nog in laatste instantie zelf een nieuwe
resolutie hebben willen laten stemmen die geweld zou toelaten bevestigt
vermelde stelling.
De
Belgische Staat zelf heeft steeds het standpunt verdedigd dat resolutie 1441
geen toelating inhield tot oorlogsgeweld.
23. Ten overvloede wordt er op gewezen dat de
Veiligheidsraad geen « impliciete » machtiging heeft gegeven tot
geweldgebruik en dit gelet op het fundamenteel karakter van het geweldverbod.
24. Artikel 51 van het VN-Handvest stelt dat er
enkel sprake is van een zelfverdediging « in geval van gewapende aanval ».
Er is geen sprake van een aanval van Irak. De oorlog wordt bijgevolg evenmin
gelegitimeerd door het recht op zelfverdediging in hoofde van de V.S.A. of
het V.K..
B.2.
De oorlog van de V.S.A. en het V.K. tegen de republiek Irak is een schending
van het agressieverbod (misdaad van agressieve oorlogsvoering).
25. Gezien het Handvest van de Verenigde Naties
aan de Veiligheidsraad de exclusieve bevoegdheid toewijst om op te treden met
betrekking tot de bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van
agressie (Hoofdstuk VII Handvest) dient hieruit a contrario te worden afgeleid
dat geen andere internationale instantie dan de Verenigde Naties hiertoe
bevoegd is en dus zeker geen ander land.
De
V.S.A. en het V.K. zijn op eigen houtje
een oorlog begonnen zonder instemming
van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
26. Het Handvest van de Verenigde Naties definieert
agressie – de misdaad van agressieve oorlogsvoering – niet rechtstreeks. In
resolutie 3314 van de Algemene Vergadering aangenomen op 14 december 1974
wordt volgende definitie geformuleerd.
Artikel
1: « Agressie is het gebruik van de
gewapende macht door een Staat tegen de soevereiniteit, territoriale
integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere Staat of op enige
andere manier die niet strookt met het Handvest van de Verenigde Naties zoals
uiteengezet in deze definitie. »
27. Het plegen van oorlogsgeweld tegen de republiek
Irak zonder dat daarvoor door de Veiligheidsraad een uitdrukkelijke machtiging
is verstrekt moet dan ook gekwalificeerd worden als agressie (in de zin van
resolutie 3314) die niet enkel juridisch als volkenrechtelijke onrechtmatig
is, maar een ernstig misdrijf vormt naar internationaal recht.
B.3.
De oorlog van de V.S.A. en het V.K. tegen de republiek Irak is een misdaad
tegen de vrede, een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de mensheid.
28. Het handvest van het Internationaal militair
tribunaal van Neurenberg van 8 augustus 1945 kwalificeert als een misdrijf
tegen de vrede:
"Het maken van plannen voor, het voorbereiden van, het nemen van initiatieven tot, of het voeren van een aanvalsoorlog of een oorlog in strijd met internationale verdragen, overeenkomsten of verzekeringen, of deelneming aan een gemeenschappelijk plan of samenzwering voor het verrichten van bovengenoemde handelingen".
Hetzelfde
handvest kwalificeert in hetzelfde artikel 6 oorlogsmisdaden:
"Schendingen van de oorlogswetten of oorlogsgebruiken. Zulke schendingen zullen inhouden, maar zijn er niet toe beperkt, moord, slechte behandeling of deportatie voor slavenarbeid of voor elk ander doel van de burgerbevolking of in bezet gebied, moord of slechte behandeling van oorlogsgevangenen of van personen onder toezicht, doden van gijzelaars, het plunderen van publiek eigendom, bewuste vernieling van steden of dorpen, of verwoestingen die niet om militaire redenen gerechtvaardigd zijn."
Artikel
6 kwalificeert alsvolgt misdaden tegen de menselijkheid:
"Moord, uitroeing, enslavement, deportatie en andere onmenselijke daden tegen de burgerbevolking, voor of tijdens de oorlog…".
Artikel
6 bepaalt voorts:
"Leiders, organisatoren, zij die hebben
uitgelokt en medeplichtigen, die hebben deelgenomen aan het opstellen of
uitvoeren van een gemeenschappelijk plan of samenzwering om een van de bovengenoemde
misdrijven te begaan, zijn aansprakelijk voor alle daden die door personen ter
uitvoering van dit plan zijn verricht."
29. Het
handvest van Neurenberg is volkenrechtelijk gewoonterecht en is als dusdanig
van toepassing. Nog recentelijk, bij het totstandbrengen het Statuut van het
Joegoslavië Tribunaal, werd door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties
tot uitdrukking gebracht dat het Joegoslavië Tribunaal in geen enkel opzicht
nieuw recht zou gaan toepassen, doch uitsluitend dat recht dat als volkenrechtelijk
gewoonterecht algemeen is gevestigd. Waarbij door hem dan in zijn begeleidend
rapport bij het publiceren van de bepalingen van dit Statuut van het
Joegoslavië Tribunaal op dit stuk wordt gesteld:
"34. In
the view of the secretary-General, the application of the principle nullum
crimen sine lege requires that the international tribunal should apply
rules of international humanitarian law which are beyond any doubt part of
customary law so that the problem of adherence of some but not all States to
specific conventions does not arise. This would appear to be particularly
important in the context of an international tribunal prosecuting persons
responsible for serious violations of international humanitairian law.
35. The part
of conventional international humanitarian law which has beyond doubt become
part of international customary law is the law appliclable in armed conflict
as embodied in: the Geneva Conventions of 12 August 1949 for the Protection of
War Victims; 3/ the Hague Convention (IV) Respecting the Laws and
Customs of War on Land and the Regulations annexed thereto of 18 October 1097 ;
4/ the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of
Genocide of 9 december 1948; 5/ and the Charter of the International
Military Tribunal of 8 August 1945."
(Report of the Secretary-General
pursuant to Paragraph 2 of the Security Council Resolution 808 (1993), dated
3 may 1993, S/2507).
B.4.
Schending van de Internationale Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en
van de Aanvullende Protocols I en II bij die Verdragen en van de Belgische wet
van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van de ernstige inbreuken op
(Belgische genocidewet) die bepalingen van vermelde bedragen in de Belgische
strafrechtsorde invoegt.
30. De Belgische genocidewet is niet alleen van
toepassing op Belgen maar ook onder specifieke voorwaarden op vreemdelingen.
De
wet straft personen, individuen en geen staten. De persoonlijke
stafbaarstelling van personen die de in vermelde wet omschreven misdrijven
uitvoeren en van de aanzetters tot , van de deelnemers (de wet stelt artikelen
66 en 67 van het Stafwetboek toepasselijk) en van hen die verzuimd hebben
gebruik te maken van de mogelijkheid tot handelen om de voltooing ervan te
verhinderen of te doen ophouden, maakt dat de Belgische regering, alleszins de
verantwoordelijke ministers, als persoon strafbaar kunnen gesteld worden
wanneer zij niet het nodige doen om de vermelde misdrijven te voorkomen.
Dit
houdt ook in dat zij gehouden zijn al het mogelijke te doen om minstens in het
kader van hun bevoegdheid op het Belgische grondgebied de misdrijven te
voorkomen.
31. Verzoekers zijn van mening dat de oorlog die
zich thans afspeelt in Irak ernstige inbreuken uitmaakt op volgende artikels
van de genocidewet:
Artikel
1, &1: genocide als
internationaalrechtelijke misdaad waaronder wordt verstaan de handelingen
gepleegd met de bedoeling om geheel of gedeeltelijk … een nationale groep met
name delen van de Irakese bevolking, uit te roeien, door het doden van leden
van de groep, het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan
leden van de groep…
Artikel
1, &2: misdaad tegen de mensheid
waaronder wordt verstaan de volgende handelingen in het kader van een
veralgemeende of stelselmatige aanval op de burgerbevolking, door moord,
beroving van de lichamelijke vrijheid…
Artikel
1,&3: internationaal rechtelijke
misdaden bestaande uit handelingen of nalatigheden die schade toebrengen
aan personen beschermd door het verdrag van Genève van 12 augustus 1949 en het
eerste en tweede aanvullend protocol, door opzettelijke doodslag, moedwillig
veroorzaken van hevig lijden, toebrengen van ernstig lichamelijk letsel dan wel
ernstige schade aan de gezondheid, het uitvoeren van een niet-onderscheidende
aanval waardoor burgerbevolking getroffen wordt…
B.5. Schending van de bepalingen van het Internationaal verdrag van de Verenigde
Naties inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO) van 19 december 1966,
B.S. 6 juli 1983 en van het Europees verdrag van 4 november 1950 tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
32. Verzoekers stellen dat volgende artikels van
het BUPO overtreden worden door het toelaten van transporten van materiaal
bestemd voor de oorlog in Irak over het Belgische grondgebied en door het
Belgische luchtruim.
De
oorlog en de transporten schenden de volgende basisrechten van verzoekers.
BUPO:
Artikel
1.1: Alle volken bezitten het zelfbeschikingsrecht. Uit hoofde van dit recht
bepalen zij in alle vrijheid hun politieke status en streven zij vrijelijk hun
economische, sociale en culturele ontwikkeling na.
Artikel
1.3. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag … bevorderen de verwezenlijking
van het zelfbeschikkingsrecht en eerbiedigen dit recht overeenkomstig de
bepalingen van het Handvest der Verenigde Naties.
Artikel
6.1.: Een ieder bezit een inherent recht op het leven. …
Artikel
6.3: Wanneer de beroving van het leven het misdrijf genocide inhoudt is het wel
te verstaan dat geen enkele bepaling van dit artikel een Staat die partij is
bij dit Verdrag de bevoegdheid geeft af te wijken van enigerlei verplichting
die is aanvaard krachtens de bepalingen van het Verdrag inzake de voorkoming en
bestraffing van genocide.
Artikel
7: Niemand mag worden onderworpen aan folteringen, noch aan wrede, onmenselijke
of vernederende behandeling of bestraffing. …
Artikel
20.1: Alle oorlogspropaganda is bij wet verboden.
EVRM:
Artikel
2.1: Het recht van eenieder op het leven wordt beschermd door de wet.
Artikel
3: Niemand mag worden onderworpen aan folteringen noch aan onmenselijke of
vernederende behandelingen of straffen.
Artikel
5: Eenieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid.
B.6. geen wettelijke grondslag in de Belgische wet voor de militaire transporten
over het Belgische grondgebied
33. Art 185 van de Grondwet stelt :
"Vreemde
troepen mogen niet dan krachtens een wet tot de dienst van de Staat worden
toegelaten, het grondgebied bezetten of er doorheen trekken."
Hieruit dient afgeleid te worden dat de Koning zelf
geen toelating kan geven om vreemde troepen of in casu militaire transporten
toe te laten.
34. De
Belgische wet die "de doortocht en het verblijf in België toelaat van de
troepen van de met België door het Noord-Atlantisch Verdrag verbonden landen"
van 11 april 1962, B.S. 20 april 1962, bepaalt in zijn enig artikel:
"De
troepen van Staten met België door het Noord Atlantisch Verdrag verbonden mogen
het nationaal grondgebied doortrekken of er gestationeerd zijn binnen de grenzen
en onder de voorwaarden voor elk geval vastgesteld in met de betrokken
regeringen te sluiten uitvoeringsakkoorden".
35. De wet van 11.04.1962 laat de regering niet
toe uitvoeringsakkoorden te sluiten en uit te voeren anders dan in het kader
van het NAVO-Verdrag van 4 april 1949.
De
Belgische eerste minister verklaarde op 17 januari 2003 tijdens het
actualiteitsdebat in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers dat de
transporten plaatsvonden in het kader van een bilateraal akkoord (Host Nation
Support Agreement), dat op 19 juli 1971
tussen België en de V.S.A. werd gesloten op basis van de wet van 11 april 1962.
In
de memorie van toelichting bij deze wet (Parlementaire stukken, 646, 1959-1960)
verwijzen de destijds bevoegde ministers uitdrukkelijk naar artikel 3 van het
NAVO-Verdrag. In dit artikel 3 (dat letterlijk in de memorie van toelichting
wordt overgenomen) wordt gesteld dat "de Verdragsluitende Partijen, ieder voor
zich en tezamen, haar inividueel en collectief vermogen om een gewapende aanval
te weerstaan zullen handhaven en ontwikkelen, door voortdurend en op doelmatige
wijze zich zelf te versterken en elkander hulp te verlenen."
Uit
het bovenstaand dient dan ook afgeleid worden dat het uitvoeringsakkoord dat
afgesloten werd (Host Nation Support Agreement) gezien dient te worden ter
uitvoering van art. 3 van het NAVO-Verdrag.
36. Verzoekers verwijzen naar en sluiten zich aan bij "Note sur le Traité
secret conclu entre la Belgique et les Etats-Unis en 1971" opgesteld door
drie professoren internationaal recht aan de ULB met name Olivier Corten,
Eric David en Pierre Klein. Deze nota stelt op basis van een uitvoerige juridische
argumentatie dat de keuze van de Belgische regering om de transporten toe
te laten een politieke keuze is, en in geen enkele mate een juridische verplichting.
Zij hebben de nota gemaakt na het publiek worden van het ‘geheim' akkoord
van 1971. Ook het feit dat de ministers Michel en Flahaut op de RTBF verklaarden
dat er geen transporten meer zouden plaatsvinden via België, maar enkele dagen
later na tussenkomst van de Eerste Minister op dit standpunt terugkwamen,
bevestigt dat het om een politieke keuze gaat.
37.
Het akkoord van 1971 kan niet geinterpreteerd worden als een toelating om het
Handvest van de VN te schenden. Zoals hoger gesteld is de oorlog van de V.S.A.
en het V.K. een agressie die niet verenigbaar is met artikels 2&3 en
2&4 van het VN-handvest. Het is dan ook voor de hand liggend dat België de
verplichting heeft geen hulp of bijstand te verlenen aan een land dat een
agressie pleegt. Het Handvest heeft conform haar artikel 103 voorrang op ieder
ander internationaal akkoord. De hogere rechtsnorm mag niet geschonden worden
in naam van een lagere rechtsnorm.
De
eerste inleidende zin van het NAVO-verdrag bepaalt immers:
"De partijen bij dit Verdrag bevestigen opnieuw hun vertrouwen in de doeleinden en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en hun wens om in vrede te leven met alle volkeren en alle regeringen".
Artikel
1 van het NAVO-verdrag bepaalt:
"De partijen verbinden zich ertoe om, zoals uiteengezet in het Handvest van de Verenigde Naties, alle internationale geschillen waarin zij mochten worden gewikkeld met vreedzame middelen te beslechten op zodanige wijze dat de internationale vrede en veiligheid en gerechtigeheid niet in gevaar worden gebracht, en zich in hun internationale betrekkingen te onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld op enige wijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties".
Artikel
7 van het NAVO-verdrag bepaalt:
"Dit verdrag heeft geen invloed, en mag niet worden uitgelegd als hebbende enige invloed op de rechten en verplichtingen ingevolge het Handvest van partijen die lid zijn van de Verenigde Naties, noch op de primaire verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad voor de handhaving van internationale vrede en veiligheid."
Artikel
8 van het NAVO-verdrag stelt tenslotte:
"Elk der partijen … verplicht zich geen enkele internationale verbintenis aan te gaan die strijdig is met dit Verdrag."
Het
NAVO-verdrag verklaart zich ondergeschikt aan het Handvest van de Verenigde
Naties.
38.
Het akkoord is enkel van toepassing op NAVO-operaties. In
de preambule wordt gesteld: "… which is te ensure logistic support of the
American forces stationed in the central region of the Allied Command in Europe
… for the purpose of achieving the objectives of the North Altlantic Treaty." De oorlog in Irak is geen NAVO-objectief. Diverse
NAVO-landen waaronder België zijn er zelfs duidelijk tegenstander van.
Reeds
om die reden kan dan ook geen toepassing gemaakt worden van het
uitvoeringsakkoord van 19 juli 1971, daar de Belgische wet van 11 april 1962,
die de basis is voor het uitvoeringsakkoord, werd gestemd in het kader van het
NAVO-verdrag. Vermelde oorlog gaat bijgevolg het kader van het akkoord te
buiten.
39. Artikel 3 van het NAVO-verdrag plaatst bovendien
de wederzijdse hulpverlening (in casu de transporten) in het kader van het
"handhaven van het vermogen om een gewapende aanval te weerstaan". Er is geen
sprake van een gewapende aanval tegen de V.S.A. of tegen het V.K..
Het
NAVO-verdrag zelf maakt duidelijk dat de Belgische wet van 11 april 1962, en
bijgevolg ook het uitvoeringsakkoord van 19 juli 1971 niet van toepassing zijn
in de huidige situatie. Wat meer is: in de actuele situatie zou de toepassing
ervan precies betekenen dat het NAVO-verdrag zelf waaruit de wet en het akkoord
voortvloeien geschonden wordt.
40. In het actualiteitsdebat in de Kamer van Volksvertegenwoordigers
stelt de Belgische eerste Minister dat "volgens het akkoord van 19 juli 1971
de VS in tijden van spanning gemachtigd zijn om een communicatielijn te activeren
om materiaal te transporteren, zoals zij op 29 januari 2003 hebben gedaan."
Het begrip "tijden van spanning" vindt geen enkele grondslag in het NAVO-verdrag
en bijgevolg evenmin in de wet van 11 april 1962, die een uitvloeisel is van
het NAVO-verdrag.
Voor zover de Belgische regering refereert naar "de periode van spanning waarin wij ons, aldus de NAVO, bevinden sinds 12 september 2001" (premier Verhofstadt tijdens kamerdebat van 17 maart 2003) blijkbaar met verwijzing naar artikel 5 van het NAVO-verdrag, wordt opgemerkt dat dit in casu evenmin van toepassing is. De op zich reeds zeer betwistbare toepassing van artikel 5 van het NAVO-verdrag (het is betwistbaar dat de aanslagen op het WTC en Pentagon van 11 september 2001 te kwalificeren zijn als een gewapende aanval tegen een land dat lid is van de NAVO), kan niet uitgebreid worden tot de oorlog van twee NAVO-landen tegen Irak, waar er geen band tussen Al Quada en Irak is aangetoond. Er is geen aanval van Irak tegen een land dat lid is van de NAVO.