Hoe de media bijdragen tot het rechtvaardigen van oorlog by forum voor vredesactie Monday January 14, 2002 at 03:28 PM |
Hieronder vindt u, uit de brochure over interventie, uittreksels uit het onderdeel over de rol van de media. Niet verboden is bepaalde verschijnselen die in dit deel worden aangehaald te herkennen in de verslaggeving na de aanslagen in New York en Washington en in het mediatiek proberen klaarstomen van de publieke opinie voor de reactie van de VS, inbegrepen de steun van de NAVO-bondgenoten (inroepen van "artikel vijf").
Dit is een deel van de interventiebrochure. Wil u
deze bestellen, surf dan naar de
Hoe de media bijdragen tot het rechtvaardigen van oorlog* Hieronder vindt u, uit de brochure over interventie, uittreksels uit het
onderdeel over de rol van de media. Niet verboden is bepaalde verschijnselen die
in dit deel worden aangehaald te herkennen in de verslaggeving na de aanslagen
in New York en Washington en in het mediatiek proberen klaarstomen van de
publieke opinie voor de reactie van de VS, inbegrepen de steun van de
NAVO-bondgenoten (inroepen van "artikel vijf"). Buitenlandse politiek wordt niet door de media gemaakt. Maar in dit
informatietijdperk kan men niet aan buitenlandse politiek doen zonder de media,
zo zegt een Amerikaanse studie. Communcatiewetenschappers gaan ervan uit dat
voor ‘verslaggevers buitenland' in de internationale communicatie
tegenwoordig de term ‘diplomaten' niet zou misstaan, "omdat ze niet
enkel de politieke gebeurtenissen becommentariëren, maar ook alle belangrijke
beslissingen door hun verslaggeving voorbereiden en kaderen (...), doordat ze
beslissingen als accepteerbaar en vatbaar voor consensus aanstippen".
Wanneer crisissen in oorlogen ontaarden, worden buitenlandse verslaggevers
oorlogscorrespondenten. Als doorgeefluik voor berichten en informatie dragen de
media er essentieel toe bij hoe de publieke opinie zich vormt, en het is die
laatste die uiteindelijk mee oordeelt over oorlog en vrede. Voor wat betreft de Kosovo-oorlog, zijn er drie fasen in de berichtgeving:
vóór de NAVO-luchtaanvallen, tijdens de NAVO-bombardementen, en daarna. Berichtgeving vóór de NAVO-luchtaanvallen Vele jaren lang was de al zo lang smeulende Kosovo-crisis in de media van het
westen enkel een notitie in de marge waard. Maar de verslaggeving over wat even
verder gebeurde, in de oorlogen in Kroatië en Bosnië-Herzegovina, en de public
relationsinspanningen van de Kosovo-Albanezen, drukten alleszins een stempel op
wat over de Zuid-Servische provincie gepubliceerd werd. Het probleem van de
mensenrechten stond op de voorgrond, terwijl de politieke dimensie van het
conflict veronachtzaamd bleef: een strijd tussen een autoritaire regering en een
separatistische beweging die zich van langsom meer in hardere confrontaties
ontwikkelde. Toen Milosevic het zelfbestuur van de provincie ophief, verhardde
het Albanese kamp haar eisen voor een afscheiding, zeker nadat een grote
meerderheid van Kosovo-Albanezen zich in september 1991 in een door Belgrado
niet erkend referendum had uitgesproken voor een ‘soevereine en onafhankelijke
staat Kosova'. Belgrado antwoordde met verhevigde repressie. Met het op de voorgrond treden
van het ondergrondse leger van het UCK in 1997 en hun moordaanslagen op
Servische politiemensen en Joegoslavische soldaten escaleerde de crisis tot een
low-intensity conflict, dat in de westerse media pas aan bod kwam nadat in
februari 1998 in Drenica bij een actie van de Servische politie 24 Albanezen de
dood vonden. De versie van Belgrado over die gebeurtenis luidde dat het hier
ging om het vernietigen van een centrum van het UCK, maar die versie werd
verworpen. De analogie met de vorige Balkanoorlogen werd gemaakt, zoals b.v. in
de Neue Zürcher Zeitung: "Het is hetzelfde scenario als in Bosnië. De
gevolgtrekking ligt voor de hand: de Albanezen in deze streek zijn ervan
overtuigd dat de Servische regering in Kosovo opnieuw begonnen is met een ‘etnische
zuivering'." Na Drenica flakkerde de belangstelling in de westerse media steeds op als er
meldingen waren over bloedbaden onder Albanese burgers, zoals in de zomer van
1998, toen Balkan-correspondent van de Tageszeitung Erich Rathfelder de
wereldpers wakker schudde met een bericht over een ‘Servisch bloedbad' op
meer dan 500 Albanezen, w.o. 430 kinderen. Zijn verslag werd foutief bevonden,
maar desondanks was b.v. de Süddeutsche Zeitung er als de kippen bij om te
commentariëren: "Het is het Bosnische scenario. (...) Een Servische
strijdmacht rukt op, dorpen staan in brand, duizenden burgers zijn op de vlucht
- en daar komt nu nog het bericht bij van een massaal bloedbad en van
massagraven". Tegelijkertijd werd –opnieuw parallel met Bosnië – geen
gewag gemaakt van Servische slachtoffers. Zelfs niet als westerse politici en
diplomaten sporadisch al eens gewelddaden tegen Serviërs veroordeelden. Zo
verklaarde de VS-Balkanonderhandelaar Christopher Hill n.a.v. de afslachting van
22 Servische burgers in augustus 1998 in het Kosovaarse Klecka: "Ik wil
zeer duidelijk stellen dat wij dat soort geweld ten stelligste
veroordelen". Waar de westerse pers gebeurtenissen zoals Klecka hoogstens een kort bericht
waard achtte, werd midden januari 1999 wat in het Kosovaarse dorp Racak
plaatsgreep een wereldwijd mediagebeuren. Het ‘bloedbad van Racak', waar de
media in de hele wereld dagenlang hun kolommen vol over schreven, werd
uiteindelijk hét scharnierpunt in de NAVO-politiek tegenover Belgrado en het
leidde tot het begin van de voorbereiding van de luchtaanvallen op Joegoslavië. Richard Holbrooke, de toenmalige speciale gezant van de VS voor de Balkan,
verklaarde op een vergadering in Budapest, twee dagen na het begin van de
NAVO-bombardementen, welke ‘centrale rol' de media van de vrije wereld in
het politieke besluitvormingsproces spelen: "Voor politici is het van
doorslaggevend belang waarover verslaggeving verschijnt, en waarover niet."
Als voorbeeld noemde hij Kosovo. Zijn rede had als onderwerp: ‘geen media –
geen oorlog'. Maar omgekeerd, over de invloed van de politici op de media, had Richard
Holbrooke het niet. Voor wat het voorbeeld Racak betreft, had hij er kunnen op
wijzen dat leidende politici door persconferenties, stellingnamen en resoluties
de aandacht van de media voor een thema versterken en een versie kunnen
inlepelen. De Amerikaanse diplomaat William Walker, hoofd van de OVSE-missie in
Kosovo, was daarmee begonnen toen hij zich mediamiek voor de met lijken gevulde
groeve in Racak ontdaan toonde over ‘het bloedbad' en de ‘afschuwelijke
wreedheid'. Reeds enkele dagen later veroordeelde de VN-Veiligheidsraad, op 20
januari 1999, met grote nadruk het ‘bloedbad op Kosovo-Albanezen in het dorp
Racak', en politieke en militaire leiders van de NAVO-landen sloten zich bij
verschillende gelegenheden bij die veroordeling aan. In Washington bestempelde
Clinton Racak als een moord in koelen bloede en zonder onderscheid. In München
op de jaarbijeenkomst van de conferentie van de OVSE in februari 1999 greep
bondskanselier Schröder de gebeurtenissen van Racak aan als "de
gelegenheid om van Duitsland een ‘normale' NAVO-lidstaat te maken, omdat het
internationale recht in gevallen als dit een ingrijpen rechtvaardigt". Hoewel nog altijd Le Figaro en Le Monde in gefundeerde artikels hun twijfel
aan de authenticiteit van het ‘bloedbad van Racak' bleven uitspreken, en
hoewel de onderzoeksresultaten van de OVSE-lijkschouwingteams nog niet
voorhanden waren, en in weerwil van het feit dat Belgrado de beweringen over de
terechtstellingen in Racak consequent van de hand bleef wijzen, bleef de
westerse pers vasthouden aan het gebruik van het begrip ‘bloedbad', wat de
eenduidige schuld van de Serviërs inhield. Op 12 maart 1999 schreef de Berliner Zeitung dat ze de volgende gegevens had
vernomen in OVSE-kringen in Wenen: "Hooggeplaatste Europese
OVSE-vertegenwoordigers (...) beschikken over gegevens waaruit blijkt dat de op
16 januari in het Kosovaarse dorp Racak gevonden 45 Albanezen niet (...) tijdens
een Servische slachtpartij op burgers omgekomen zijn. Intern, zo kan men
vernemen bij de OVSE, zou men er al geruime tijd van uitgaan dat het om een ‘enscenering'
van Albanese zijde uit zou gaan". Waarom gebruikte de overgrote meerderheid
van de westerse media, op een moment dat reeds alles richting oorlog uitging,
dat bericht niet als aanleiding om de versie van Walker en van de NAVO, grondig
in vraag te stellen en de publieke opinie te wijzen op mogelijke manipulaties? De redenen daarvoor zijn talrijk: slordigheid en nalatigheid, de druk van de
dagelijkse deadline die geen grondig speurwerk toelaat, oriëntering op
verkoopscijfers en oplage (emotionele gruwelverhalen, vooral als ze begaan zijn
door een reeds als ‘de slechte' gekwalificeerde partij, verkopen beter dan
een rechtzetting ervan), beïnvloeding door de public relations (goede PR is die
PR waarbij de beïnvloede mensen niets merken van de beïnvloeding), de druk van
het conformisme, meute-journalistiek (alle media storten zich als jachthonden op
een onderwerp, gebruiken dezelfde bronnen en deels ook hetzelfde materiaal) en
ook het soort journalistiek met ethische overtuiging dat het woord hanteert voor
de ‘goede en gerechtvaardigde zaak' en dat in de Bosnische oorlog tot volle
ontplooiing was gekomen. Erich Rathfelder, een van de beoefenaars en
voorvechters daarvan, stelt b.v. als volgt het journalistieke principe van de
objectiviteit in vraag, aan de hand van het Servische standpunt: "Is het
dan objectief als de propaganda van een totalitair, extreemnationalistisch
machtssysteem zogenaamd als ‘andere mening' in onze berichtgeving opgenomen
wordt? Is dat soort neutraliteit niet op zich reeds manipulatie? (…) Is het
dienstbaar voor de solidariteit en de verdediging van de vrije meningsuiting,
als goedbedoelende redacteurs in onze media hun solidariteit betuigen met hun
collega's in het gebouw van de Servische televisie dat door de NAVO-raketten
was bestookt, zonder dat ze daarbij aangeven om wie het daar in feite ging? Dat
die collega's diegenen waren die jarenlang de openbare opinie hadden
gemanipuleerd voor de oorlog?" De ‘strijd tegen het Servische fascisme', onder een gesternte van
uitgesproken partijdigheid, was door vele Balkan-verslaggevers al in Bosnië
opgenomen geworden en werd nu gewoon verder gezet in de Kosovo-oorlog. Daarbij
sloegen ze talrijke gegevens over die betrekking hadden op ‘de andere kant',
zoals b.v. het feit dat ook duizenden Servische burgers afgeslacht werden en dat
ook zij honderdduizenden slachtoffers telden van de systematische etnische
zuiveringsacties. Een beperkt aantal journalisten nam na de Kosovo-oorlog afstand van die
houding, w.o. de correspondente van de London Times, Eve-Anne Prentice, die zich
in haar boek ‘One Woman's War' gedecideerd afkeert van de demonisering van
de Serviërs en oproept tot meer nuancering, of de oorlogscorrespondent van de
Los Angeles Times, Paul Watson, die stelt: "Als ik soms noodgedwongen naar
Serviërs moest luisteren omdat er op dat ogenblik geen andere mensen bij me
waren om mee te praten, begon ik in mijn eigen inzichten dingen te ontdekken die
foutief waren, ik betrapte me op vooroordelen, ik begon te begrijpen hoeveel
gemakkelijker het is om iemand slecht te noemen als je hem niet in de ogen moet
kijken en hem iets recht in het gezicht moet vertellen" Verslaggeving tijdens de NAVO-luchtaanvallen In de manier waarop ‘Racak' was behandeld geweest, waren reeds de
coördinaten vastgelegd voor de ‘hete fase' van de oorlog. De reeds
voorhanden zijnde imago's, beelden en gedragsbeschrijvingen werden louter nog
versterkt met meer feiten en berichten. Alleen daardoor konden ook de
onderhandelingen van Rambouillet -die pas nadien als een ‘onaanvaardbaar
dictaat' ontmaskerd zijn geweest, en die uiteindelijk direct in oorlog zijn
uitgemond – door de westelijke pers kritiekloos geslikt worden. Over de rol van de westerse media tijdens het NAVO-bombardement kwam er reeds
tijdens de oorlog een debat tot stand, met vele kritische en zelfbekritiserende
klemtonen en verwijten. Hoe belangrijk die discussie ook was, ze bleef toch maar
in de marge en ze veranderde niets aan de onderliggende tendensen die de
voorstelling van de oorlog in de massamedia typeerden: een emotionaliserende
berichtgeving over de slachtoffers, impliciete volkerenmoord, veel aandacht voor
de ellende van de Albanese vluchtelingen, doorspekt met speculaties en foutieve
berichten, evenals de marginalisering van de vijand of ‘de anderen'. NAVO-woordvoerder Jamie Shea verwoordde deze functie van de media nadien als volgt: "Kosovo was de eerste media-oorlog. De omgang met de media en de
slag voor de publieke opinie waren al even belangrijk als de luchtoorlog. Deze
oorlog legde zich zelf niet uit: de journalisten waren evenzeer soldaten, in die
zin dat ze aan de publieke opinie moesten uitleggen waarom deze oorlog
belangrijk was". Het was net die door Jamie Shea zo treffend beschreven rol
van de journalisten, die ook lof kreeg toegezwaaid van de politici (Richard
Holbrooke: "De wijze waarop de New York Times verslag bracht, de Washington
Post, de zenders NBC, CBS, ABC, CNN, en de tijdschriften, was buitengewoon en
voorbeeldig"). Zeldzaam waren de kritieken uit eigen rangen, zoals die van
de Engelse oorlogscorrespondent John Pilger: "Niets uit mijn 30-jarige
loopbaan als oorlogscorrespondent laat zich vergelijken met de huidige
propaganda, die zich vermomt onder het journalistieke masker." Na de NAVO-luchtaanvallen Tijdens een oorlog zijn er nauwelijks betrouwbare berichten, en elke
informatie kan in de strijd om de publieke opinie door de oorlogspartijen als
wapen gebruikt worden. Gelijktijdig groeit in tijden van oorlog de behoefte aan
informatie, het wordt een zaak van groot openbaar belang. De voorstelling van
een oorlog in de media volgt o.a. ook de wetten van de berichtgeving over grote
rampen, die tijdelijk hoge toppen scheert en de publieke opinie een tijdje in de
ban houdt, tot uiteindelijk het publiek en de redacties
vermoeiingsverschijnselen vertonen, die wortelen in de wens om terug te keren
naar de normale gang van zaken. Nog tijdens de Kosovo-oorlog was er al een fase
waar de belangstelling voor het conflict korte tijd afzwakte en andere berichten
meer vooraan kwamen. Na het einde van de oorlog verdween Kosovo heel snel
volkomen van de agenda van het nieuws van elke dag en werd het opnieuw een
notitie in de rand, wat geheel naar de wens was van de NAVO-politici, want de
voor de militairen en politici meestal niet erg aangename waarheden over een
oorlog steken pas de kop op nadat hij voorbij is. Zo komt het dat de verwerking van de oorlog in Kosovo in kringen van experts
nauwelijks of helemaal niet meer in de openbaarheid aan bod komt, en dat
daardoor in de hoofden van de mensen het - misvormde – beeld is blijven hangen
dat voor een volgend wapentreffen gemakkelijk reactiveerbaar is. Tot de gegevens
die in de media in de praktijk verzwegen bleven, behoort o.a.: De berichtgeving over Macedonië en de NAVO-operatie "Essential
Harvest" We schreven het hierboven al: een verwrongen media-beeld dat is blijven
hangen, is voor een volgend wapentreffen gemakkelijk reactiveerbaar . In 2001
zijn we reeds zover: de gewapende acties van Albanese Macedoniërs om meer
rechten op te eisen voor hun etnie. O ironie: dat verzet droeg dezelfde naam als
in Kosovo: UCK, maar de afkorting staat nu niet voor Kosovo Bevrijdingsleger
maar voor Nationaal Bevrijdingsleger. Ook de berichtgeving over Macedonië is op zijn zachtst uitgedrukt hoogst
oppervlakkig. De 30 dagen durende NAVO-interventie in Macedonië moet wapens
ophalen bij de rebellen. Uit de media leerden we dat de NAVO gelukkig en
optimistisch is over de opgehaalde wapens. Maar Jan Oberg van The Transnational
Foundation noemt dat pure propaganda. Herinner u dat de KFOR (NAVO) vredesmacht
in Kosovo (bestaande uit 46.000 manschappen) in 1999 zogezegd al de Kosovaarse
UCK-rebellen ontwapende, uitgezonderd de 5000 die zich omvormden tot het Kosovo
Protection Corps, een soort politiemacht voor Kosovo. Hoe komt het dan dat het
UCK zich opnieuw onder het zogezegd waakzaam oog van de NAVO-troepen kon
omvormen tot een zwaar bewapend rebellenleger? Ofwel is het Kosovaarse UCK nooit
ontwapend geweest en heeft men ons zand in de ogen gestrooid, ofwel hebben de
46.000 NAVO-manschappen de taak wel uitgevoerd maar dan wel bijzonder
oppervlakkig. Ofwel heeft het UCK zich kunnen herbewapenen met of zonder
misleiding van de NAVO/KFOR en de VN. In al de drie gevallen is de publieke
opinie grondig misleid en zouden we op zijn minst dezelfde kritiek die we altijd
horen op de VN, nu moeten horen op de NAVO: NAVO/KFOR is duur, incompetent,
corrupt en niet in staat zijn mandaat te vervullen. Essential Harvest zal nu hetzelfde nog eens overdoen in Macedonië, maar nu
maar met 5000 manschappen. Over het aantal wapens: de NAVO zou er een 3500 vrijwillig ophalen. Essential
Harvest zou dan één derde van de wapens verzameld hebben. De Macedonische
regering schat het aantal UCK-wapens echter op 60.000 à 80.000. Jane's
Defence Weekly – een onverdachte bron - heeft het over 575.000 kleine wapens
die sinds de crisis van 1997 in Albanië gestolen werden en nu verspreid zijn
over de "etnisch" Albanese families in de Balkan. Oberg gelooft dan
ook helemaal niet dat de NAVO meent wat ze zegt over de operatie. Over de training van de UCK: Chossudovsky, professor economie aan de
universiteit van Ottawa, toonde aan dat de CIA via een huurlingenorganisatie
MPRI de rebellen bewapent en adviseert. Tegelijkertijd is de MPRI ook actief aan
Macedonische zijde als onderdeel van een Amerikaans militair hulppakket om
agressie te weerstaan en het grondgebied van Macedonië te verdedigen. De MPRI
doet trouwens hetzelfde in Centraal-Afrika, het adviseert daar Rwanda en Oeganda
in het strijdtoneel in Congo. Beide kanten staan dus min of meer onder controle
van de VS. De operatie zou slechts 30 dagen duren. Ook hier werden nauwelijks kritische
vragen bij gesteld. Ondertussen blijkt wel dat de NAVO eraan denkt om langer in
Macedonië te blijven. "The mission was a way of getting in," aldus
een bron op het Britse Ministerie van Defensie. Zo komen we uiteindelijk bij de ‘hidden agenda' van de NAVO, iets waar de
mainstream pers nauwelijks over bericht. Oberg somt een zevental redenen op voor
de oorlog: verdeel en heers, een voorwendsel voor interventie, de VS die
belangen zou hebben bij een instabiele achtertuin van de EU, enz. Sommige
redenen lijken ver gezocht. Zelf willen we er nog een laatste belangrijke aan
toevoegen: het militair-industrieel complex, of het nu dat van de VS is of dat
van de EU, heeft er alle belang bij dat conflicten ontstaan en blijven duren; de
wapenindustrie en bedrijven als de MPRI leven ervan, andere bedrijven kunnen
profiteren van de opdeling van het land, en kunnen nadien nog aan de heropbouw
geld verdienen. Andere bronnen nodig Wat in de pers verschijnt over een (gewapend) conflict zullen we dus steeds
met de nodige argwaan bekijken. Voor de civiele samenleving die probeert
objectief een weg te zoeken in de wirwar van tegenstrijdige berichten en die
niet wil meegezogen worden in de straalstroom van eenzijdige, tendentieuze
verslaggeving, is het zeer belangrijk om zoveel mogelijk rechtstreekse contacten
te blijven aanhouden met onafhankelijke en kritische bronnen ter plaatse. Het
internationale netwerk van de vredesbeweging is één zo'n bron. Tegenover
vroegere era's is het gebruik van e-mail en internet hierbij van onschatbaar
belang geworden. Via bijvoorbeeld onze War Resisters' International (WRI)
stromen zo heel frequent betrouwbare gegevens binnen over de toestand in
conflictgebieden waar de WRI locale secties of bevriende vredesorganisaties
telt. Palestina, Congo, Servië, om er maar enkele te noemen. Het is de taak van
de vredesbeweging om die berichten te laten doorstromen naar de media, de
politici en de publieke opinie. Maar de ervaring leert helaas dat pogingen
daartoe letterlijk in dovemansoren vallen. Zoals destijds (Magazine voor
Vredesactie mei 1991, nr 125: "Joegoslavië – het aftellen is
begonnen"), toen onze Sloveense partners uit toenmalig Joegoslavië ons
smeekten om onze politici te waarschuwen voor wat er volgens hen op til was,
ginds. Wie wil inschrijven op de e-maillijst van de WRI, schrijft een mail naar
Ook het Forum heeft een e-mail lijst waar dit soort mededelingen en persberichten op komen, wil je hier op inschrijven, stuur dan een mail naar forum@vredesactie.ngonet.be
Deze tekst is gebaseerd op een samenvatting van het onder dezelfde titel verschenen artikel in Friedens Forum 1/2001 pag 30 e.v.van Mira Beham, Balkanexperte en free lance publicist. Voor de volledige tekst en de voetnoten in dit artikel verwijzen we naar onze brochure over humanitaire interventie.
correctie link by bart Monday January 14, 2002 at 05:42 PM |
hier is de correcte link uit het begin van het artikel
home.planetinternet.be/~forumvv/Europa/interventie_brochure.htm
MEDIA-beweging nodig by jpe Monday January 14, 2002 at 09:51 PM |
mediadoc.diva@skynet.be |
"Het is de taak van de vredesbeweging om die berichten te laten doorstromen naar de media, de politici en de publieke opinie. Maar de ervaring leert helaas dat pogingen daartoe letterlijk in dovemansoren vallen."
Wat nodig is, is dat er naast de vredesbeweging, de milieubeweging, de vrouwenbeweging en alle andere sociale bewegingen, ook een levendige MEDIA-beweging komt want zonder een 'beweging' (een soort vlot samenwerkingsverband) van onafhankelijke media (Indymedia, Alterecho, DIOGENE(S), Aden, Uitpers, DIV@zine, de milieutijdschriften, NGO-pers enzoverder ...) blijven de commerciële en staatsmedia de boel domineren en kunnen al de ecologische, sociale en andere bewegingen in de marge verder ploeteren.