Colombia, België en de wapenindustrie by An Vranckx (posted by Risbal) Monday October 21, 2002 at 10:35 AM |
avranckx@vub.ac.be |
België en andere landen van de Europese Unie toonden zich weinig enthousiast wanneer de toenmalige Colombiaanse president Andrés Pastrana vroeg om steun voor zijn Plan Colombia...
Colombia, België en de wapenindustrie Door An Vranckx, International Peace Information Service, 13/10/2002. België en andere landen van de Europese Unie toonden zich weinig enthousiast wanneer de toenmalige Colombiaanse president Andrés Pastrana vroeg om steun voor zijn Plan Colombia. Een versie van dat Plan werd immers door de Clinton Administratie herwerkt tot een exportsubsidie voor de Amerikaanse zware wapenindustrie. De Colombianen hoopten van Europa een sociaal-economisch luik gefinancierd te krijgen van het Plan, waaraan de VS dan in hoofdzaak een militair luik bijdroegen dat zij voor zichzelf legitimeerden in het kader van de War on Drugs. Volgens bepaalde Europese landen zou dit door de VS gemedefinancierde Plan Colombia in de eerste plaats bijdragen aan verdere bewapening/militarisering van de regio en daarom leiden tot escalatie van de gewapende strijd in Colombia. Die zou, op zijn beurt, de mogelijkheden verkleinen om met vreedzaam overleg tot oplossingen te komen voor de zaken die de vele gewapende partijen in het land verdeelt. De Commissie van de EU engageerde zich tot overdracht van middelen aan Colombia, waarmee de vredesinspanningen van de overheid dienden te versterken en de oorzaken van de onvrede zouden verkleinen, om uiteindelijk te worden uitgevaagd. Aangezien die oorzaken gemakkelijk in verband worden gebracht met ontwikkelingsongelijkheid en armoede in de Colombiaanse regio's waar de conflicteconomie draaiende is (papaver- en cocateelt en verwerking), zou hoofdzakelijk in (alternatieve) sociaal-economische ontwikkeling geïnvesteerd worden. De daarvoor toegezegde middelen werden voor een deel ten laste genomen van de EU, een ander deel door de lidstaten van diezelfde EU. België engageerde zich daarbij tot 10 miljoen euro steun, wat relatief veel is, aangezien Colombia niet op onze lijst van concentratielanden staat. We vernamen via verschillende media (Belgische, Spaanse en Colombiaanse) dat de Belgische diplomatie actief was in deze besluitvorming, en konden vaak een 'pacifistisch vertoog' terzake aanhoren. De waarnemer die geïnteresseerd is in de Colombiaanse problematiek en in de 'alternatieven voor de Amerikaanse War on Drugs' die van Europa worden verwacht, vraagt zich allicht, beleefd, af in welke mate de al toegezegde steun in concrete hulp wordt omgezet, in hoeverre deze projecten de beoogde resultaten hebben en wat men mag denken van het feit dat steun is toegezegd aan een meerjarenprogramma dat méér dan het presidentschap van Pastrana bestrijkt. Beperken we ons in wat volgt tot de toezeggingen die België deed, zoals die werden geformaliseerd tijdens de Mesa de Donantes in Brussel, op 30 april 2001: België zou niet minder dan 10 miljoen Euro overdragen via wat heet ‘indirecte actoren’, en wel binnen een periode van 6 jaar - en er werd bijgezegd dat de overdrachten vooral in de eerste drie jaren van deze zesjaarperiode zouden plaatsvinden. De toezeggingen kwamen bovenop de toelagen voor partnerfinanciering in het kader van de medefinancieringsenveloppes, waarmee Belgische NGOs organisaties in Colombia steunen. De omvang van die reeds bestaande partnerfinanciering was overigens redelijk bescheiden. De belangrijkste betrokken Belgische NGOs zijn 11.11, Broederlijk Delen, en Oxfam Solidariteit. In geen geval is hun coöperatie in Colombia een zeer grote prioriteit voor hun werking op medefinanciering. In april 2001 nog werden de Belgische NGOs door enkele van de betrokken Federale overheidsdiensten samengeroepen voor een informatievergadering over de nieuwe middelen die zouden ter beschikking worden gesteld voor de ondersteuning van indirecte actoren in Colombia: De 'verse' toezeggingen die België in april 2001 deed aan de Colombiaanse vredesinspanningen zouden gekanaliseerd worden via bijzondere kredietlijnen, in hoofdzaak deze voor Conflict Preventie en Vredesopbouw, die wordt beheerd door het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking of DGISn dat is de Administratie van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. In veel mindere mate zou er ook geld gekanaliseerd worden via de budgetlijn 'preventieve diplomatie' die onder het rechtstreekse beheer valt van het Belgische Ministerie Buitenlandse Zaken. Deze laatste budgetlijn zou 20 miljoen Belgische frank, of 0,5 miljoen Euro per jaar ter beschikking stellen aan organisaties in Colombia, en dit drie jaar lang. Het eerste van deze werkingsjaren was 2001. Eind 2002 blijkt dat slechts een fractie van de door Buitenlandse Zaken voor 2001 toegezegde middelen effectief aan de partner in Colombia werd overgemaakt. Aan een beslissing over een eventuele besteding van het geld dat in 2002 moet worden besteed, is men nog land niet toe. Intussen heeft men met de DGIS budgetlijn conflict preventie en vredesopbouw in de werkingsjaren 2001 en 2002 tot dusver een kleine 0,5 miljoen Euro betoelaagd. Andere ingediende projecten voor NGOs die werden voorgesteld op deze budgetlijn zitten momenteel 'vast', door een onoplosbaar blijkend conflict tussen de Inspectie Financiën en DGIS over het percentage van betoelaging dat op de betreffende budgetlijn ten laste kan worden genomen. We kunnen bijgevolg deze som maken van de concretiseringen eind 2002: - DGIS: 475000 Euro toegekend aan NGOs. - Buitenlandse Zaken 500000 Euro (toegezegd), waarvan slechts een deel is uitbetaald. Samen bedragen deze bestedingen minder dan 1 miljoen euro en dus minder dan 10% van het bedrag dat België aan de Colombiaanse vredesinspanningen toezegde. De mogelijkheid dat voor het einde van de drie jaar na de Mesa de Donantes van 30 april 2001 (dat wil zeggen: binnen 18 maanden) effectief 10 miljoen Euro ten voordele van Colombia aan indirecte actoren is overgedragen, lijkt eerder klein. De obstakels die een efficiëntere besteding verhinderen zijn alle begrijpelijk. Ze heten administratieve problemen en budgettaire tekorten. Het is zeker niet aan mij om mij daarover te beklagen. Ik beperk me tot het bemerkten van enige discrepantie tussen A) het pacifistische vertoog van België tav Colombia met actief diplomatiek werk B) de beperkte mate waarin het beloofde wordt waargemaakt (niet door gebrek aan door Belgische NGOs ingediende projecten, overigens) C) een aantal aanwijzingen dat het zo vreedzaam vertogende België het herkomstland is van een groot deel van de wapens die in de Colombiaanse conflicten in het verleden en nog steeds vandaag het grootse aantal burgerslachtoffers maken, en dus een effectieve bedreiging vormen van een fundamenteel mensenrecht, dat op fysieke integriteit. Niet (dure) zware wapens zoals de Amerikaanse black hawk helikopter maken immers de vele burgerslachtoffers, maar wel de landmijnen (waaronder ook van Belgische makelij), en de lichte wapens. Over de schade die landmijnen in Colombia aanrichten kan men online volgende recente publicatie vinden van de International Campaign to Ban Landmines: http://www.icbl.org/lm/2002/colombia.html Over lichte wapens valt een langer verhaal te vertellen, met een behoorlijk lang Belgisch hoofdstuk, dat we kunnen opvatten als de wat genante nasleep van wapenexport naar Venezuela en het gunnen van productielicenties aan dat land. Het dossier van wapenproductie in Venezuela onder productielicentie met een notoir Belgisch bedrijf, FN, is interessant. Ik wil het hier ter sprake brengen NIET omwille van het eenvoudige feit dat bepaalde landen bij Belgische bedrijven wapens en munitie aankopen om hun legers uit te rusten (cfr. geval levering van Belgische mitrailleurs aan Nepal). We hebben hier met een nog neteliger dossier te maken: aanwijzingen dat deze wapens en munitie vroeg of laat in handen vallen van niet-staatse actoren in de Colombiaanse conflictgebieden, de guerrillabewegingen én hun tegenstanders, de AUC. Een belangrijk deel van de wapens die vanuit Venezuela naar Colombia worden gesmokkeld zijn wapens die ooit werden aangekocht door de Venezolaanse strijdkrachten bij FN (er lopen al belangrijke bestellingen van Venezuela bij FN sinds 1954). Een nog belangrijker deel van het smokkelwaar zijn FN FAL 7.62 mm geweren die vanaf 1975 in Venezuela werden vervaardigd onder licentiecontract met FN door de Compania Anónima Venezolana de Industrias Militares (CAVIM). Deze instelling werd opgericht op 29/6/1975 precies met het doel om van dan af zelf materieel te produceren waarmee de Venezolaanse strijdkrachten worden uitgerust. De FAL 7,62 mm geweren werden afgeleverd door de CAVIM wapenafdeling te Maracay. Noch FN, noch CAVIM gaven tot dusver uitsluitsel of het materieel effectief in Venezuela geproduceerd werd, dan wel louter geassembleerd. De productie werd inmiddels stopgezet. Belangrijk is dat sinds 1975 zo'n 100000 van deze FAL geweren werden afgeleverd door CAVIM, én dat de Venezolaanse Dirección de Armamento de las Fuerzas Armadas (DARFA) in 1998 besloot om deze wapens te vervangen door geweren van 5.56 mm kaliber. De FAL geweren worden opgeslagen in arsenalen. We hebben intussen vele aanwijzingen (wekelijks wordt er wel wat over gemeld in de Colombiaanse pers) dat die wapens er worden 'weggehaald' om het Colombiaanse conflictgebied te worden binnen gesmokkeld. Met betrekking tot deze situatie valt er, uiteraard, weinig te verwijten aan de Belgische overheden. Men kan slechts hopen dat de Belgische overheid enige lessen trekt uit deze gebeurtenissen, die haar in later beleid ten aanzien van Venezuela inspireert. Overigens was het voor een controlevoorziening op landen die Belgisch materieel importeren wachten op de 'wet van 5/8/1991 op de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verboden technologie'. Herinneren we er eveneens aan dat (bijna het hele aandelenpakket van) FN op 31 december 1990 werd overgenomen door de Franse Groep GIAT Industries. Op 2 oktober 1997 kocht het Waalse Gewest FN Herstal op, en ook vandaag is het Waalse Gewest nog steeds 100% aandeelhouder van deze wapenfabriek. In dat laatste komt naar verluidt op korte termijn verandering. In het licht van de hier geschetste evolutie in het voorbije decennium, verbetert de mogelijkheid van de Belgische overheid om terzake een doordacht beleid te voeren: de wet van 1991 heeft op papier een humaan karakter, verzekerd door zeer strenge voorwaarden waaraan ontvangstlanden moeten voldoen. Er mogen namelijk geen transacties worden ondernomen indien -België daarmee zou bijdragen tot mensenrechtenschendingen; -het land van bestemming het hoofd moet bieden aan zware interne spanningen die van aard zijn om te leiden tot een gewapend conflict, in een burgeroorlog verwikkeld is, onder een regering staat die terreurdaden of de drugshandel steunt of zich daartoe verleent, of bewezen heeft de clausule van niet-wederuitvoer niet na te leven. Een nieuw wetsvoorstel zou de voorwaarden nog verstrengen. Indien men de voorwaarden van de reeds in voegen zijnde wetgeving echter al aftoetst aan de situatie in Colombia, dan is het duidelijk dat er niet de minste Belgische wapenlevering aan dat land kan gebeuren. Voor zover weten gebeurt dat ook effectief NIET. Maar precies met deze zelfde Colombiaanse situatie in gedachten, én de feitenlast over de smokkel van materieel vanuit Venezuela naar Colombiaanse niet-staatse actoren, zou de Belgische verlener van wapenexportlicenties en productiecontracten nóg kritischer moeten staan ten aanzien van transacties met Venezuela. Zowel deze wet als de hernationalisering van FN zijn dan ook belangrijke elementen in de verdere ontwikkeling van de Venezolaans-Belgische wapentransacties. Daarover vallen op zijn minst de volgende twee zaken te vermelden: 1) Wanneer de Venezolaanse DARFA in 1998 beslist de FAL geweren te vervangen door een geweer met een 'minder dodelijk kaliber', worden meerdere landen uitgenodigd om een 5.56 mm geweer voor te stellen. Die landen moeten bereid zijn - stelt DARFA - om de technologie te leveren voor het nieuwe geweer, alsook om het project mee te financieren. Bovendien moeten de betrokken bedrijven vóór ze aan de selectieronde kunnen deelnemen, ook al in hun moederland de vereiste exportlicentie bekomen hebben, instemmend met deze technologietransfer. Bij de 9 wapenproducenten die zich kandidaat stellen behoort het Belgische FN, waaruit we afleiden dat het bedrijf effectief de nodige vergunningen bekwam om (opnieuw) actief te worden in een land dat in deze periode een steeds avontuurlijker politieke koers vaart en dat geografisch nog steeds even dicht bij het Colombiaanse conflictgebied ligt als daarvoor al het geval was. Ter info: Het aan Venezuela voorgestelde minimigeweer van FN raakt niet door de selecties, het presteert volgens de Venezolaanse keurders ondermaats en scoort in elk geval slecht in de prijs-kwaliteit afweging. Dit kan als een opluchting klinken voor sommigen, in België. We hoeven hier tenminste geen politiek gekrakeel over te verwachten. In Venezuela en vooral in Colombia is de vervagingen van de FAL geweren veel slechter nieuws. Naar schatting 62000 FAL geweren worden op korte termijn gedecommissioneerd en in arsenalen opgeslagen. In het verleden bleek al vaak dat FAL geweren gemakkelijk uit dergelijke Venezolaanse arsenalen verdwijnen, al dan niet met medeweten/medewerking van Venezolaanse militairen. We hoeven hier niet te speculeren over actieve samenwerking van het Venezolaanse leger met de FARC of de ELN. Economische motieven zijn evidenter. Op de zwarte markt brengt een 'oud' FAL geweer (dat nog in perfecte staat van bruikbaarheid is) nog steeds 1 miljoen peso's op, of een kleine 2000 Euro. Hiermee wordt gemakkelijk verklaard dat FAL geweren (al dan niet met afgeslepen insigne van het Venezolaanse leger) tegenwoordig worden aangetroffen bij de twee grote guerrillaorganisaties in Colombia, aan ook bij hun tegenstanders, de AUC, én bij 'gewone' criminelen in het land, al dan niet ten dienste van de narcomaffia's. 62000 FAL geweren is een gigantisch aantal. Ter proportionering: de grootste transactie van lichte wapens aan Colombiaanse niet-staatse actoren waarvan men vandaag weet heeft betreft 10000 AK 47 geweren van 'Oost-Duitse' makkelijk. Deze werden in 2000 door twee brokers met Amerikaanse nationaliteit, en met medewerking van de voormalige rechterhand van voormalige Peruviaanse president Fujimori, in handen gespeeld van de FARC. Een tweede grote transport van lichte wapens betrof 3000 AK-47s en 5,5 miljoen stuks munitie, die recent door Israëlische brokers in handen werden gespeeld van de AUC, vanuit Centraal Amerika. 2) CAVIM sloot in 2000 een overeenkomst met FN voor de productie van 5.56 mm munitie. Deze fabriek zou volgens CAVIM zelf al eind 2000 operationeel zijn geworden, en volgens de verklaringen van CAVIM zelf bedoeld zijn om méér dan de binnenlandse behoefte aan deze munitie te dekken: ook de markten in Centraal- en Zuid-Amerika zouden ermee voorzien kunnen worden. Deze expliciete verklaring van de CAVIM verantwoordelijke is opmerkelijk. Niet-wederuitvoer clausule is een expliciet onderdeel van Belgische juridische systeem inzake wapenexport en productielicenties. Bovendien is het verontrustend dat in maart 2001 boven Colombiaans grondgebied een Venezolaans vliegtuig werd onderschept, met aan boord 15 kisten van elk 15000 patronen. Het zou gaan om munitie die 'onderweg is naar de FARC', munitie voor AK-47 geweren van Russische makelij. Het lijkt niet onmogelijk dat meer dergelijke transporten plaatsvinden/vinden, met andere munitie. Het officieel rapport over de Belgische wapenexport in 2000 leert intussen dat de transacties met Venezuela een bedrag van 7.290.994,77 Euro vertegenwoordigden. Waarschijnlijk zit daarin de productielicentie voor de munitieproductie vervat. Dit cijfer is niet erg hoog in vergelijking met die van Belgische verkoopcijfers in dat jaar aan andere landen. Als we er gegevens over de Venezolaanse defensie uitgaven van 2000 bijleggen (zoals gerapporteerd in SIPRI Yearbook en het UNDP Human Development Report) blijkt het echter wel om een zeer belangrijk aandeel te gaan. Voor Venezuela is de import van militair materieel en vooral van technologie uit België substantieel. Het feit dat FN in 1998 kon mededingen voor het contract ter vervanging van de Venezolaanse FAL én de munitiefabriek die FN nog recenter aan CAVIM leverde, mag enige vragen doen oprijzen. De parlementaire vraag die Leen Laenens (Agalev) stelde op 3 december 2001 had ondermeer daarop betrekking (vraag 203). Voor zover wij weten werd deze vraag van Laenens nooit bevredigend beantwoord (het 'antwoord' dat werd gepubliceerd op 22/1/2002 voldoet absoluut niet). Lode Vanoost (eveneens Agalev parlementslid) stelde op 23 februari 2001 reeds een vraag aan minister Michel betreffende de illegale wapenhandel in Venezuela naar de Colombiaanse guerrilla. Hij vroeg meer in het bijzonder hoe het Belgische buitenlandse beleid ten aanzien van Venezuela rekening houdt met de bewijslast over die illegale handel. De minister antwoordde daarop enkel dat België bezorgd is over de in die regio circulerende kleine wapens, en ten volle de regionale initiatieven steunt om illegale transfers van kleine wapens tegen te gaan (Inter-Amerikaanse Conventie die enkele jaren eerder door de OAS staten werd aangenomen). In deze bewering kan zelfs met veel goede wil nog steeds geen antwoord op de vraag worden herkend. Welke is nu de moraal van dit verhaal? We hoeven hier niet naïef te doen over de wapenindustrie en -handel, en het feit dat deze industrie in dit land goed is ingeplant (inclusief politieke beschermheren). Relevantie van de achtergrondinfo uit dit verhaal is dat deze feiten het Belgische discours ten aanzien van Colombia hypocriet doen klinken. De Belgische diplomatie schijnt zich voor deze gang van zaken niet te generen. Zij beperkt zich tot het toesnauwen van personen die deze feiten durven bemerken op openbare fora.
Belgicaca voor de vrienden by Anski Monday October 21, 2002 at 03:16 PM |
Wat hebben onze mensen vanuit Belgicaca toch een afschuwelijke invloed op andere levensoorden met onze "goedgenaamde" produktiemogelijkheden. We hebben veel goed te maken als we onze achtergrond kennen...