‘Oorlog is goed voor de business': de greep van de lobby's by Marc Vandepitte Wednesday January 29, 2003 at 12:35 PM |
In het voorgaande zagen we hoe de VS via de oorlog uit hun eigen economisch verval proberen te geraken. Dit gegeven wordt nu versterkt door het feit dat een fractie van het kapitaal er aan de macht is die alle belang heeft bij oorlog (in energierijke regio's): de oorlogsindustrie en de energiesector.
'Oorlog is goed voor business': de greep van de lobby's
"Ik heb nooit geloofd in de complottheorie over de Bush familie,
de energiebedrijven of de Carlyle Group.
Hun bedoelingen zijn volledig duidelijk door wat ze in het openbaar doen,
namelijk de globale economie organiseren in hun voordeel."
Michael King
Het is geen geheim dat de huidige bewindsploeg gekenmerkt wordt door een oververtegenwoordiging van de wapen- en energiesector. Respectievelijk 32 en 21 regeringsleden zijn afkomstig uit die branches. De sterke band met de energiesector is verzekerd door de president zelf en vooral zijn vice-president Cheney. Bush junior was zelf tien jaar actief in de sector. Cheney stond aan het hoofd van Halliburton, een oliegigant die werkzaam is in meer dan 100 landen, o.a. met het aanleggen van pijpleidingen. Minister van Binnenlandse Zaken Gale Norton verdedigde als advocaat de dossiers van grote petroleumbedrijven en nationaal veiligheidsadviseur Condoleezza Rice had jarenlang een hoge functie bij Chevron. Achter de Bush-administratie staan de zogenaamde 'Big Five' wapenbedrijven: Lockheed Martin, Boeing, Raytheon, Nothrop Grumman en General Dynamics. Dat laatste bedrijf is een vennoot van enkele olie-giganten, die op hun beurt betrokken zijn bij de ontginning en transport via pijpleidingen van de olie en gas rond de Kaspische Zee. De vader van George W. Bush is zelf heel actief in Carlyle een investeringsmaatschappij met heel wat aandelen in de wapenindustrie.
Deze olie- en wapenbaronnen hebben alle belang bij krijgsgeweld. Om zichzelf te handhaven of te groeien heeft de wapenindustrie en het leger regelmatig behoefte aan militaire conflicten. Zonder conflicten of oorlogsdreiging lijken de hoge militaire uitgaven moeilijk te verantwoorden. Daarom bijvoorbeeld werd de Koude Oorlog 'uitgevonden'. Toen die was afgelopen moest iets nieuws worden bedacht of gecreëerd. We komen daarop terug in volgend hoofdstuk. Een gewapend conflict biedt voor de sector en het leger ook een unieke kans om heel wat nieuwe wapentuigen uit te proberen en ook om een aantal fabrikaten te promoten, zoals de Patriot-raketten in de Golfoorlog. De VS zijn koploper inzake wapenexport: de zogenaamde voorvechter van mensenrechten en behoeder van de vrede voert op zijn eentje al zo'n 60% van alle moordtuigen uit. Deze doodsexport was in 1999 goed voor een toemaatje van 11% bovenop de wapenproductie voor eigen gebruik. Naarmate de oorlogsindustrie machtiger wordt kan deze sector ook meer wegen op de politieke besluitvorming en gemakkelijker aansturen op een militair avontuur.
Met de bijna-verkiezing van Bush heeft deze sector meer invloed dan ooit binnen
de VS-regering en dus op de wereldpolitiek. Vóór 11 september
was het al duidelijk dat Bush een echt oorlogskabinet had samengesteld. Op beslissende
posten zitten civiele strategen of ex-militairen. Veel ervan hebben hun sporen
verdiend tijdens de 'tweede Koude Oorlog' onder Reagan.
Vice-president Dick Cheney: was als minister van defensie politiek
verantwoordelijk voor de invasie in Panama (1989) en operatie 'Desert Storm'
in Irak (1991).
Minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell: voormalig stafchef
van het leger o.a. tijdens operatie 'Desert Storm'.
Minister van Defensie Donald Rumsfeld: voormalig piloot, was voordien
reeds minister van Defensie en ambassadeur bij de Navo; onder Reagan schrapte
hij het woord 'détente' (ontspanning tussen de VS en de SU) uit de
officiële vocabulaire.
Onderminister van Defensie Paul Wolfowitz: werkte als adviseur bij het Pentagon en hielp mee aan de oprichting van het 'Central Command', de ruggengraat van de troepenmacht bij de Golfoorlog; hij lanceerde de havikentheorie van de unipolariteit, d.w.z. dat de VS na de val van de SU de wereld moet gaan overheersen; hij doceerde aan het National War College.
Onderminister van Buitenlandse Zaken Richard Armitage: heeft een carrière in het Pentagon en trad op als onderhandelaar tijdens Golfoorlog en in verband met een militaire basis in de Filippijnen.
Adjunct Minister Buitenlandse Zaken James Kelly: diende bij de Navy en werkte op het Pentagon.
Veiligheidsadviseur van vice-president Cheney, I. Lewis Libby: werkte reeds voor het ministerie van Defensie, werd gelauwerd door de Navy en lanceerde samen met P. Wolofowitz de doctrine van de unipolariteit.
Ambassadeur bij de Verenigde Naties John Negroponte: één van de sleutelfiguren in de geheime en vuile oorlog tegen de Sandinisten in Nicaragua (tienduizenden doden, vooral burgerslachtoffers).
Adviseur van de minister van Defensie Richard Perle: topman van The American Free Entreprise Institute, een ultraconservatieve denktank; lid van een werkgroep die moet nagaan hoe geavanceerde technologie de productiviteit van het leger kan opkrikken; auteur van 'Hard Line'.
Van zo'n kransje haviken kan je niet veel goeds verwachten.
De één zijn dood is de ander zijn brood
"Als de VS, in hun poging om de vermeende terroristische
aanslagen
van Osama Bin Laden te stoppen,
het defensiebudget opdrijven,
dan zal er een onverwachte begunstigde zijn:
de familie van Bin Laden (…) is investeerder van een fonds
dat onderdeel is van de Carlyle Group,
een investeerdersgroep gespecialiseerd in defensie en ruimtevaart."
Wall Street Journal 27/9/01
Door de voorziene verhoging van het defensiebudget met tientallen miljarden
dollars zullen de 'Big Five' in de toekomst reuzencontracten in de wacht slepen.
Hetzelfde geldt voor de oliegiganten na de verovering van Irak, Iran, …
Ook andere kapitaalgroepen ontpoppen zich vandaag tot professionele en uiterst
efficiënte lijkenpikkers. Heel sprekend is het voorbeeld van de Carlyle
Group. Dat is een investeringsmaatschappij die wereldwijd eigenaar is van meer
dan 160 bedrijven. De groep is vooral actief in de wapen en energiesector, en
is nadrukkelijk actief in het Midden-Oosten. Aan het hoofd staan een aantal
kopstukken van de politieke wereld: o.a. voormalige minister van Defensie en
onderdirecteur van CIA Frank Carlucci, zijn boezemvriend George Bush senior
(voormalig president en directeur van de CIA), voormalige minister van Buitenlandse
Zaken James Baker, voormalig topman van de Wereldbank Afsaneh Beschloss, ex-premier
van Groot-Brittannië John Major, voormalig voorzitter van de Duitse Centrale
Bank Otto Pohl, ex-dictator van de Filippijnen Fidel Ramos en Anand Panyarachun,
de ex-premier van Thailand . Ook Bush junior was ooit voorzitter van één
van de dochtermaatschappijen. Belangrijke investeerders zijn Prins Bandar, ambassadeur
van Saoedi-Arabië in Washington en diens vader, de minister van Defensie
van zijn koninkrijk. Tussen haakjes: mensen die beweren dat de politici machteloos
geworden zijn hebben het blijkbaar over een andere planeet. Andere belangrijke
investeerders waren familieleden van Osama Bin Laden. Deze werden wel onmiddellijk
na 11 september snel snel uitbetaald om de publieke opinie niet al te veel voor
het hoofd te stoten. Er zijn zoals gezegd heel sterke banden met wapenbedrijven,
maar deze kapitaalgroep beheert eveneens het privé-pensioenfonds van
de overheidsambtenaren van Californië. Toen de VS in 2001 ten oorlog trok
tegen Afghanistan, schoten de aandelen van deze groep omhoog. Dat was zeer goed
nieuws voor de honderdduizenden overheidsambtenaren van Californië. Zij
hadden de afgelopen jaren al een zeer hoge jaarlijkse return van 20 tot 30%,
door de voorbije oorlog in Afghanistan is die winst opgelopen tot meer dan 30%.
De gevleugelde spreuk: de één zijn dood is de ander zijn brood
- moet soms heel letterlijk genomen worden.
Marc Vandepitte
Voor de referenties van de cijfers en de citaten, zie M. Vandepitte, Irak: startschot voor de Derde Wereldoorlog. Brussel 2003, 120 p., 2 euro. Een uitgave van STOP USA.