arch/ive/ief (2000 - 2005)

Verwilghen wil onrustwekkende wet nog voor de zomer laten goedkeuren
by posted by Mara Monday June 10, 2002 at 06:25 PM

Minister van justitie Verwilghen wil nog voor de zomer een uiterst onrustwekkend wetsontwerp laten goedkeuren in het parlement. Het wetsontwerp herbepaalt de bijzondere opsporingssmethoden waar uitzonderlijke onderzoekspraktijken (zoals afluisteren en infiltratie) een doodgewone zaak kan worden. De Liga voor Mensenrechten en de Syndicat des avocats pour la démocratie reageerden hier reeds op. Enkel de franstalige pers ging dieper in op hun bezorgdheid. Lees het rapport van de Liga over wat deze nieuwe wet kan betekenen.

DE BIJZONDERE OPSPORINGSTECHNIEKEN VERSUS DE MENSENRECHTEN: EEN FUNDAMENTEEL EVENWICHT VERBROKEN…

Het wetsontwerp op de bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksme-thoden dreigt het fragiele evenwicht tussen de noodwendigheden van een efficiënte misdaadbestrijding enerzijds en de fundamentele rechten anderzijds uit balans te brengen. Een wetgevend initiatief op dat vlak was al lang aangekondigd. Dat de 'bijzondere opsporingsmethoden' eindelijk uit de schemerzone raken en het onderwerp zijn van een wetgevend initiatief en dus van een democratisch debat, kan men alleen maar toejuichen. Voorheen werd een aantal van die methoden gebruikt buiten elk wettelijk kader. Er was alleen een vertrouwelijke omzendbrief van 24 april 1990 (nadien meermaals aangepast). De minister wil vandaag echter zéér veel mogelijk maken en banaliseert het gebruik van technieken die normaliter hoogst uitzonderlijk zouden moeten zijn. Het wetsontwerp verschilt nauwelijks van het voorontwerp: de minister heeft met de nochtans talrijke opmerkingen van de Raad van State nauwelijks rekening gehouden.

In de Memorie van Toelichting roept de minister een aantal internationale verdragen in die ons land zouden verplichten om een regeling in te voeren zoals voorzien in het huidige ontwerp van wet. Een grondige lectuur van die verdragsteksten leidt echter tot het besluit dat de bepalingen in die teksten lang niet zover gaan als wat de minis-ter voor ogen heeft of dat ze een facultatief karakter hebben.

Een aantal grote principes zijn hier in het geding:

§ het recht op een eerlijk proces (art.6 EVRM) § het recht op privacy (art.8 EVRM)

§ het toenemend belang van het pro-actief onderzoek en de rol van de onder-zoeksrechter als onafhankelijk magistraat die een onderzoek voert à charge én à décharge

§ de toenemende greep van de uitvoerende macht (macht toegekend aan het parket, buitenmatige machtiging aan de Koning om aangelegenheden te rege-len op het domein van de strafprocedure)

Terminologie

De 2de Memorie van Toelichting heeft duidelijkheid verschaft over de verschillende begrippen.

§ Bijzondere opsporingsmethoden: observatie, infiltratie en informantenwerking. Die methoden hebben als kenmerk hun heimelijk karakter (vreemd genoeg wordt "provocatie", een verdere stap van "infiltratie" niet vermeld. Een techniek die nochtans tot grote problemen kan leiden. Een expliciet verbod was wense-lijk geweest).

§ Andere onderzoeksmethoden: -in beslag nemen en openen van post -inkijkoperatie -direct afluisteren -uitgestelde tussenkomst -het inwinnen van gegevens over bankrekeningen en banktransacties

§ De politionele onderzoekstechnieken zijn werkwijzen gehanteerd in het kader van de bijzondere opsporingsmethoden. Men kan zich afvragen welk nut het invoeren van verschillende categorieën kan heb-ben. Destijds heeft de parlementaire onderzoekscommissie over de georganiseerde misdaad de verschillende "bijzondere" technieken onder één noemer gebracht. Waarom is bij het voorliggend wetsontwerp niet voor die benadering gekozen? De hoofdkenmerken van de verschillende technieken zijn immers deelfde: het heimelijk karakter, het gebruik van een list, de aantasting van het privéleven, de repercussies op een anatal grondregels van de strafprocedure.

De veralgemening van de 'pro-activiteit.

De strijd tegen de georganiseerde misdaad moet de introductie van 'bijzondere op-sporingsmethoden' rechtvaardigen. De wet van 12 maart 1998 (de 'Wet Franchi-mont') heeft weliswaar het pro-actief onderzoek ingevoerd in het Wetboek van Straf-vordering, maar heeft geenszins het gebruik van de 'bijzondere methoden' in dat ka-der gewettigd…

Toch toont het ontwerp van wet een veralgemening van het pro-actief onderzoek en een banalisering van de 'bijzondere methoden'. Of die bijzondere methoden ook efficiënt zijn voor het bestrijden van zware georgani-seerde criminaliteit wordt niet onderbouwd door enige vorm van onderzoek. Indien er geen sprake is van een misdrijf, zou het gebruik van 'bijzondere methoden' grote uitzondering moeten zijn, vooral omdat een aantal fundamentele principes, zo-als het recht op privacy, door het gebruik van dergelijke methoden ernstig in het ge-drang komen.

Het principe zelf van het 'pro-actief onderzoek' roept overigens al ernstige vragen op. De politiediensten krijgen onderzoeksbevoegdheden terwijl er helemaal geen misdrijf werd gepleegd. Hoe kan men beoordelen of een "misdrijf op het punt stond gepleegd te worden"? Is hier in feite nog sprake van een onderzoek naar de waarheid? Van 'bijzondere opsporingstechnieken': kan worden gebruik gemaakt indien het mis-drijf minimaal strafbaar is met een gevangenisstraf van 1 jaar enerzijds, of indien het misdrijf valt onder artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering of gepleegd werd in het kader van en criminele organisatie zoals bepaald in artikel 324bis van het Straf-wetboek anderzijds. Het gebruik van informanten, de "uitgestelde tussenkomst" en de observatie zonder technische hulpmiddelen zijn niet gebonden aan een bepaalde categorie van misdrijven. Indien men een vergelijking maakt met gelijkaardige maatregelen in onze buurlanden -in casu Frankrijk en Duitsland- valt het op dat 'bijzondere technieken' daar zijn voorbehouden voor uitzonderlijk ernstige misdrijven. Wanneer men een misdrijf be-straft met één jaar gevangenis te lijf gaan met 'bijzondere methoden' gesneden op maat van de bestrijding van zware criminaliteit, is elke normale verhouding zoek.

De greep van de uitvoerende macht

Het ontwerp van wet op de 'bijzondere opsporingsmethoden' houdt een grootschalige uitholling in van de rol van de onderzoeksrechter. In tegenstelling tot de procureur des Konings, die partij is bij een mogelijk strafproces, is de onderzoeksrechter een onafhankelijk en onpartijdig magistraat die erover waakt dat onze fundamentele rechten tijdens een strafrechtelijk onderzoek niet worden geschonden. Hij voert immers een onderzoek à charge én à décharge. De wet van 12 maart 1998 (de 'Wet Franchimont') heeft nog uitdrukkelijk bevestigd dat de onderzoeksrechter de leiding heeft over het onderzoek. Het is dan ook de logica zelf dat inzake het gebruik van 'bijzondere opsporingstechnieken' aan de onderzoeksrechter een recht van initiatief en van controle toekomt, rekening houdend met de impact van die technieken op de fundamentele rechten van de burger.

Het wetsontwerp op de bijzondere opsporingsmethoden legt echter de leiding en de verantwoordelijkheid in handen van de procureur. De onderzoeksrechter - in principe de meester van het onderzoek- krijgt slechts een formele rol toebedeeld. Zo is het kenmerkend dat de onderzoeksrechter wel het "vertrouwelijk dossier" -waarin de bevindingen uit de bijzondere opsporingsmethoden worden bijgehouden- mag inkijken maar naar een en ander niet mag verwijzen in het onderzoeksdossier dat hij aan de Raadkamer voorlegt- wanneer hij door de procureur wordt gevorderd om het dossier neer te leggen. De onderzoeksrechter heeft zelfs niet de volledige controle over de maatregelen waarvoor hijzelf een machtiging heeft gegeven. De procureur geeft de invulling. Evenmin heeft de onderzoeksrechter bij het afsluiten van het dossier de bevoegdheid om -mocht hij dat nodig achten- het onderzoek voort te zetten. De onderzoeksrechter, noch de Raadkamer en de Kamer van Inbeschuldigingstelling zijn gemachtigd om op een behoorlijke wijze te oordelen over mogelijk misbruik van de bijzondere opsporingsmethoden. In de taakverdeling tussen procureur en onderzoeksrechter zou laatstgenoemde exclusief bevoegd moeten zijn voor de maatregelen die het diepst ingrijpen in het privé-leven: langdurige of met technische hulpmiddelen ondersteunde observaties, infiltratie, onderscheppen en openen van post, inwinnen van informatie over bankverrichtingen. De buitenmatige machtiging aan de Koning blijft ook in het ontwerp bestaan. De regering houdt voor dat slechts "een aantal praktische regels" bij KB zal worden gere-geld. Zelfs al zou dat naar de letter juist zijn, toch behoort al wat strafprocesrecht betreft bij wet te worden geregeld.

De samenstelling van het dossier: het probleem van het vertrouwelijk dossier

De bevindingen verkregen door het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden worden bijgehouden in een "vertrouwelijk dossier". Dat wordt niet toegevoegd aan het strafdossier, in het geval het tot een vervolging komt. De bevindingen van de "andere bijzondere methoden" krijgen wel een neerslag in een PV. Ze worden bij het afronden van het onderzoek bij het dossier gevoegd.

Infiltratie en informanten: alle fundamentele principes overboord

De technieken die het meest raken aan de fundamentele rechtsprincipes zijn die van de infiltratie en de informantenwerking Hier is -in tegenstelling tot de "andere bijzondere methoden" geen sprake van het proportionaliteitsbeginsel, noch van het subsidiariteitsbeginsel. Dat gebrek bestaat ook inzake observatie. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat een ingrijpen in verhouding moet staan tot de zwaarte van het vermoede misdrijf. Volgens het subsidiariteitsbeginsel mag een techniek slechts worden gehanteerd indien op een andere wijze hetzelfde resultaat niet kan worden bekomen. Die essentiële beginselen worden dus zomaar overboord gegooid. De infiltranten mogen bovendien misdrijven plegen. De procureur bepaalt welke. Het wetsontwerp voorziet nergens een beperking. Het is de rechter ten gronde die even-tueel kan oordelen dat een politie-ambtenaar te ver is gegaan. Rechtsonzekerheid voor iedereen dus, ook voor de infiltranten… Overigens lijkt het niet toelaatbaar dat een Staat zijn ambtenaren de toelating zou geven om misdrijven te plegen -en zeker geen misdaden- vermits hij dan in botsing komt met de artikelen 2,3 en 4 van het EVRM.

De schending van het recht op een eerlijk proces

Om de veiligheid te verzekeren van de politie-ambtenaren en de informanten die ingeschakeld worden in het pro-actief onderzoek, wordt hun anonimiteit bewaard. De informatie die ze aanleveren, wordt opgenomen in een vertrouwelijk rapport, niet in een klassiek proces-verbaal. Net als de toelating tot observatie of infiltratie, worden die vertrouwelijke rapporten niet toegevoegd aan het gerechtelijk dossier, dat ter beschikking wordt gesteld van de verdediging en van de feitenrechter. Hetzelfde geldt voor de informatie verkregen van informanten. Het hoeft geen betoog dat op die manier de verdediging haar rechten niet kan uitoefenen en dat de rechter ten gronde de controle wordt ontzegd op het verloop en de regelmatigheid van de procedure. Het volstaat voor de politiediensten om in te roepen dat de betrokken ambtenaren of medewerkers gevaar lopen of dat de efficiëntie van de gebruikte techniek in het gedrang komt, om af te zien van het opstellen van een proces-verbaal. Het ziet er dan ook naar uit dat art.6 van het EVRM, dat een eerlijk proces wil waarborgen, hier in het gedrang komt.

Volgens het Europese Hof voor de Mensenrechten in Straatsburg is het gebruik van anonieme getuigenissen niet per definitie in strijd met een eerlijk proces. Het Hof heeft echter drie cumulatieve voorwaarden gesteld voor het gebruik ervan. Er moet een degelijke motivering zijn voor het behoud van de anonimiteit van de getuige, een vonnis mag niet uitsluitend of in hoofdzaak gebaseerd zijn op een anonieme getuigenis en de procedure voor hoven en rechtbanken moet mechanismen voorzien die de handicap compenseren die de anonimiteit van een getuigenis voor de verdediging meebrengt. Het voorontwerp van wet voorziet niets om die handicap voor de verdediging op een of andere wijze te ondervangen, of om controle op de regelmatigheid en het verloop van de procedure door de feitenrechter mogelijk te maken. De Liga voor Mensenrechten is dan ook van oordeel dat het voorontwerp van wet op de bijzondere opsporingstechnieken niet de waarborgen inhoudt vereist door art.6 van het EVRM. Indien het voorontwerp niet ten gronde wordt herzien, raakt het Belgisch recht in botsing met de Europese normen.

Het recht op privacy

Al de maatregelen in dit wetsontwerp voorzien grijpen diep in in het privéleven. Dergelijke maatregelen behoren normaliter tot de bevoegdheid van de onderzoeksrech-ter. In het wetsontwerp is slechts voor enkele vormen van optreden de tussenkomst van een onderzoeksrechter voorzien. Het hoort overigens niet dat maatregelen die zo diep in in het privéleven ingrijpen, als het onderscheppen en openen van post, het natrekken van bankverrichtingen en de observatie met behulpvan technische hulpmiddelen, toegepast worden wanneer een persoon verdacht wordt van een misdrijf strafbaar met één jaar gevangenisstraf. Het proportionaliteitsbeginsel wordt hier geschonden, zoveel is duidelijk. Voor de parlementaire onderzoekscommissie georganiseerde misdaad was dit proportionaliteitsbeginsle nochtans essentieel.

Een te verwerpen ontwerp…

De invoering van methoden die de grondslagen zelf van onze democratische rechts-staat dreigen onderuit te halen vraagt een grondig debat. Van noemenswaardig we-tenschappelijk onderzoek naar de noodzaak en de efficiëntie van de 'bijzondere technieken' is immers geen spoor te bekennen. Toch bestaat op dat vlak wel een en ander. In het kader van de Commissie Franchimont maakte de UCL op vraag van de toenmalige justitieminister een studie terzake. De conclusie luidde dat dergelijke me-thodes zoveel gevaren inhouden, dat men ze beter niet kan toelaten. Ook verschillende parlementaire onderzoekscommissies hebben zich over dit item gebogen. De enige commissie die tot concrete aanbevelingen is gekomen, de com-missie georganiseerde misdaad, was zeer terughoudens tegenover deze bijzondere methoden. De Liga voor Mensenrechten meent dat de leden van de Commissie Justitie die studies zouden moeten doornemen om met kennis van zaken te oordelen.

Oproep De Liga voor Mensenrechten roept alle democratische krachten op tot uiterste waak-zaamheid. Het is een absolute noodzaak dat het gebruik van "bijzondere opsporingsmethoden" wordt voorbehouden voor zware vormen van criminaliteit en dat waterdichte waar-borgen voor onze fundamentele rechten worden uitgewerkt en expliciet in de tekst van de wet worden opgenomen.

Liga voor Mensenrechten, 5 juni 2002