In memoriam Pierre Bourdieu (1930-2002): tussen distantie en participatie by Jan Dumolyn Wednesday July 03, 2002 at 02:18 PM |
jandumolyn@hotmail.com |
Het Vlaams Marxistisch Tijdschrift zal dit jaar een aantal artikelen van Bourdieu voor het eerst in Nederlandse vertaling aanbieden. De redactie staat even stil bij het enorme verlies dat zijn dood betekende voor de sociale wetenschappen en voor de beweging tegen het neoliberalisme.
"Ik blijf diep onder de indruk van het vermogen van deze analyticus en onderzoeker om de onmiddellijke universitaire wereld van op afstand te bekijken en zich om te vormen tot een humanist van de oude stijl, die de banvloek uitspreekt door de positie van de observator in te ruilen voor die van de hartstochtelijke medespeler."
(Jürgen Habermas in reactie op de dood van Pierre Bourdieu)
Op 23 januari stierf de belangrijkste sociale wetenschapper en de grootste denker van de linkerzijde van het laatste kwart van de twintigste eeuw aan een verwoestende kanker. Zijn dood kwam voor de meesten onverwacht. Het heengaan van Pierre Bourdieu laat een intellectuele leemte na. Het is niet overdreven om Bourdieu een monument te noemen, een intellectuele gigant wiens werken een blijvende waarde zullen hebben en in de sociologische boekenkasten op hetzelfde rek mogen worden geplaatst als die van Marx, Durkheim en Weber, de drie reuzen die hij op zijn manier probeerde te synthetiseren. Deze hyperbolen zijn hier op hun plaats, een lofrede is ongetwijfeld gepast, al willen we niet in een personencultus vervallen.
De linkerzijde verliest een onvervangbare figuur. Enkel Noam Chomsky en – de veel minder radicale – Jürgen Habermas kunnen vandaag misschien nog tippen aan het niveau, het genie, van Pierre Bourdieu. Ook gevestigde en vaak conservatieve politici zoals Chirac en Jospin brachten hulde aan deze grote geest. Hij had nochtans ook vele critici. Zijn voormalige leermeester Raymond Aron had hem een ‘sekteleider' genoemd, ex-leerlingen als Luc Boltanski vonden dat hij teveel aan agitprop deed en ook heel wat mindere goden, journalisten en (pseudo-)intellectuelen konden het niet verkroppen dat Bourdieu duidelijke maatschappelijke standpunten innam. Zoiets was haast per definitie ‘dogmatisch', ‘totalitair', ‘manicheïstisch' of ‘pamflettair'. Zijn stijl zou bovendien hermetisch en onbegrijpelijk zijn geweest. Een verder weinig illustere historica publiceerde zelfs een heel boek waarin ze de mens Bourdieu en zijn theorieën door het slijk haalde.
Veel van deze kritiek had en heeft eigenlijk een duidelijk politiek-ideologisch karakter: de academicus die zich op het maatschappelijke terrein waagt én daarbij de hegemonische ideologie – de pensée unique – in vraag stelt en de zelfvoldane positie van de elites aanvalt, maakt zich steeds kwetsbaar. De ‘waardevrijheid' van Max Weber, het sieraad waar de ‘onafhankelijke' intelligentsia graag mee pronkt, werd nog maar eens duidelijk in vraag gesteld, en ditmaal door een geleerde met een enorme autoriteit. In het beste geval betreurden de weldenkende intellectuelen met dienst dat Bourdieu zijn wetenschappelijk werk cor-rum-peerde door zijn politieke stellingname en dat de twee van elkaar moesten worden onderscheiden. Juist dat soort kritiek moet onverzettelijk worden bestreden, want dit is in feite een aanval op elke vorm van doordacht engagement en een pleidooi voor de lafheid, de typisch academische ja-knikkerij en de versmachtende status quo. Zoals de grote dichter Bob Dylan het stelde: "Still the masters make the rules, for the wise men and the fools".
Wijlen Pierre Bourdieu was één van de laatsten van de belangrijke Franse ‘publieke intellectuelen', zoals eerder Roland Barthes, Jean-Paul Sartre en in mindere mate Michel Foucault of Jacques Lacan dat waren geweest. Nu blijft enkel Derrida nog over, want de modieuze, verwaande en reactionaire ‘nouveaux philosophes' van het slag van een Bernard-Henri Lévy of een Alain Finkielkraut kunnen wij moeilijk serieus nemen. Waar deze laatsten met de media koketteren en zich in allerlei intellectuele bochten draaien om als ware lakeien van het systeem de heersende machtsverhoudingen ‘filosofisch' te legitimeren, trachtte Bourdieu met zijn geschriften, woorden en daden de zaak van de mensheid te ondersteunen. In die zin was Bourdieu een voorbeeld en een hart onder de riem voor elke sociaal geëngageerde intellectueel. Bourdieu's genadeloze en vlijmscherpe sociologie van de intellectuelen en academici zelf (in zijn La Noblesse d'État en zijn Homo Academicus) levert trouwens vaak op het genante af herkenbare scènes op voor wie met dit ‘veld' vertrouwd is.
We hoeven hier geen uitgebreide biografie van Bourdieu op te nemen. Al vele malen wees men op zijn bescheiden afkomst als zoon van een postbode uit de Béarn, op zijn passie voor rugby, op het contrast tussen zijn landelijk accent en de gecultiveerde Parijse milieus waarin hij door zijn opleiding aan de Ecole Normale Supérieure terechtkwam, op zijn ‘vormingsjaren' als antropologisch veldwerker in Algerije. Opgeleid als filosoof besloot hij zich immers met de ‘lagere' disciplines van de etnologie en de sociologie te gaan bezig houden en via empirisch onderzoek de kennis over onze maatschappij te ontwikkelen en de grote filosofische problemen aan te pakken.
Het is hier al evenmin de plaats om uitvoerig te wijzen op het onschatbare belang van de antropologische en sociologische concepten en theorieën die Pierre Bourdieu ontwikkelde en die vooral de laatste twee decennia een zeer diepgaande invloed hebben gehad op het onderzoek en in iets mindere mate op de analyses van allerlei sociale bewegingen . In zijn kritische sociale analyses stond de epistemische reflexiviteit centraler dan bij wie ook. Zijn begrippenapparaat (concepten als ‘veld', ‘symbolisch kapitaal' en ‘habitus') bezit een kracht en coherentie die sinds Marx niet meer was geëvenaard en sijpelt zelfs geleidelijk binnen in een deel van de dagelijkse taal. In zijn Esquisse d'une théorie de la pratique en in een meer uitgewerkte versie in zijn Raisons pratiques. Sur la théorie de l'action formuleerde hij misschien op de meest samenhangende manier de elementen van zijn ‘systeem'.
Het bekendst is hij echter wellicht voor La distinction, het boek waarin de sociale oorsprong en de maatschappelijke organisatie van de culturele smaak werden blootgelegd. Hij schreef ook, vaak in nauwe samenwerking met zijn leerlingen, over de sociologie van de sport, de fotografie, het literaire veld… Bourdieu schrok er niet voor terug het antwoord te zoeken op vragen zoals die waarom intellectuelen eerder een kat als huisdier houden terwijl arbeiders vaker een hond hebben. Uit op het eerste gezicht banale vaststellingen trok hij verregaande conclusies. Samen met J.-C. Passeron en J.-C. Chamboredon leverde hij ook een fundamenteel handboek af dat voor elke menswetenschapper verplichte kost zou moeten zijn: Le métier de sociologue. Hij was immers niet enkel een briljant theoreticus maar ook een praktische specialist in de meest diverse sociologische onderzoeksmethoden en -technieken. Naast filosofisch geïnspireerde kritiek bevatten zijn werken dan doorgaans ook tal van kwantitatieve en kwalitatieve analyses.
Pierre Bourdieu liet zich niet zo gemakkelijk categoriseren. Voor vele klassieke sociologen was hij een gevaarlijke ‘neomarxist', voor ‘orthodoxe' aanhangers van het marxisme was hij een Durkheimiaan en een subjectivist, voor hermeneuten en ethnomethodologen was Bourdieu een objectivist en een determinist. Kritische en pluralistische marxisten moeten echter erkennen dat Pierre Bourdieu onder meer met zijn uitbreiding van de notie ‘kapitaal' het marxisme op een aantal punten werkelijk oversteeg en er iets belangrijks aan toevoegde. Net als bijvoorbeeld Nietzsche en Freud is Bourdieu een denker waar marxisten en andere kritische theoretici rekening mee moeten houden. Zijn kritiek op Marx en het marxisme is niet onbetwistbaar (hij had soms een beetje de neiging tegen ‘orthodoxe' schaduwen te vechten), maar zijn eigen fundamenteel materialistische en dialectische methode staat buiten kijf en maakt een synthese mogelijk. Zelf noemde hij zich met een min of meer gemeende boutade ‘eerder een aanhanger van Pascal dan van Marx'. Net zoals Marx ging hij er echter van uit dat ‘de mensen hun eigen geschiedenis maken', maar dan niet in omstandigheden die ze zelf hebben gekozen. Deze voortdurende aandacht voor de dialectiek tussen actie en structuur deelde hij bijvoorbeeld met Anthony Giddens. Hij en Giddens ontwikkelden onafhankelijk van elkaar op bepaalde punten relatief gelijklopende theorieën en analysekaders, maar hun hart lag op een andere plaats. Daar waar de briljante Engelse socioloog zich ontpopte tot misschien de meest intellectueel begaafde theoreticus die de sociaal-democratie ooit heeft gekend, de ideoloog van de ‘derde weg' en andere ‘nieuwe middens' en ‘actieve welvaartsstaten', ontwikkelde Pierre Bourdieu zich vooral sinds 1995 – in feite slechts helemaal op het einde van zijn leven – tot een intellectuele kracht van de sociale bewegingen.
Zijn steun aan de indrukwekkende Franse stakingsgolf van december van dat jaar, en enkele jaren later zijn bijdrage aan de andersglobalistische beweging, via het forum dat organisaties als Attac, populaire voormannen als José Bové en bladen als Le Monde Diplomatique hem boden, bezorgde hem het statuut van een maître à penser van de nieuwe antikapitalisten. Deze late roeping volgde op een langdurige carrière waarin hij wel duidelijk tot de progressieve vleugel van het academische landschap behoorde, maar hij eerder terughoudend bleef om werkelijk politiek positie in te nemen. Het pleit eigenlijk zelfs in zekere zin voor Bourdieu dat hij zich als jongeman weigerde te engageren in de tijdens de jaren vijftig en zestig nog zo dominant stalinistische KP van Frankrijk, in tegenstelling tot heel wat anderen die later naar rechts overliepen. Wel gaf hij steeds zeer duidelijke kritiek op het Franse kolonialisme in Algerije. Begin jaren tachtig steunde hij onder meer de kandidatuur van de Franse komiek Coluche voor het presidentschap en de Poolse vakbond Solidarnosc. In opdracht van Lionel Jospin, de toenmalige minister van onderwijs, bracht hij een rapport tot stand over de inhoud van het onderwijs in de Franse lycea, één van zijn eigen stokpaardjes. Deze dienst aan de regering verhinderde niet dat hij in 1991 duidelijk stelling innam tegen de Golfoorlog.
In La misère du monde, een collectief werk onder zijn leiding, gaf Bourdieu een stem aan de stemlozen, de uitgeslotenen van onze gedualiseerde welvaartsstaat. Hij leende zijn maatschappelijk en intellectueel gewicht – zijn ‘symbolisch kapitaal' zoals hij het zou noemen – aan de daklozen, de mensen zonder papieren, de antifascisten en de arbeiders in precaire statuten. Zijn La domination masculine werd door vele feministes gewaardeerd als een interessante bijdrage tot hun analyses en strijd. Hij verzamelde een netwerk van progressieve wetenschappers in de groep Raisons d'agir. Ook gaf hij een scherpe kritiek op de huidige massamedia en met name vooral op de televisie. Zelf schuwde hij dat medium eigenlijk zoveel mogelijk. Hij zocht enkel de publieke aandacht op ‘voor de goede zaak'. Vakbondsmannen getuigden dat hij zich in het begin met enkele whisky's moed indronk alvorens hij buiten de academische muren een zaal toesprak over sociale en politiek thema's Zijn steun aan de bewegingen was niet slaafs en populistisch, het was niet de zielige zelfkritiek van de schuldbewuste intellectueel. Hij speelde niet voor arbeider of onderdrukte. Als hij niet akkoord ging met de beweging durfde hij dat ook zeggen.
Het zwakste punt of de grootste lacune in Bourdieu's werk was ironisch genoeg misschien juist de verklaring van de mechanismen van het verzet en de emancipatie tegenover de reproductie van de dominantie, een verzet dat hem nochtans aan het einde van zijn leven zo nauw aan het hart lag. In die zin doorliep Bourdieu twee decennia later dan Herbert Marcuse een merkwaardig gelijkaardig parcours als de hegeliaanse marxist voor wie hij nochtans weinig appreciatie kon opbrengen. Marcuse oversteeg het vrij elitaire cultuurpessimisme van de Frankfurters door in tegenstelling tot Theodor W. Adorno en Max Horkheimer de revolterende generatie van 1968 toch te gaan ondersteunen. Bourdieu's interpretatie van de maatschappij was net zoals die van Marcuse eigenlijk vrij pessimistisch: de mens zit vast in structuren van dominantie en afhankelijkheid, structuren die hij bovendien in zijn eigen geest heeft ‘verinwendigd', dat wil zeggen die hij als normaal en onontkoombaar beschouwt. Toch is er ruimte voor strijd, voor verandering, al bleef hij daar veel minder duidelijk over dan wanneer hij het over de subtiele mechanismen had waarmee mensen actief meewerken aan hun eigen onderdrukking. Die lacune in Bourdieu's werk verhinderde echter niet dat hij
steeds meer actief deelnam aan de strijdbewegingen tegen het neoliberalisme. Nadat hij zich jaren veel meer op de vlakte had gehouden als een meer afstandelijke academicus, zag Bourdieu samen met grote delen van de linkerzijde duidelijk iets ‘nieuws' groeien. We kunnen enkel hopen dat hij gelijk zal krijgen.
Noot:
1. Er bestaan talloze werken van en over Bourdieu. Voorlopig beschikken we in het Nederlands enkel over Bourdieu (P.) & Wacquant (L.), Argumenten voor een reflexieve maatschappijwetenschap, Amsterdam, 1992 en Bourdieu (P.) Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip, Amsterdam, 1992. We wijzen ook even op een bundel opstellen over de verhouding tussen Bourdieu en Marx: Bidet (J.) & Leneveu (C.) (ed.), Autour de Pierre Bourdieu (Actuel Marx, 20), Parijs, 1996.