arch/ive/ief (2000 - 2005)

Naar een radicale ommekeer van het Belgische integratieconcept?
by Vlaams Marxistisch Tijdschrift Tuesday, Oct. 08, 2002 at 5:32 PM

Een spraakmakend en actueel artikel in het nieuwe nummer van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift, waarop al reactie kwam van prof. P. Stouthuyzen (bezoek ook de totaal vernieuwde website van imavo!) door Dany Neudt en Younes Zarhoni De auteurs overwegen een voorstel om een islamitische zuil in België op te richten, gezien het mislukken van de huidige beleidspogingen om immigranten te integreren.

1 Het failliet van het huidige integratieconcept

‘Travailleurs, soyez les bienvenus en Belgique! Nous Belges, sommes heureux que vous veniez apporter à notre pays le concours de vos forces et de votre intelligence. Mais nous désirons que cette vie nouvelle contribue à votre bonheur… Émigrer dans un pays qui nécessairement est différent du vôtre, cause quelque problèmes d'adaptation. Ces difficultés initiales seront beaucoup plus facilement surmontées si vous menez une vie normale; c'est à dire une vie familiale. La Belgique est un pays où le travail est bien rémunéré, où le confort est élevé, surtout pour ceux qui vivent en famille… De toute façon, nous vous le répétons: les travailleurs méditerranéens sont les bienvenus parmi nous, en Belgique' .

De naoorlogse hoogconjunctuur confronteerde België al snel met grote spanningen op de arbeidsmarkt. Men meende dit probleem op een eenvoudige manier te kunnen oplossen: het aantrekken van grote aantallen buitenlandse arbeiders. Tijdens de jaren '50 rekruteerde men hoofdzakelijk in Italië, Spanje en Griekenland. In de jaren '60 zette men grootscheepse rekruteringscampagnes in Turkije en Marokko op . Toen zich vanaf het einde van de jaren '60 steeds duidelijker een economische crisis aftekende, nam de omvang van de rekrutering af.
Het jaar 1974 kenmerkte zich door vele gebeurtenissen: er was een wereldwijde oliecrisis, de overheid erkende een derde godsdienst – de islam – en er werd een immigratiestop afgekondigd voor ‘derdelanders'. Vanaf dan was immigratie enkel nog toegelaten in het kader van gezinshereniging, asielaanvragen, toeristenvisa, studieverblijven en een beperkte vorm van arbeidsimmigratie. Tezelfdertijd tekende zich een kentering af in het gevoerde overheidsbeleid. De Belgische overheid beperkte zich niet langer tot een ‘onthaalbeleid', maar voegde een nieuw begrip toe: ‘integratiebeleid'. Een nieuwe attitude ten aanzien van de ‘gastarbeiders' kondigde zich aan: ze werden niet langer beschouwd als ‘gasten' die na afloop van hun arbeid huiswaarts zouden terugkeren. Men zag volledig af van een ‘terugkeerbeleid' . Geleidelijk aan kregen de gevestigde ‘migranten' ook kinderen – de zogenaamde tweede generatie. Vanaf 1985 was er een nieuwe heroriëntatie in het beleid: de ‘naturalisatiepolitiek' . De ‘migranten' werden geleidelijk aan ‘allochtonen'.
De verkiezingen van 1988 leverden een eerste ‘Zwarte Zondag' op. Het luidde het begin in van een maatschappelijke verrechtsing die zich vooral de laatste maanden ook in andere Europese landen versterkt doorzette. Geconfronteerd met deze realiteit ging de Belgische overheid over tot de oprichting van het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid (KCM). Het beleid ging steeds meer de nadruk leggen op een eenzijdige integratie vanwege de ‘allochtonen'.
Wanneer we even achterom kijken en een palmares pogen op te stellen van dertien jaar migrantenbeleid – eerst uitgaande van het KCM en daarna van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (CGKR) –, dan zien we naast een reeks onbetwistbare verwezenlijkingen ook een hele reeks mislukkingen of domeinen waarin geen enkel effect lijkt te zijn behaald. In het algemeen is het integratieconcept van het KCM en CGKR een zeer betwistbaar beleidsconcept dat terecht van bij de start onder vuur is komen te liggen door de vaagheid, het discriminerende en etnocentrische karakter ervan, en de afwezigheid van enige mogelijkheid tot inspraak van de zijde van de migranten . Al de mooi geformuleerde doelstellingen en opgerichte instellingen ten spijt, slaagt het huidige beleid er niet in om tot een daadwerkelijke emancipatie van de allochtone gemeenschap te komen.
Hoe moet het nu verder? Kritiek leveren is relatief eenvoudig, een alternatief formuleren is moeilijker. Volgens ons biedt het Europese Kaderverdrag inzake de Bescherming van de Nationale Minderheden (KBNM) een mogelijk alternatief.

2 Het Europese Kaderverdrag

Het verdrag – dat in 1995 door de Raad van Europa goedgekeurd werd – kan beschouwd worden als de concrete uitwerking van artikel 27 van het VN-verdrag inzake de Burgerrechten en de Politieke Rechten (VBPR) uit 1966. Dat VN-verdrag is dan weer de gedeeltelijke concretisering van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948). Het bewuste artikel 27 van het VBPR stelt dat het de etnische, godsdienstige of linguïstische minderheden niet ontzegd mag worden om hun cultuur te beleven, hun godsdienst te belijden of zich van hun eigen taal te bedienen. Door de negatieve formulering van het artikel, is het niet volledig duidelijk of de respectievelijke overheden ook positieve verplichtingen hebben tegenover hun minderheden. Het KBNM daarentegen houdt ontegensprekelijk positieve verplichtingen in. In feite vormt het een overzicht van verplichtingen waaraan de ondertekenende overheden moeten voldoen. Naast een aantal algemene bepalingen beperkt het KBNM zich hoofdzakelijk tot maatregelen op het vlak van het onderwijs, de cultuur en de media.
De Belgische ondertekening van dit verdrag was een van de eisen van de Franstalige christen-democraten (PSC) om met het Lambermontakkoord in te stemmen. Hierbij moeten we meteen opmerken dat ons huidig rechtssysteem slecht geïnstrumenteerd is om op nauwkeurige wijze te bepalen welke (nieuwe) groepen al dan niet op bescherming van overheidswege mogen rekenen. Noch het begrip ‘cultuur, noch het begrip ‘minderheid' heeft een gedetailleerde juridische definiëring. Dit gegeven is des te opmerkelijker omdat het allebei centrale concepten zijn in de discussie over de bescherming van minderheden. Volgens Kristin Henrard is dit te wijten aan de grote complexiteit en verscheidenheid van het minderheidsfenomeen en aan de angst van de staten voor de gevolgen van de erkenning van minderheden . Om toch enige houvast te verwerven in verband met de afbakening van een ‘minderheid', verwijst men in de literatuur meestal naar het Capotorti-rapport van de Verenigde Naties . Hierin worden de volgende criteria opgesomd: (1) het bezit van etnische, religieuze of linguïstische kenmerken die afwijken van die van de rest van bevolking, (2) een numerieke minderheidspositie, (3) een niet-dominante status, (4) een collectieve wil om de eigen karakteristieken te behouden en te ontwikkelen. Er bestaat heel wat discussie over de vraag of de groepsleden de nationaliteit moeten hebben van het land van verblijf. Deze betwisting moet in verband gebracht worden met de vrij permanente aanwezigheid van veel immigranten in heel wat landen .
Het eventuele bezit van etnische, linguïstische of religieuze kenmerken die verschillen van de rest van de bevolking geldt dus als basiscriterium voor de erkenning als minderheid. Welke van de drie is het meest aangewezen om de Belgische allochtone gemeenschap als minderheid te erkennen?
De keuze voor de eerste twee criteria (etnische en linguïstische kenmerken) lijken ons om uiteenlopende redenen problematisch. Ten eerste, er leven in België een uitgebreid aantal etnische en linguïstische groepen. Wat de afkomst betreft, vormen de Marokkaanse en Turkse allochtonen veruit de grootste groepen. Als men zou overgaan tot de erkenning van beide groepen als minderheden, zouden de andere etnische gemeenschappen – op basis van het gelijkheidsbeginsel – hierop ook legitieme aanspraken kunnen maken. De kans is reëel dat het aantal erkende minderheden na verloop van tijd meerdere tientallen zou bedragen. Het hoeft geen betoog dat dit geen realistisch en werkbaar alternatief is. Wat de taal betreft, stellen zich gelijkaardige problemen. In ieder geval zou men het Arabisch, het Berbers, het Turks en het Koerdisch moeten erkennen als minderheidstalen. Hierdoor zou België minimum zeven officiële talen hebben. Mede door de uitermate complexe taalmechanismen die ons land kent, is ook dit geen haalbaar alternatief. Ten tweede, het hanteren van het etnisch of linguïstisch criterium zou voor een verregaande versplintering binnen de allochtone bevolking zorgen. Het spreekt voor zich dat dit verdeel-en-heers-principe de emancipatie van de allochtonen niet zou bevorderen.
Het derde criterium – de religie – lijkt het meest geschikt. Waarom zou men de Belgische moslimgemeenschap als minderheid moeten erkennen? Ten eerste, de overgrote meerderheid van de Belgische allochtonen hebben een islamitische achtergrond. Ten tweede, centraal in onze redenering staat het feit dat de allochtone gemeenschap er vandaag onvoldoende in slaagt om op de politieke besluitvorming te wegen. Als de moslimgemeenschap als minderheid erkend zou worden, is ze niet langer afhankelijk van de loutere willekeur van de meerderheid. De erkenning brengt voor de overheid immers enkele verplichtingen met zich mee. Deze verplichtingen zijn niet vrijblijvend, maar worden periodiek gecontroleerd en opgevolgd door de Europese instanties. Ten derde, ook het fervente ‘antimoslimisme' dat steeds meer opgang maakt, pleit voor de erkenning van de moslimgemeenschap als minderheid. Evenzeer als het antisemitisme in de jaren '30 – zoniet in nog sterkere mate – beoogt het antimoslimisme de ontwaarding van het culturele, intellectuele en religieuze d.w.z. het symbolisch kapitaal van deze minderheidsgroep .
Er leven in België 350.000 à 370.000 moslims, of ongeveer 3,5% van de totale bevolking . De helft van hen is woonachtig in de regio Brussel-Hoofdstad. Het Vlaamse en Waalse gewest nemen elk ongeveer 25% voor hun rekening . De vraag of er binnen de Belgische moslimgemeenschap een collectieve wil bestaat om de eigen karakteristieken te behouden en te ontwikkelen, is moeilijk te beantwoorden. De toekomst biedt ons op dat vlak mogelijks perspectieven. In het federaal regeerakkoord van de paars-groene coalitie staat te lezen dat de regering werk zal maken van de opwaardering van het petitierecht. Een grootschalige petitieactie lijkt ons een aangewezen middel om te peilen naar het eventuele bestaan van een dergelijke collectieve wil. De Belgische moslimgemeenschap beschikt bovendien over een democratisch verkozen, representatief orgaan – de moslimexecutieve – die deze procedure kan leiden. Dit orgaan zou ook de grondige voorbereiding en voorlichting van de bevolking voor haar rekening kunnen nemen. Een groot aantal ondertekenaars, in combinatie met andere politieke acties, moeten voor voldoende druk kunnen zorgen.

3 Consequenties van de erkenning als minderheid

Het verdrag stelt dat iedere persoon die tot een nationale minderheid behoort vrijelijk moet kunnen kiezen om al dan niet in die hoedanigheid behandeld te worden (Art. 3 § 1). Elke discriminatie op grond van het behoren tot een nationale minderheid is verboden (Art. 4 § 1). De overheden moeten ook maatregelen nemen om op alle terreinen van het economische, sociale, politieke en culturele leven de volledige en daadwerkelijke gelijkheid te bevorderen (Art. 4 § 2). Belangrijk is dat de maatregelen die genomen worden in het kader van Art. 4 § 2 niet als discriminerend beschouwd kunnen worden (Art. 4 § 3). Verder moet de overheid de minderheden steunen in het ontwikkelen van hun identiteit (Art. 5 § 1) en moet ze zich onthouden van assimilatiepraktijken en de minderheden beschermen tegen dergelijke praktijken (Art. 5 § 2).

3.1 Onderwijs

De minderheden hebben het recht om eigen particuliere onderwijs- en opleidingsinstellingen op te richten en te beheren (Art. 13 § 1). Dit houdt in dat scholen met een islamitische inrichtende macht perfect mogelijk moeten zijn. Meer nog, volgens de geest van het minderhedenverdrag zou de Belgische overheid de oprichting van dergelijke onderwijsinstellingen moeten stimuleren. Onderwijsinstellingen zijn immers de kanalen bij uitstek om de eigen identiteit uit te drukken, te beschermen en te ontwikkelen.
Het minderhedenverdrag stelt ook dat dit recht geen financiële verplichtingen voor de overheid met zich meebrengt (Art. 13 § 2). Dit zou betekenen dat dergelijke instellingen vanuit de geloofsgemeenschap zelf gefinancierd zouden moeten worden. Het is evenwel quasi ondenkbaar dat de Vlaamse overheid een dergelijk standpunt zal innemen. Het niet financieren van het islamitisch onderwijs zou – vanuit het gelijkheidsbeginsel – immers impliceren dat ook het katholieke onderwijsnet niet langer gesubsidieerd mag worden.
De overheid moet ook de kennis van en het onderzoek rond de cultuur, geschiedenis, taal en godsdienst van een minderheid stimuleren – zowel bij de minderheid zelf als bij de meerderheid (Art. 12 §1). Men zou kunnen veronderstellen dat elke democratische overheid werk maakt van een dergelijke richtlijn. Het tegendeel is waar: de graad van interculturalisering van leerlingen, leerkrachten en leerstof in het Vlaamse onderwijs is bedroevend laag. Een voorbeeld zal dit verduidelijken. In het academiejaar 1997-1998 was er nauwelijks allochtoon personeel tewerkgesteld in de Vlaamse hogescholen. Uit een onderzoek van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) bleek dat het er 15 waren: drie gastdocenten, een halftijdse administratieve kracht en 12 onderhoudsmensen . Het ganse lerarenkorps van de Vlaamse hogescholen telde nauwelijks 3 allochtone leerkrachten – gastdocenten dan nog wel! Dergelijke cijfers behoeven weinig aanvullend commentaar. Men kan er donder op zeggen dat het in de andere onderwijsnetten niet veel beter gesteld is.
De overheid dient de gelijke kansen van de minderheden in het onderwijs te versterken (Art. 12 § 3). Ook op dit vlak heeft het Vlaamse onderwijs nog een uiterst lange weg af te leggen. Een recente studie van het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA) berekende dat ongeveer 40% van de jongeren waarvan het Nederlands de moedertaal niet is, geen diploma secundair onderwijs haalt . Bovendien studeren gemiddeld flink meer allochtone jongeren af met een diploma van het secundair beroepsonderwijs. Het onderzoek van de VLHORA in de Vlaamse hogescholen toonde aan dat er op 85.265 hogeschoolstudenten amper 853 (1%) studenten van allochtone afkomst waren. Daarenboven waren de doorstroomkansen van de allochtone studenten dramatisch laag: in het eerste jaar waren 230 mannelijke en 257 vrouwelijke studenten ingeschreven. In het derde jaar (afstudeerjaar) van datzelfde academiejaar zaten er nog 66 mannelijke en 67 vrouwelijke studenten. In het vierde jaar waren er nog 12 allochtone studenten en in het vijfde jaar nauwelijks 7. Met betrekking tot de universiteiten bracht een onderzoek van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) aan het licht dat allochtone studenten maar 24% kans hebben om in de eerste kandidatuur te slagen .
Sommige politici durven het aan de allochtone jongeren zelf als hoofdoorzaak voor deze catastrofale cijfergegevens aan te wijzen. De recente schandelijke uitspraken van de VLD- politica en fractieleidster in de Senaat Jeanine Leduc zijn genoegzaam gekend. Door dergelijke simplistische verklaringen hoeven de politici het systeem niet in vraag te stellen en pleiten ze zichzelf vrij. Hoeft het gezegd dat de algemene kansarmoede en de systematische achterstelling van de allochtone jongeren de werkelijke oorzaken van hun slechte schoolresultaten zijn? Het zijn deze structurele mechanismen die uitgeschakeld moeten worden. Oppervlakkige en vrijblijvende ingrepen zullen geen zoden aan de dijk brengen. Als men een oprecht gelijkekansenbeleid voor deze jongeren wil voeren, zal men het onderwijssysteem zelf moeten veranderen. De daadwerkelijke interculturalisering van het onderwijs zou een eerste stap in de goede richting zijn.

3.2 Cultuur

De overheid dient ervoor te zorgen dat de minderheden hun cultuur (godsdienst, taal, en cultureel erfgoed) kunnen bewaren en moet zich van elke vorm van assimilatie onthouden (Art. 5). Dit impliceert veeleer een houding, een attitude, een politiek perspectief.

3.2.1 Godsdienst

Het spreekt vanzelf dat de minderheden zich kunnen beroepen op de traditionele vrijheden van vergadering, vereniging, meningsuiting, denken, geweten en godsdienst (Art. 7). De minderheid heeft ook het recht om haar eigen godsdienstige instellingen, organisaties en verenigingen op te richten (Art. 8).
In 1974 ging de Belgische overheid over tot de wettelijke erkenning van de islam. Deze maatregel werd zonder enige vorm van publiek debat en zonder consultatie van de migrantengemeenschappen goedgekeurd.
Tijdens de jaren '80 en '90 ontwikkelde de Westerse verbeelding van de islam zich in scherp negatieve zin. Zowel internationale als binnen-Europese factoren lagen aan de basis van deze evolutie . Er greep een ‘islamisering' van het discours plaats. De maatschappelijke positie van de moslimgemeenschap werd en wordt steeds meer verklaard vanuit het vermeende bijzondere karakter van de islam en niet langer als het gevolg van een complex samenspel van economische, sociale, politieke en ideologische factoren .
Ook de institutionalisering van de islam – die globaal gezien ongetwijfeld als positief beschouwd moet worden – werd gekenmerkt door een problematisering van deze religie. In 1998 organiseerde de overheid een democratische stembusgang om de moslimexecutieve te verkiezen. De ‘Executieve van Moslims van België' moest fungeren als de officiële spreekbuis van de overheid met de moslimgemeenschap. Daarnaast kreeg ze een aantal maatschappelijke taken op onderwijskundig, sociaal, religieus, financieel en communicatief vlak .
Men zou dit kunnen beschouwen als een optimale toepassing van de artikels 7 en 8 van het KBNM. De realiteit is evenwel minder rooskleurig. Door de verregaande autoritaire overheidscontrole en -sturing werden beide beginselen geschonden. Onder het mom van het ‘gevaar' voor moslimfundamentalisten is de overheid – door de groteske schending van het neutraliteitsbeginsel – haar boekje ver te buiten gegaan. Zo werd iedereen die cultureel, politiek of syndicaal actief was buiten de gesprekken gehouden. Hierdoor kwam men als vanzelf bij de radicalere moslims terecht. De overheid probeerde dit zelfgecreëerd probleem op een twijfelachtige manier recht te zetten: kandidaten werden om onduidelijke redenen – vaak gebaseerd op roddels – door justitie geweerd . Enkel de Belgische staatsveiligheid was op de hoogte van de gehanteerde criteria. Deze werkwijze was strijdig met het grondwettelijk principe van de scheiding tussen kerk en staat . Ondanks de verkiezing van de moslimexecutieve in 1998, blijft de wet van 1974 tot op vandaag grotendeels dode letter .

3.2.2 Taal

Met betrekking tot de taal hebben we reeds gesteld dat het in de Belgische context niet opportuun of haalbaar lijkt om dit criterium als basis voor de erkenning van een minderheid te hanteren. Dit betekent uiteraard niet dat men geen respect moet betuigen of inspanningen moet leveren voor de moedertaal van de allochtone groepen. Mede omdat onze taalwetgeving uitermate complex is, begeven we ons liever niet in dit ‘mijnenveld'.

3.2.3 Cultuur en kunst

De niet-Europese kunsten worden vaak opgesloten in hun anders-zijn, beter gezegd in het beeld dat het Westen van hun anders-zijn heeft bepaald. Vaak wordt het werk van de niet-Europese kunstenaar niet autonoom maar als representatief voor een gemeenschap of een cultuur geïnterpreteerd en gewaardeerd.
Bij de ontvangst van zijn ‘victoire de la musique 2001' in de categorie ‘wereldmuziek' pleit de Franse zanger van Algerijnse afkomst Rachid Taha ervoor dat de Arabische muziek niet langer als ‘wereldmuziek' zou worden gezien, maar als volwaardig lid van het Frans patrimonium zou worden erkend. Taha vraagt met andere woorden om niet langer als ‘buitenstaander' bestempeld te worden. Het gaat om de erkenning van alle rechten op artistieke vrijheid voor alle mensen in onze moderne samenleving. Het discours over het niet-authentieke modernisme van andere culturen, het ‘randfenomeen' van ‘niet-westerse culturele gebieden' is niet meer dan een opzettelijk rookgordijn: het moet het onvermogen verbergen van het Westen, dat er niet in slaagt een juiste houding aan te nemen tegenover degene die niet langer zijn koloniale ondergeschikte is. Verder in de tekst gaan we dieper in op de identificatieprocessen bij moslimmigranten.
Hoeveel acteurs en regisseurs van Marokkaanse, Turkse of Afrikaanse origine werken er op de Vlaamse planken? Hoe vaak worden er Arabische voorstellingen geprogrammeerd? Wordt er aan strategieën gewerkt om het migrantenpubliek de weg naar onze cultuurtempels te tonen? Zitten er allochtone jongeren in de theateropleidingen, kunstacademies, conservatoria, …? In hoeverre zijn de voorstellingen in de Vlaamse cultuurtempels intercultureel? Wanneer komt er een einde aan het paternalistische discours van menige Belgische kunstinstellingen? Deze vragen kunnen eveneens in termen van macht en representatie, van culturele identiteit en van artistieke assimilatie geformuleerd worden. Creativiteit beweegt zich niet buiten of boven een socio-economische en politiek-ideologische context. Het is altijd verbonden met de mechanismen van culturele dominantie, erkenning en uitsluiting, en met de wetmatigheden die de verhouding tussen centrum en periferie in het artistieke veld bepalen.

3.3 Media

Minderheden mogen niet gediscrimineerd worden bij hun toegang tot de media (Art. 9 § 2). Bovendien dient de overheid maatregelen te nemen om de toegang van de minderheden tot de media te vergemakkelijken (Art. 9). Er kan geen discussie over bestaan dat de media een belangrijk kanaal zijn om de autochtonen in contact met de allochtonen te brengen, om de wederzijdse kennis – die het begrip en de verdraagzaamheid bevorderen – te vergroten, om aan een werkelijk pluralistische maatschappij gestalte te geven.
Zowel de VRT als de commerciële media veronachtzamen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in deze op een schandelijke manier. Vooral de afwezigheid van officiële zendtijd voor allochtone organisaties op de VRT is een onbegrijpelijke tekortkoming. Is de fetisj van de kijk- en luistercijfers zo allesoverheersend dat het opvoedkundige aspect van de VRT van geen tel meer is? Waarom heeft de moslimgemeenschap geen eigen programma's op onze nationale media? Hoe verhelderend zou het voor velen niet zijn om regelmatig interculturele discussies te horen of te zien. Niet alleen tussen autochtonen en allochtonen, maar ook en vooral tussen de allochtonen onderling. Het zou er in ieder geval toe bijdragen om de allochtonen niet als een homogene gemeenschap te beschouwen. Ook binnen de allochtonen bestaat er een uitgebreid scala aan stromingen en overtuigingen. Nog zo'n vraag: waarom zijn er haast geen allochtone presentatoren en presentatrices te horen of te zien?
Bovendien lijken de VRT en de commerciële media zich in dezelfde doodlopende denksteeg te bevinden als de integratiesector: als er dan al allochtonen aan bod komen, is het bijna altijd als bron van storing. Ook in de media wordt de allochtone gemeenschap hoofdzakelijk geproblematiseerd. Waarom worden allochtonen bijna nooit voorgesteld als bron van verrijking, als bron van creativiteit? Nochtans wordt culturele diversiteit in talrijke ronkende officiële verklaringen steeds op die manier voorgesteld. Op dit vlak kan er nauwelijks een grotere kloof bestaan tussen de officiële retoriek en de dagdagelijkse praktijk van de verschillende overheden. Besluitend kunnen we stellen dat de allochtonen niet alleen veel meer aan het woord moeten komen, ze moeten vooral op een positievere – dus meer realistische – manier in beeld gebracht worden.

4 Naar een islamitische zuil?

De erkenning als minderheid zou de moslimgemeenschap een aantal instrumenten in handen geven om maatregelen af te dwingen van de overheid. Maar een erkenning op zich zal niet volstaan. Er moet daarnaast ook dringend werk gemaakt worden van de politisering van de Belgische moslimgemeenschap. Een politisering zal alleen lukken vanuit een geoliede basiswerking, vanuit goed georganiseerde zelforganisaties die hun achterban kunnen mobiliseren voor dringende eisen. Wij pleiten met andere woorden voor een nieuwe zuil om op die manier een machtsdeling af te dwingen. Dit pleidooi is uiteraard niet nieuw. Ook in het verleden gingen al dergelijke stemmen op .
Volgens Luc Huyse wordt een zuil door vier kenmerken getypeerd: (1) de organisatie van het maatschappelijke leven op basis van een levensbeschouwing. (2) Een zelfgekozen isolement in eigen politieke partijen, cultuurverenigingen, scholen, ziekenhuizen, vakbonden, sportverenigingen, … (3) De samenwerking met de overheid: de staat maakt het de levensbeschouwelijke groep mogelijk om het dagelijks leven volgens eigen behoeften en inzichten te organiseren (liberté subsidiée). Concreet betekent dit dat de overheid zorgt voor de noodzakelijke financiële en juridische middelen. Hierdoor wordt de groep ‘aandeelhouder' van de staat en verbindt zij zich met de overheid. De staatsinterventie zorgt met andere woorden voor de politisering van de groep. (4) Het streven naar een zo groot mogelijke reikwijdte en het zoeken naar interne cohesie. Beiden vergemakkelijken het gesprek met het parlement, regering en ambtenarij en vergroten de slagkracht in de omgang met de tegenstrever .
Vanuit sommige hoeken wordt gesteld dat de organisatie van een eigen zuil de structurele integratie en emancipatie van de allochtonen in de weg zou staan. Wij durven te stellen dat dergelijke stellingen van weinig historisch inzicht getuigen. In het verleden vormde de verzuiling altijd al het vehikel voor de individuele en collectieve emancipatie van achtergestelde groepen. De Amerikaans-joodse politicoloog Michael Walzer wijst erop dat de etnische, raciale en godsdienstige associaties de integratie van individuen en groepen bewerkstelligen. Dit ondanks (of misschien juist door) de politieke conflicten die zij oproepen . Men kan moeilijk het stabiliserende, probleemkanaliserende en probleemoplossende karakter van zuilen ontkennen. De redenen hiervoor lijken ons tamelijk eenvoudig en logisch: zuilen omspannen een brede waaier van belangengroepen met uiteenlopende eisen. Omdat niet alle politieke eisen tegelijkertijd behandeld kunnen worden, treden er automatisch mechanismen van interne compromisvorming op die de meest acute eisen filteren en de eerste schokken opvangen. Bovendien treedt na verloop van tijd een standaardisering in de oplossing van politieke problemen op, wat het democratisch karakter van de besluitvorming ten goede komt .
Tegenstanders suggereren dat een allochtone zuil voorbijgestreefd is. Het concept van een zuil zou niet te verenigen zijn met de hedendaagse, geïndividualiseerde maatschappij. Hiertegen brengen wij twee argumenten in. Ten eerste, de allochtonen worden niet enkel individueel, maar ook en vooral als groep onderdrukt. De tegenstanders van een allochtone zuil lijken aan het wezenskenmerk van racisme voorbij te gaan. Racisme is essentieel een kwestie van ideologie en van ongelijke machtsverhoudingen. Het is een illusie te denken dat de leden van de allochtone minderheid zich met ‘gelijke kansen' door het sociale leven bewegen. Allochtonen hebben als groep structureel minder kansen dan de autochtone meerderheid. Dit kan enkel opgelost worden als de allochtone minderheid – als groep én individueel – bijkomende politieke en sociale machtsmiddelen verwerft. Ten tweede, zolang de verzuiling binnen de overige levensbeschouwelijke groepen – ondanks alle retoriek over ontzuiling – blijft voortbestaan, getuigt het van intellectuele oneerlijkheid en discriminatie om de Belgische moslimgemeenschap dit recht te ontzeggen. Op het ogenbik dat de Belgische moslimgemeenschappen zich beginnen te organiseren en hun eisen en belangen formuleren, is het onrechtvaardig te stellen dat het debat voorbijgestreefd is .
Wij horen de stokebranden al komen: een allochtone zuil zal ten prooi vallen aan moslimfundamentalisten. Deze beledigende, wantrouwende stereotypering blijkt empirisch gezien geen steek te houden. Binnenkort zal de relatief uitgebreide moslimgemeenschap een halve eeuw in België aanwezig zijn. Van gewelddadige acties die gebaseerd zijn op religieus fanatisme – te onderscheiden van individueel crimineel gedrag die men in elke bevolkingsgroep terugvindt – is in al die tijd weinig of geen sprake geweest. Integendeel, de islam speelt juist vaak een identiteitsvormende en integrerende rol. Wij zijn er bovendien van overtuigd dat de kans op een dergelijke evolutie uiterst klein tot onbestaande is … op voorwaarde dat de meerderheid zich ook daadwerkelijk openstelt voor de verzuchtingen en eisen van de moslimgemeenschap. Als de Belgische moslimgemeenschap zicht krijgt op emancipatie en gelijkberechtiging zal zij zich niet wagen aan avonturen waarvan de uitkomst onzeker is.

5 Identiteitsbeleving bij moslimmigranten

Het vorige deel bracht ons bij het uitermate complexe proces van de identiteitsvorming. Het identificatieproces biedt volgens ons een goed perspectief om de angstige vooroordelen tegenover een islamitische zuil te verklaren.
De ‘Vlaamse' identiteit werd en wordt gevormd door de ideologie van de natiestaat en een overeenkomstige culturele en nationale socialisatie. De ‘Vlaamse' identiteit is gebaseerd op een ‘zuiver' Zelf waarin geen plaats is voor een Ander. Het kan integendeel slechts vorm krijgen door een imaginaire oppositie met de Ander. Blommaert en Verscheuren bestempelen dit fantasma van een ‘zuivere eenheid' als de ideologie van het homogeneïsme . Het homogeneïsme gaat er ten onrechte vanuit dat bepaalde kenmerken per definitie bij de referentiegroep aanwezig zijn. Een dergelijke ideologie is weinig of niet opgewassen tegen de postmoderne samenleving waarin geen duidelijke grenzen en ‘veilige' of eenduidige identiteiten meer bestaan. Wij pleiten voor een meer postmoderne identiteitsinvulling en menen dat een dergelijk proces in de Europese moslimgemeenschappen reeds aan de gang is.
Onder het etiket ‘moslim' kunnen uiteenlopende realiteiten schuil gaan: van ongelovige tot diep religieus. Het ‘moslim-zijn' van de allochtonen overstijgt het religieuze aspect. De islam treedt niet enkel als zingevingsysteem op, maar speelt ook een fundamentele rol in de identiteitsbepaling . Verschillende onderzoeken rapporteren hoe jongere moslims hun etnische identiteit duidelijk loskoppelen van hun islamitische identiteit . De meeste auteurs interpreteren dit als een uiting van de integratie van deze bevolkingsgroepen in de West-Europese context . ‘Moslim' is de primaire identiteit, maar men streeft er vooral naar om een volwaardige ‘Europese moslim' te zijn en ook als dusdanig erkend te worden . Het is – zoals Khosrokhavar zegt – een antwoord op de vaststelling dat het verblijf niet meer tijdelijk is,

‘mais comme étant définitivement scellée à la France. A son tour, cela induit la quête de formes d'identité de rechange, lorsqu'on ne se sent ni entièrement ‘français', ni non plus ‘arabe', l'islam étant cette troisième identité qui donne une contenance à l'individu (…)' .

Op die manier fungeert de islam als een vaste waarde die enige houvast biedt in een onzekere wereld. Onvermijdelijk denken we hierbij aan de vergelijking met de wereldwijde joodse diaspora. Onder de joden bevinden zich vele overtuigde atheïsten die toch blijven vasthouden aan de joodse culturele tradities. Zelfs als ze ongelovig zijn, blijven ze zich joods noemen. Het is dus best mogelijk – maar het hoeft niet zo te verlopen – dat de huidige en volgende generaties moslims seculariseren, maar zich toch moslim blijven noemen. Daarom vinden wij dat de mate van religieuze beleving niet de enige indicator kan of mag zijn om iemand moslim te noemen . Het begrip ‘moslim-zijn' zal in de toekomst een veel ruimere invulling moeten krijgen.
In het Europese ‘moslim-zijn' zal het lidmaatschap van de islamitische gemeenschap (umma) primeren op de uiterlijke gedragingen . De godsdienstsocioloog Dobbelaere benadrukt dat het individueel niveau veel complexer is dan de louter externe gedragingen. Men moet vooral aandacht hebben voor de motieven die het individu drijven om zich in een religieus systeem in te schrijven . Als Dobbelaere spreekt over de religieuze detraditionalisering, verwijst hij vooral naar de toenemende individualisering van de keuzes. Deze individualisering heeft als gevolg dat de traditionele interpretatie van het Schrift afneemt. De interpretatie krijgt de bovenhand op het blindelings navolgen van het Schrift . Ook de islam kent hiervoor een woord: de Ijtihad. Het is precies dit concept dat Tariq Ramadam – een van de bekendste Europese moslimintellectuelen – naar voren schuift om een ‘nieuwe' Europese moslimidentiteit uit te bouwen.

6 Besluit

De huidige maatschappij wordt gekenmerkt door een toenemende globalisering. Dit betekent dat de ‘oude' identiteiten niet langer kunnen opgaan en steeds meer met hun veranderlijkheid geconfronteerd worden. Wanneer afstanden krimpen, culturele uitwisselingen optreden, de diversiteit binnen de eigen nationale grenzen groeit, ecologische rampen nationale grenzen negeren, grote verhalen niet langer opgaan, wordt het steeds moeilijker om van een nationale eenheid en een nationaal volk te spreken. Denken over het subject in het ‘postmodern' discours betekent dat we de vreemdeling in onszelf moeten erkennen . Er moet een nieuwe maatschappelijke politiek worden gevoerd die niet van de oude, essentialiserende identiteitsbepaling vertrekt, maar de diversiteit en de veelzijdigheid als theoretische premisse neemt. Een politiek die zelfreflexief is en het fictioneel karakter van het zelf erkent, zonder evenwel in het relativisme te blijven steken. Dit betekent dat de ‘culturele Ander' niet in zijn ‘cultureel anderszijn' wordt opgesloten. Het is een politiek die erkent dat ‘Marokkaans', ‘Belgisch' en ‘moslim' niet noodzakelijk onverzoenbare identiteiten zijn.
Wij hebben ons in de loop van de tekst kenbaar gemaakt als voorstanders van de oprichting van een islamitische zuil. Het allochtone verenigingsleven kent vandaag al een sterke bloei, maar de politisering ervan verkeert nog in een embryonale fase. Het is van belang dat de uiteenlopende allochtone belangengroepen streven naar interne cohesie en solidariteit. Hoe een dergelijke islamitische zuil er uit zal zien, zullen de betrokken groeperingen zelf bepalen. Wel staat het vast dat het een ‘eenheid in verscheidenheid' zal zijn. In hoeverre er ook een levensvatbare allochtone politieke partij uit kan groeien, is koffiedik kijken. Een verzuiling zou de allochtonen in ieder geval toelaten om dwingender op de politieke agenda van de meerderheid te wegen. Het afdwingen van een erkenning als minderheid zou hen een nog grotere slagkracht bieden
Bij een verzuiling van de moslimgemeenschap lijken zich twee moeilijkheden te stellen. Ten eerste, niet alle allochtonen met een moslimachtergrond zijn gelovig. Ten tweede, niet alle allochtonen hebben een moslimachtergrond. Om bovenvermelde redenen zijn wij van mening dat het eerste gegeven steeds meer haar relevantie zal verliezen. Ook het tweede fenomeen hoeft niet problematisch te zijn. Volgens Luc Huyse streven zuilen naar een zo groot mogelijke reikwijdte. Ook de andere allochtone groepen zullen voor een deel van hun behoeften en eisen dus terechtkunnen bij een islamitische zuil. Net zoals het katholieke verenigingsleven vandaag ook open staat voor niet-katholieken.
België heeft het Europees kaderverdrag over de minderheden wel al ondertekend, maar het zal nog een tijd duren voor de verschillende parlementen het verdrag ook bekrachtigd hebben. Bovendien moet er eerst nog een interministeriële conferentie plaats grijpen die zal bepalen welke lading de term ‘minderheid' zal dekken. De allochtone zelforganisaties hebben er alle belang bij om te zorgen dat de definiëring niet in hun nadeel geformuleerd wordt. Het geeft hen ook ruimschoots de tijd om hun achterban in te lichten over de voordelen die een dergelijke erkenning met zich zou meebrengen. De organisatie van een grootschalige petitieactie zou een mooi sluitstuk vormen van de interne voorlichting en mobilisatie. Het zou hun eisen een onbetwistbare democratische onderbouw geven en bovendien bijdragen tot de politisering van de allochtone gemeenschappen. Wij zijn ervan overtuigd dat een dergelijk proces de ganse maatschappij ten goede zou komen.

Noten:

Overgenomen uit de folder Vivre et travailler en Belgique. Deze folder werd in de jaren '60 via een aantal ambassades in Noord-Afrika verspreid.
A. Martens, "Het naoorlogse migrantenbeleid" In: A. Martens, F. Moulaert (red.), Buitenlandse minderheden in Vlaanderen-België. Antwerpen – Amsterdam, De Nederlandse Boekhandel, 1985, p. 175-176.
A. Martens, "Burgerschap en inburgering in België: een stand van zaken. De caleidoscoop als perspectief. De onanie als vuistregel" In: M.C. Foblets, B. Hubeau (red.), Nieuwe burgers in de samenleving? Burgerschap en inburgering in België en Nederland. Leuven, Acco, 1997, p. 66.
Idem, p. 67.
J. Blommaert en A. Martens, Van Blok tot Bouwsteen. Een visie voor een lokaal nieuw migrantenbeleid. Berchem, EPO, 1999, p. 11 en 43.
K. Henrard, Minderheidsbescherming: het theoretische raamwerk. Noord-Zuid-Cahier, december 1997. (http://www.wereldwijd.be/archief/archief.htm)
F. Capotorti, Study on the Rights of Persons Belonging to Ethnic, Religious and Linguistic Minorities. New York, Verenigde Naties, 1979, nr. 217.
K Henrard, a.w.
H. De Ley, De islam: thuis in Vlaanderen? (http://www.flwi.rug.ac.be/cie/CIE/deley1.htm).
Tijdens een interpellatie in de Kamer op 19 juni 2001 stelde minister van Justitie Verwilghen dat er in België ongeveer 350.000 moslims leven. Dassetto, Maréchal en Nielsen schatten dat het er 370.000 zijn, waarvan 165.000 van Marokkaanse en 100.000 van Turkse afkomst (F. Dasetto, B. Maréchal, J. Nielsen, Convergences musulmanes. Aspects contemporains de l'islam dans l'Europe élargie. Louvain-La-Neuve, Burylant-Academia, 2001). Het juiste aantal moslims is uiteraard moeilijk na te gaan gezien men niet op religiositeit registreert en het vroegere criterium van de nationaliteit – door het stijgend aantal naturalisaties – niet meer toereikend is.
H. De Ley, a.w.
J. Geens, Doorstromingskansen van allochtonen van secundair onderwijs naar hoger onderwijs. Over het allochtonenbeleid in de Vlaamse hogescholen. Nota voor de Rondetafel van de Koning Boudewijnstichting, 5 mei 2000.
L. Lauwereys, e.a., Ongekwalificeerd: zonder paspoort? Een onderzoek naar de omvang, karakteristieken en aanpak van ongekwalificeerde uitstroom. Leuven, HIVA, 2001.
"Amper allochtonen in het hoger onderwijs", De Standaard, 29 oktober 2001.
W. Shadid en P. Van Kongingsveld, "Moslims als minderheid: vergruizeling van het westerse islambeeld" In: R. Doom, Tolerantie getolereerd? Islamitische en westerse opvattingen. Gent, Mys & Breesch, 1996, blz. 51-52.
T. Sunier, "Moslims als beleidscategorie en onderzoeksobject." Gastlezing aan de Universiteit Gent op 25 oktober 2000.
Voor een uitgebreide taakomschrijving: http://www.embnet.be/Nederlands/emb/Structuur.htm
Interview met Meryem Kanmaz en Herman De Ley in De Morgen, 20 april 2000.
H. De Ley, Een representatief Moslimorgaan: ‘het Belgische model'?
(http://www.flwi.rug.ac.be/cie/CIE/deley14.htm)
L. Panafit, "Une représentation ethnique en Belgique" In : Manière de voir. Le Monde Diplomatique (themanummer : Islam contre Islam), 2002, 4, p. 67.
Voor een uitgebreide discussie over de mogelijkheid en wenselijkheid van een allochtone zuil : F. Demeyere (ed.), Over pluralisme en democratie. Verzuiling en integratie in een multiculturele samenleving. Brussel, VUBPRESS, 1993. In het bijzonder Albert Martens maakt zich in dit boek kenbaar als een voorstander van een allochtone zuil.
L. Huyse, De verzuiling voorbij. Leuven, Kritak, 1987, blz. 14-18.
M. Walzer, Tolerantie. Amsterdam, Uitgeverij Ten Have, 1998, blz. 122-123.
L. Huyse, a.w., blz. 25.
M. Kanmaz, Welke plaats voor moslims in het seculier België?
(http://www.flwi.rug.ac.be/cie/CIE/kanmaz4.htm)
J. Blommaert en J. Verschueren, Het Belgische migrantendebat. De pragmatiek van de abnormalisering. Antwerpen, International Pragmatics Association, 1992, p. 125.
Zie hiervoor onder meer T. Sunier, Islam in beweging. Amsterdam, Het Spinhuis, 1996 ; F. Khosrokovar, L'islam des jeunes. Saint-Amand-Montrond, Flammarion, 1997 en C.J. Klop, "Religie of etniciteit als bindmiddel" In: Migrantenstudies, 1999, 4, p. 246-254.
T. Sunier, id.
T. Sunier, id.; C.J. Klop, id.
T. Ramadan, Être Musulman Européen. Étude des sources islamiques à la lumière du contexte européen. Lyon, Tawhid, 1999.
F. Khosrokhavar, L'islam des jeunes. Saint-Amand-Montrond, Flammarion, 1997, p. 170.
C. Saint-Blancat, L'islam de la diaspora. Paris, Bayard Editions, 1997, p. 147.
L. Babès, L'islam intérieur. Passion et désenchantement. Paris- Beyrouth, Editions Al-Bouraq, 2000, p. 186-187.
K. Dobbelaere, "Towards an Integrated Perspective of the Processes Related to the Descriptive Concept of Secularization" in: Sociology of Religion, 1999,3, p. 236.
Idem, p. 238.
J. Kristeva, Étrangers à nous-mêmes. Paris. Gallimard, 1988, p. 284.

Sorry voor de noten
by Imavo Tuesday, Oct. 08, 2002 at 5:38 PM

Sorry dat de voetnoten blijkbaar niet in code zijn doorgekomen. We zullen u daarvoor moeten verwijzen naar het gedrukte nummer van VMT (een jaarabonnement hebt u trouwens al voor 22,5 €. VMT: linkse en kritische informatie op niveau!)

Dit artikel bieden we gratis aan omdat het past in een reeks discussies over het 'integratieconcept' die recent in de media werden gevoerd, en zeker ook op Indymedia. In hetzelfde nummer vindt u trouwens ook een bijdrage van dr. Sami Zemni over het debat rond de Islam. Voor 7 € kan u ook een los nummer bestellen via http://www.imavo.be.