arch/ive/ief (2000 - 2005)

Guatemala 1954: de CIA aan het werk in dienst van de United Fruit Company
by Jan Dumolyn Monday January 21, 2002 at 10:42 AM

Dit artikel schreef ik voor het nieuwe nummer van Vrede, dat zopas is verchenen, en zal ook op de Vrede-website worden gepubliceerd. Een aantal geëngageerde historici publiceren in elk nummer van dit tweemaandelijkse tijdschrift een artikel over de geschiedenis van de twintigste eeuw, dat hopelijk relevant is voor het brede progressieve publiek.

In 1997 gaf de Central Intelligence Agency een aantal rapporten vrij over de staatsgreep die deze inlichtingendienst in 1954 in Guatemala orchestreerde. Dat is het merkwaardige aan de CIA: na verloop van tijd erkennen ze zelf op welke illegale en imperialistische manier ze te werk gaan om de buitenlandse belangen van de VS en haar bedrijven te beschermen. De publieke opinie ligt immers amper wakker van wat er lang geleden in een of andere bananenrepubliek gebeurde. De massamedia brengen zulke verhalen natuurlijk ook al niet. Maar het moet gezegd, van die relatieve openheid – die men misschien als de arrogantie van de sterkste kan beschouwen – zouden de Belgische staat en zeker het hof nog wat kunnen leren als het bijvoorbeeld over onze eigen glorieuze koloniale politiek gaat. Nochtans betreft het hier maar één procent van de CIA-dossiers over de Guatemala-coup en werden bepaalde details onleesbaar gemaakt. Het gaat ook niet meer zo goed met de CIA. De laatste jaren is deze dienst meer en meer onder vuur gekomen wegens haar vele 'blunders'. Die nieuwe 'openheidspolitiek' was een onderdeel van een binnenlands charme-offensief.
Het vrijkomen van deze documenten heeft in beperkte kringen opnieuw voor wat aandacht gezorgd voor dit onfrisse voorbeeld van de manier waarop de VS sinds 1945 met de souvereiniteit van andere staten omgaat om de belangen van de grootindustrie te beschermen en elke vorm van populaire democratie genadeloos de kop in te drukken. De interventie van de yankees in Guatemala zou de toon zetten voor de Koude Oorlog-politiek van de CIA in Latijns Amerika. Ook de tot inkeer gekomen CIA-agent Philip Agee geeft daar in zijn boeken een goed beeld van. Het basisprincipe van die politiek was duidelijk en is in wezen weinig veranderd. Geheime agenten moesten elke mogelijke volksbeweging of progressieve politicus goed in het oog houden. Betrouwbare regimes, die de belangen van de grote landeigenaars, industriëlen en vooral van de buitenlandse investeerders verdedigden, werden intussen vanuit de VS-ambassade ondersteund en bevoogd. Politieke leiders die teveel op de volksmassa's gingen steunen, zoals ook Juan Peron in Argentinië, werden ondermijnd en ten val gebracht.
Na de Cubaanse revolutie van 1959 werd ook de actieve bestrijding van gewapende volksbewegingen een onderdeel van de Amerikaanse inspanningen voor 'vrede' en 'democratie' in de regio. In het kader van de strijd tegen het communisme, dat zich na de oorlog als een olievlek had uitgebreid, was immers alles geoorloofd. De nieuwe doctrine van president Truman stond in voor een veel grotere Amerikaanse bemoeizucht in de wereld, zogenaamd om 'de vrije volkeren' te beschermen. Die werkwijze zou in de jaren zeventig uiteindelijk culmineren in de meest bloederige excessen, martelingen, verkrachtingen en kindermoorden van het Pinochet-regime, van de Nicaraguaanse contra's of van de latere sadistische Guatemalteekse dictator Rios Montt. Onder een geactualiseerde vorm zet de VS vandaag haar politiek verder met het 'plan Colombia'. De geschiedenis van de val van Jacobo Arbenz, de linkse president van Guatemala, is vandaag echter nog weinig bekend in progressieve kringen. Deze operatie was echter een zeer belangrijke testcase voor de CIA. Het was ook de historische episode die op de jonge Che Guevara zo'n indruk maakte dat hij definitief voor het revolutionaire pad koos.
De Amerikanen zagen in de jaren vijftig overal communisten en potentiële communisten. Het was de tijd van de Koreaanse oorlog en de interne heksenjacht onder leiding van senator MacCarthy. Men begon zich ook zorgen te maken over het Zuidamerikaanse achterland, dat als gevolg van de Amerikaanse dominantie in de twee wereldoorlogen definitief uit de Britse economische invloedssfeer was losgewrikt. Sinds het einde van de negentiende eeuw had de VS haar invloed in Latijns-Amerika uitgebreid. De eerste wapenfeiten waren de kunstmatige 'revolutie' die Panama onafhankelijk maakte van Colombia, zodat de VS het Panama-kanaal de facto onder controle kreeg, en het onder voogdij plaatsen van Cuba en Purto Rico. Terwijl de Amerikanen de Europese koloniale machten de les lazen over ontvoogding der volkeren en dekolonisatie, vormden ze hun achterland om tot een neokoloniaal wingewest voor vroege multinationals als de legendarische United Fruit Company, eigendom van onder meer de Rockefellers. De grootste bedreiging voor die economische dominantie zou niet meer van het verarmde en uitgeputte Europa komen, maar van communistische of links-nationalistische bewegingen die – zoals dat in andere delen van de wereld het geval was – een eigen koers zouden willen varen. Naast de twee grote kampen van het kapitalisme en het (bureaucratische) communisme groeide immers ook een derde blok van landen die probeerden tussen die twee polen te manoeuvreren en een nationale economie met sociale voorzieningen te ontwikkelen. Die staten werden geleid door populistische maar populaire leiders zoals Nehru in India, Nasser in Egypte en Soekarno in Indonesië. Het was in die internationale politieke context dat de gebeurtenissen van 1954 zich in Guatemala afspeelden.
Dat land, ooit de wieg van de verfijnde Maya-beschaving, heeft sinds de Europese kolonisatie bijna niets anders dan doffe ellende en brutale onderdrukking gekend. Tussen ongeveer 1500 en 1600 kwam, zoals ook elders in Latijns-Amerika, 90 procent van de bevolking om als gevolg van slavenwerk en westerse ziekten waartegen de Indianen geen weerstand ontwikkelden. Vandaag stamt 80 procent van de bevolking nog af van de Maya's. Ze zijn meestal straatarm en lijden onder een racistische politiek. Het land is nochtans rijk aan grondstoffen. Massale ongeletterdheid en politieke ongeschooldheid, populistische partijen, het gebrek aan een krachtig progressief alternatief en de uiterst twijfelachtige manier waarop de verkiezingen worden georganiseerd, garanderen de 'democratische' dictatuur van een extreem-rechtse minderheid. Die is vaak met protestantse sekten gelieerd, ingevoerd en zwaar gesubsidieerd vanuit de VS omdat de katholieke basiskerk te links was geworden. Elke generatie Maya's is sinds het begin van hun onderdrukking in rebellie opgestaan tegen de heersers. Telkens werden die opstanden in bloed en gruweldaden gesmoord. De laatste vijftig jaar is de VS zonder enige discussie de directe verantwoordelijke voor deze situatie. Guatemala is dan ook een van de meest schandalige hoofdstukken uit de Amerikaanse buitenlandse politiek.
In de jaren dertig werd Guatemala geregeerd door de operette-dictator Jorge Ubico, een groot bewonderaar van Napoleon Bonaparte en aanvankelijk een trouwe vazal van de VS. De Amerikaanse broodheren begonnen Ubico echter te wantrouwen toen hij al te laks optrad tegen Duitse nazi-immigranten. Daarbovenop kwam een groeiend verzet vanwege de middenklassen, die geen enkele inspraak hadden in het door een grootgrondbezitterskaste bestuurde Guatemala. Een massale betoging van stakende leraars en studenten werd door het leger neergeslagen. Ubico werd door de omstandigheden uiteindelijk toch tot ontslag gedwongen. Hij beschikte nog over onvoldoende binnen- en buitenlandse steun. Generaal Ponce, de nieuwe sterke man, schreef verkiezingen uit. Toen die echter inzag dat hij ze ging verliezen van oppositiekandidaat Juan Jose Arevalo, liet Ponce die laatste arresteren. De jonge en progressieve kapitein Jacobo Arbenz kwam op dat moment samen met majoor Francisco Arana in opstand. Ze kregen vele officieren en soldaten achter zich. Ponce en Ubico moesten het onderspit delven. Arbenz en Arana zetten een voorlopige junta op onder leiding van zakenman Jorge Triello. Een nieuwe liberale grondwet werd uitgevaardigd.
Tussen 1944 en 1954 kende Guatemala een korte periode van democratisch verkozen regimes, wat op dit continent tussen de onafhankelijkheidsoorlogen tegen Spanje aan het begin van de negentiende eeuw en het einde van de jaren tachtig van de twintigste eeuw een echte uitzondering vormde. Latijns-Amerika was een gebied van militaire dictators en afgesloten elites van grootgrondbezitters en enkele industriëlen die meestal van het buitenlandse kapitaal afhankelijk waren. Bij de eerste verkiezingen werd oppositiekandidaat Arevalo verkozen. Majoor Arana werd in 1949 om onduidelijke redenen vermoord. Zat Arevalo hier achter, of was het Jacobo Arbenz? Er werd van alles beweerd over een mogelijke rivaliteit tussen deze mannen. In elk geval, in 1950 besloot kapitein Arbenz zich zelf kandidaat te stellen. Hij werd met 65 procent van de stemmen tot president verkozen.
Jacobo Arbenz Guzmán (°1913), die in 1951 ingehuldigd werd als democratisch verkozen president van Guatemala, was zeker geen revolutionaire volkstribuun. Hij was een voormalig legerofficier uit de middenklasse. Onder invloed van zijn socialistische echtgenote ontwikkelde hij zich tot een linkse reformist die beperkte landhervormingen voorstond in een land met een geweldige kloof tussen arm en rijk en een massa ongeschoolde arme boeren, meestal van indigene oorsprong. Onder Arbenz werden ook vakbonden toegelaten en werden wetten ingevoerd om de wijdverbreide discrimanties tegen de Indianen te bestrijden. In tegenstelling tot wat werd en nog steeds wordt beweerd, was de communistische invloed in Guatemala zeer beperkt. De comunistische partij hield slechts vier van de 65 kamerzetels en maakte geen deel uit van de regering. Wel mocht ze nu openlijk aan politiek doen. Het sociaal-economische programma van Arbenz werd door de Amerikanen direct als 'nationalistisch' en 'anti-buitenland' bestempeld. De CIA drukte in haar rapporten minachting uit over het inferioriteitscomplex van deze 'bananenrepubliek' dat uit Arbenz' plannen zou blijken. De nog half-feodale grootgrondbezittersklasse stond steeds aan de zijde van het buitenlandse kapitaal om er gezamenlijk de boeren en arbeiders onder te houden. Nu zouden beperkte percentages van het land dat zij onbebouwd lieten mits vergoeding aan coöperatieven van de armste boeren worden overgedragen. President Arbenz was om het voorbeeld te geven begonnen met zijn eigen grond.
Volgens Arbenz was het systeem van de latifundios, de grote landgoederen, een nadelige erfenis uit het koloniale en feodale tijdperk. Hij wilde eigenlijk een modern nationaal kapitalisme ontwikkelen. Bovendien wilde hij een nationale haven uitbouwen in concurrentie met de private haven die United Fruit in Puerto Barrios uitbaatte en een progressieve inkomstenbelasting instellingen. Zeker de landherverdelingen, waarvan 100 000 arme Guatemalteekse families profiteerden, raakten echter aan de belangen van de United Fruit Company omdat een flink deel van het braakliggende land dat werd onteigend om onder de landloze boeren te herverdelen eigendom was van die multinational. De compensatie die het bedrijf in ruil kreeg aangeboden volstond niet. De Company zette in de VS een publiciteits- en lobbycampagne op om de maatregel van Arbenz voor te stellen als een onderdeel van een 'internationale communistische samenzwering', een retoriek die goed aansloeg in de hysterische anticommunistische sfeer van het moment. De United Fruit Company was al sinds het einde van de negentiende eeuw aanwezig in Guatemala en had van alle opeenvolgende dictators concessies en voordelen verkregen. Ze hield zich bezig met de bananenproductie, maar liet om marktredenen 55 procent van haar grondgebied onbewerkt liggen.
Tijdens WO II was er een enorme belangengemeenschap ontstaan tussen de Amerikaanse staat en de grote bedrijven. De oorlog had de Amerikaanse bedrijven zeker geen windeieren gelegd. De winsten waren gestegen van 6,4 miljard dollar in 1940 tot 10,8 miljard dollar in 1944. De grootkapitalist Charles E. Wilson, die aan het hoofd stond van de General Electric Corporation stelde na de oorlog de regering voor de alliantie tussen leger en industrie voort te laten bestaan om zo voor een 'permanente oorlogseconomie' te zorgen. Het Koude Oorlogsklimaat dat men toen creëerde moest de militaire uitgaven legitimeren. Dit militair-industrieel complex vormt nog steeds het fundament van het Amerikaanse machtsapparaat. Sinds de ineenstorting van de Sovjetunie moest men trouwens nieuwe vijanden vinden om de gigantische militaire uitgaven te verantwoorden. Nu zijn dat dus de 'schurkenstaten' en 'de islamterroristen'. Allerlei Amerikaanse bedrijven wilden in het buitenland investeren en buitenlandse markten veroveren. De militaire macht zou hen helpen in samenwerking met de lokale elites een 'gunstig investeringsklimaat' af te dwingen. Tegelijk zouden ook de door de VS ondersteunde regimes wapentuig aankopen bij de Amerikaanse oorlogsindustrie. Iedereen was tevreden behalve de lokale bevolkingen die letterlijk en figurlijk de prijs mochten betalen. De militaire dominantie van de VS moest en moet het ongestoorde winstbejag van de industrie garanderen. Men vreesde dat de landonteigeningen die Arbenz doorvoerde het sein zouden zijn voor andere arme landen om gelijkaardige maatregelen te nemen.
Al in februari 1952, zo blijkt uit het CIA-materiaal, gaf president Harry Truman het sein om oppositiekrachten van wapens en geld te voorzien. Militaire dissidenten uit Guatemala werden overtuigd van de noodzaak Arbenz omver te werpen. Huurlingen werden opgeleid in Honduras en Nicaragua. Een CIA-staatsgreep wordt steeds voorafgegaan door een destabilisatieprogramma. Steun van binnenlandse oppositiekrachten en liefst ook van bevriende staatshoofden uit de regio is onmisbaar. In 1952 was het de uiterst brutale Nicaraguaanse dictator Somoza die deze handlangersrol speelde. Deze hardnekkige tiran die de VS steunde een democratisch politicus omver te werpen, zou het zelf nog uithouden tot hij uiteindelijk in 1979 zelf door de sandinistische revolutie werd omvergeworpen. Toen zouden de Amerikanen de vuile oorlog van de zogenaamde 'contras' in de jaren tachtig vanuit Honduras en El Salvador organiseren.
Stap twee van de operatie tegen de regering van Jacobo Arbenz begon in augustus 1953. Intussen was in maart de onteigening van de gronden van de United Fruit Company begonnen. Het actieplan van de CIA noemde het Guatemalteekse leger het enige betrouwbare georganiseerde element in de samenleving die de politieke situatie zou kunnen doen omslaan. Ook die opvatting zou een vaste VS-tactiek worden. Een budget van 2,7 miljoen dollar werd ingezet voor psychologische oorlogsvoering en politieke actie. Dit gebeurde onder de codenaam 'operatie Sherwood'. Kerken werden bijvoorbeeld met communistische slogans beklad, prominente burgers werden zogenaamd ontvoerd, er werden geruchten verspreid over het persoonlijke leven van de ministers uit Arbenz' regering en rechtse studentengroeperingen werden aangezet en betaald om een kunstmatige sfeer van protest tegen de regering te creëren. Zo creëerde de CIA een sfeer van onzekerheid en instabiliteit, die de bevolking moest warm maken voor een autoritair regime. Opnieuw kunnen we veel parallellen trekken: in 1972 en 1973 zou bijvoorbeeld net hetzelfde gebeuren in het Chili van de linkse president Salvador Allende. Een kleine paramilitaire oorlog werd voorzien voor de nabije toekomst, en een moord op de president behoord tot de opties die nog open waren. Volgens de logica van de CIA betrof het hier een campagne tegen 'communisten en hun collaborateurs'. Intussen werd in 1953 in het kader van een gelijkaardige door de CIA opgezette operatie in Iran de populaire regering van Mossadeq omvergeworpen die de olie-industrie nationaliseerde (we komen hier in een volgende aflevering op terug).
In juni 1954 gaven de gebroeders John Foster en Allan Dulles, respectievelijk minister van buitenlandse zaken en CIA-directeur, het sein voor de aanval. De huurlingen werden tijdens hun actie ondersteund door vier Amerikaanse vliegtuigen die ook door Amerikaanse piloten werden bemand. Die begonnen vanaf juni met het droppen van pamfletten waarin het ontslag van de president werd geëeist. Door de CIA gecontroleerde radio's creëerden een panieksfeer door over de dreigende invasie van een rebellenleger te berichten. In feite ging het over hun eigen huurlingenleger… Uit de vrijgegeven CIA-documenten blijkt dat Amerikaanse agenten moordenaars opleidden om wanneer de tijd zou gekomen zijn 58 communisten uit te schakelen die ze nauwkeurig op een lijstje hadden genoteerd. Anderen waren voorbestemd gevangen gezet of verbannen te worden. De CIA liet niet veel aan het toeval over. Er was een handboek van 22 pagina's moordtechnieken voorzien en enkele nuttige tips over hoe een 'zenuwoorlog' moest worden gevoerd (dreigtelefoons, allerlei vormen van intimidatie). Tussen 18 en 27 juni bombardeerden Amerikaanse piloten (uiteraard 'officieus') de hoofdstad.Uiteindelijk zette het leger de president af omdat in legerkringen werd gevreesd voor een echte VS-invasie. Op 27 juni nam Arbenz ontslag en slaagde er in met zijn getrouwen via de Mexicaanse ambassade het land uit te vluchten. Velen van zijn aanhangers onder het volk waren ontgoocheld in zijn capitulatie en verweten hem de revolutie niet tot het einde te hebben willen doorvoeren. Arbenz vreesde echter voor een bloedvergieten dat hij niet kon winnen. Hij heeft net als Allende in 1973 misschien te lang geaarzeld om de bevolking zelf te mobiliseren en te bewapenen. Intussen was in de VS Eisenhower president geworden. CIA-chef Allan Dulles bracht na de operatie verslag bij hem uit en loog over het aantal gesneuvelden aan pro-Amerikaanse zijde. Zo kon hij het CIA-plan voorstellen als een absolute triomf. Maar het relatieve gemak waarmee de operatie was uitgevoerd gaf de geheime dienst inderdaad een groot zelfvertrouwen. De Amerikanen waren er nu van overtuigd dat ze overal ongestraft konden manipuleren en interveniëren.
De nieuwe sterke man werd kolonel Carlos Castilla Armas, die een militaire opleiding had genoten in de VS en een betrouwbare marionet zou zijn. Vele latere Zuid- en Middenamerikaanse dictators en beulen werden in de VS getraind, onder meer in de beruchte School of the Americas in Fort Benning, Georgia waar Amerikaanse officieren er niet voor terug deinsden marteltechnieken te onderwijzen aan fascistische moordenaars. Castillo Armas deed onmiddellijk zijn job. Hij gaf de United Fruits Company haar grond terug en schafte taksen af ten gunste van buitenlandse bedrijven. De boerencoöperatieven, vrije vakbonden en politieke partijen werden verboden. Geheime stemming tijdens verkiezingen werd afgeschaft, wat in Guatemala een langdurige traditie van totale schijndemocratie zou inluiden, een vorm die de VS prefereren omdat het PR-gewijs interessanter is. Het nieuwe regime nam duizenden politieke gevangen en vermoordde honderden tegenstanders. De jonge arts Ernesto Guevara, die zich op reis door het continent in Guatemala was halt gehouden en sympathiseerde met Arbenz, vluchtte samen met anderen het land uit. Samen met een paar leden van de communistische partij had hij nog milities proberen te organiseren om de regering te beschermen. De coup gaf weer aanleiding tot een opstand, die voor het nieuwe bewind het sein was een langdurige moordende campagne te beginnen.
Armas zelf werd drie jaar later al uitgeschakeld door een lid van zijn eigen presidentiële garde, waarna verschillende staatsgrepen elkaar in snel tempo opvolgden. De CIA had eigenlijk niet gepland wat er precies na de staatsgreep moest gebeuren, maar democratie - zo stelden ze het letterlijk - zou in elk geval een 'onrealistisch' alternatief zijn. Dat bleek een goede inschatting. Tussen 1954 en 1990 zouden opeenvolgende dictatoriale regimes en pseudo-democratieën in Guatemala tenminste 100 000 burgers vermoorden, vooral Indianen. Sommige mensenrechtenactivisten spreken zelfs van 250 000 slachtoffers. De mannen, vrouwen en kinderen die in de 'stille holocaust' van het Guatemala van de jaren tachtig zijn gesneuveld, zullen wel nooit precies worden geteld. 440 Maya-dorpen werden in die periode van de kaart geveegd, all in the name of democracy. De CIA-coup van 1954 legde de basis voor deze sluipende genocide, waar amper wordt over gesproken. Ook nu blijft de VS actieve financiële en militaire steun verlenen. De moordenaars van vooral de jaren zeventig en tachtig blijven ongestraft en bekleden net als in onder meer Chili en Argentinië nog steeds hoge posities in de senaat en het leger. Zoals enkele Franse historici hebben gemeend een 'Zwartboek van het communisme' te moeten samenstellen waar - sterk gechargeerde en soms ronduit kunstmatige en fantaisistische - 'tellingen' werden uitgevoerd van de slachtoffers van de verschillende stalinistische regimes, zo zou men alleen al voor Latijns-Amerika een 'zwartboek van het kapitalisme' kunnen schrijven met lijsten van honderdduizenden slachtoffers van dictators die met de zegeningen en de actieve steun van de VS hebben geregeerd. Pol Pot staat zeker niet alleen.
In 1995 betuigden meer dan honderdduizend Guatemalteken eer aan Jacobo Ardenz tijdens diens begrafenis. Nadat hij in 1971 na een lange tocht door allerlei landen in ballingschap was gestorven in Mexico, werd zijn stoffelijk overschot eindelijk naar Guatemala teruggebracht, zij het in een poging tot recuperatie van Arbenz' morele erfenis door het inmiddels lichtjes versoepelde regime. Het volk in de straten liet openlijk zijn afkeur blijken van de legerofficieren die die de begrafenis wilden bijwonen. 'Legermoordenaars, verlaat de regering!', riepen ze. Arbenz was eigenlijk niet zo'n grote volksheld, zijn hervormingen waren niet zo ingrijpend geweest. Hij had zelfs niet zoals Salvador Allende de bedoeling om de maatschappij via een vreedzame weg naar het socialisme te ontwikkelen. Hij was gewoon een rechtvaardige en ethische politicus, die sterk werd geraakt door het lijden van de bevolking. Hij wilde enkel een aantal minimale hervormingen doorvoeren en zijn land moderniseren. Die poging werd onmiddellijk gefnuikt door het VS-imperialisme. De achtertuin van de VS is vandaag in naam dan wel 'democratisch'. Bijna overal zijn verkozen regeringen aan de macht, zij het vaak onder zeer autoritaire vormen. Het neoliberalisme is in de jaren tachtig en negentig als een pletwals over het continent gerold. Het bracht soms periodes van 'economische groei', maar allerminst een betere verdeling van de welvaart. Armoede en analfabetisme zijn de laatste twintig jaar alleen maar toegenomen. Inheemse volkeren beschikken nog steeds amper over sociale en culturele basisrechten. De Latijnsamerikaanse bevolking staat vandaag echter opnieuw vooraan in het verzet tegen de VS-gedomineerde neoliberale globalisering. Dat bleek recent onder meer in Ecuador en in Argentinië. Mensen als Jacobo Arbenz zijn voor hen nog steeds symbolen van die gerechtvaardigde strijd.


************************************************************


NEEM EEN ABONNEMENT OP VREDE

Met zo'n naam kan je niet anders dan een vredesorganisatie zijn.Wij werken rond internationale politiek, ontwikkelingsproblematiek en vredesvraagstukken. Ons uitgangspunt is dat een gedegen kennis van het wereldgebeuren onmisbaar is als fundering voor een gezonde maatschappelijke actie op dit terrein. Onze centrale stelling luidt: minder militaire uitgaven, meer sociale rechtvaardigheid.

Internationale aspecten van het economisch en politiek leven verwerven steeds meer invloed op onze dagelijkse realiteit. Om hun stem te laten horen, hun inzichten en belangen te verdedigen organiseren mensen zich, want politiek is te belangrijk om alleen aan beroepslui overgelaten te worden. Dat is ons actiekader, al bijna een halve eeuw lang. Want, niets is zo belangrijk als vrede! Wij zijn actief in Vlaanderen, maar schuwen de samenwerking met Franstalige of buitenlandse organisaties niet. Integendeel.

Je vindt ons op het gelijkvloers van een schitterend herenhuis in (9000) Gent, Galgenberg 29. Dit Vredescentrum Galgenberg huisvest ons secretariaat, het documentatiecentrum en de bibliotheek "Jan Verwest", en is ook onze vaste vergaderplaats.

Je kan ons telefonisch bereiken tijdens de werkuren op 09/233.46.88. Faxen kan je op 09/233.56.78. Ons E-mail adres : vrede@vrede.be

Enkele kenmerken van Vrede

Tweemaandelijks tijdschrift met achtergrondinformatie rond het wereldgebeuren
Het oogmerk is niet winst, maar lezers informeren
Bijdragen door auteurs die zich actief informeren over hun terreinen
Dossier van 4 bladzijden rond specifiek onderwerp
44 jaargangen vormen een bewijs dat zovele lezers vertrouwen in deze informatie stellen
Een blad dat je moet lezen.
Prijs: 800 BEF (Elk jaar verschijnen er voortaan ook vier vredescahiers in pocketformaat: elk kwartaal een nummer met een ander diep uitgespit onderwerp. We bieden u daarom ook een mogelijkheid aan tot een combinatie-abonnement tijdschrift + vredescahiers voor de prijs van 1400 BEF)
Postrekening 000 0956015 80

Jaap Kruithof, prof. Emeritus RUG: "Dit tijdschrift voor internationale politiek behoort tot het beste wat Vlaanderen op dat terrein te bieden heeft."


Vrede is niet alleen een tijdschrift, maar ook een actieve groep vredesmilitanten en een studie- en infocentrum dat open staat voor alle geïnteresseerden. Werk mee met Vrede!

Zeer interessant
by jpe Tuesday January 22, 2002 at 10:33 PM

Zeer interessant artikel Jan. Ik ging een tijd geleden nog naar info over Arbenz op zoek, tevergeefs. Dit is weer zo'n haast 'vergeten geval' van waartoe de V.S. in staat geweest zijn. En dat zwartboek van het kapitalisme: dat moet er dringend komen.