arch/ive/ief (2000 - 2005)

Hoe de media bijdragen tot het rechtvaardigen van oorlog
by forum voor vredesactie Monday January 14, 2002 at 03:28 PM

Hieronder vindt u, uit de brochure over interventie, uittreksels uit het onderdeel over de rol van de media. Niet verboden is bepaalde verschijnselen die in dit deel worden aangehaald te herkennen in de verslaggeving na de aanslagen in New York en Washington en in het mediatiek proberen klaarstomen van de publieke opinie voor de reactie van de VS, inbegrepen de steun van de NAVO-bondgenoten (inroepen van "artikel vijf").

Dit is een deel van de interventiebrochure. Wil u deze bestellen, surf dan naar de

Hoe de media bijdragen tot het rechtvaardigen van oorlog*

Hieronder vindt u, uit de brochure over interventie, uittreksels uit het onderdeel over de rol van de media. Niet verboden is bepaalde verschijnselen die in dit deel worden aangehaald te herkennen in de verslaggeving na de aanslagen in New York en Washington en in het mediatiek proberen klaarstomen van de publieke opinie voor de reactie van de VS, inbegrepen de steun van de NAVO-bondgenoten (inroepen van "artikel vijf").

Buitenlandse politiek wordt niet door de media gemaakt. Maar in dit informatietijdperk kan men niet aan buitenlandse politiek doen zonder de media, zo zegt een Amerikaanse studie. Communcatiewetenschappers gaan ervan uit dat voor ‘verslaggevers buitenland' in de internationale communicatie tegenwoordig de term ‘diplomaten' niet zou misstaan, "omdat ze niet enkel de politieke gebeurtenissen becommentariëren, maar ook alle belangrijke beslissingen door hun verslaggeving voorbereiden en kaderen (...), doordat ze beslissingen als accepteerbaar en vatbaar voor consensus aanstippen". Wanneer crisissen in oorlogen ontaarden, worden buitenlandse verslaggevers oorlogscorrespondenten. Als doorgeefluik voor berichten en informatie dragen de media er essentieel toe bij hoe de publieke opinie zich vormt, en het is die laatste die uiteindelijk mee oordeelt over oorlog en vrede.

Voor wat betreft de Kosovo-oorlog, zijn er drie fasen in de berichtgeving: vóór de NAVO-luchtaanvallen, tijdens de NAVO-bombardementen, en daarna.

Berichtgeving vóór de NAVO-luchtaanvallen

Vele jaren lang was de al zo lang smeulende Kosovo-crisis in de media van het westen enkel een notitie in de marge waard. Maar de verslaggeving over wat even verder gebeurde, in de oorlogen in Kroatië en Bosnië-Herzegovina, en de public relationsinspanningen van de Kosovo-Albanezen, drukten alleszins een stempel op wat over de Zuid-Servische provincie gepubliceerd werd. Het probleem van de mensenrechten stond op de voorgrond, terwijl de politieke dimensie van het conflict veronachtzaamd bleef: een strijd tussen een autoritaire regering en een separatistische beweging die zich van langsom meer in hardere confrontaties ontwikkelde. Toen Milosevic het zelfbestuur van de provincie ophief, verhardde het Albanese kamp haar eisen voor een afscheiding, zeker nadat een grote meerderheid van Kosovo-Albanezen zich in september 1991 in een door Belgrado niet erkend referendum had uitgesproken voor een ‘soevereine en onafhankelijke staat Kosova'.

Belgrado antwoordde met verhevigde repressie. Met het op de voorgrond treden van het ondergrondse leger van het UCK in 1997 en hun moordaanslagen op Servische politiemensen en Joegoslavische soldaten escaleerde de crisis tot een low-intensity conflict, dat in de westerse media pas aan bod kwam nadat in februari 1998 in Drenica bij een actie van de Servische politie 24 Albanezen de dood vonden. De versie van Belgrado over die gebeurtenis luidde dat het hier ging om het vernietigen van een centrum van het UCK, maar die versie werd verworpen. De analogie met de vorige Balkanoorlogen werd gemaakt, zoals b.v. in de Neue Zürcher Zeitung: "Het is hetzelfde scenario als in Bosnië. De gevolgtrekking ligt voor de hand: de Albanezen in deze streek zijn ervan overtuigd dat de Servische regering in Kosovo opnieuw begonnen is met een ‘etnische zuivering'."

Na Drenica flakkerde de belangstelling in de westerse media steeds op als er meldingen waren over bloedbaden onder Albanese burgers, zoals in de zomer van 1998, toen Balkan-correspondent van de Tageszeitung Erich Rathfelder de wereldpers wakker schudde met een bericht over een ‘Servisch bloedbad' op meer dan 500 Albanezen, w.o. 430 kinderen. Zijn verslag werd foutief bevonden, maar desondanks was b.v. de Süddeutsche Zeitung er als de kippen bij om te commentariëren: "Het is het Bosnische scenario. (...) Een Servische strijdmacht rukt op, dorpen staan in brand, duizenden burgers zijn op de vlucht - en daar komt nu nog het bericht bij van een massaal bloedbad en van massagraven". Tegelijkertijd werd –opnieuw parallel met Bosnië – geen gewag gemaakt van Servische slachtoffers. Zelfs niet als westerse politici en diplomaten sporadisch al eens gewelddaden tegen Serviërs veroordeelden. Zo verklaarde de VS-Balkanonderhandelaar Christopher Hill n.a.v. de afslachting van 22 Servische burgers in augustus 1998 in het Kosovaarse Klecka: "Ik wil zeer duidelijk stellen dat wij dat soort geweld ten stelligste veroordelen".

Waar de westerse pers gebeurtenissen zoals Klecka hoogstens een kort bericht waard achtte, werd midden januari 1999 wat in het Kosovaarse dorp Racak plaatsgreep een wereldwijd mediagebeuren. Het ‘bloedbad van Racak', waar de media in de hele wereld dagenlang hun kolommen vol over schreven, werd uiteindelijk hét scharnierpunt in de NAVO-politiek tegenover Belgrado en het leidde tot het begin van de voorbereiding van de luchtaanvallen op Joegoslavië.

Richard Holbrooke, de toenmalige speciale gezant van de VS voor de Balkan, verklaarde op een vergadering in Budapest, twee dagen na het begin van de NAVO-bombardementen, welke ‘centrale rol' de media van de vrije wereld in het politieke besluitvormingsproces spelen: "Voor politici is het van doorslaggevend belang waarover verslaggeving verschijnt, en waarover niet." Als voorbeeld noemde hij Kosovo. Zijn rede had als onderwerp: ‘geen media – geen oorlog'.

Maar omgekeerd, over de invloed van de politici op de media, had Richard Holbrooke het niet. Voor wat het voorbeeld Racak betreft, had hij er kunnen op wijzen dat leidende politici door persconferenties, stellingnamen en resoluties de aandacht van de media voor een thema versterken en een versie kunnen inlepelen. De Amerikaanse diplomaat William Walker, hoofd van de OVSE-missie in Kosovo, was daarmee begonnen toen hij zich mediamiek voor de met lijken gevulde groeve in Racak ontdaan toonde over ‘het bloedbad' en de ‘afschuwelijke wreedheid'. Reeds enkele dagen later veroordeelde de VN-Veiligheidsraad, op 20 januari 1999, met grote nadruk het ‘bloedbad op Kosovo-Albanezen in het dorp Racak', en politieke en militaire leiders van de NAVO-landen sloten zich bij verschillende gelegenheden bij die veroordeling aan. In Washington bestempelde Clinton Racak als een moord in koelen bloede en zonder onderscheid. In München op de jaarbijeenkomst van de conferentie van de OVSE in februari 1999 greep bondskanselier Schröder de gebeurtenissen van Racak aan als "de gelegenheid om van Duitsland een ‘normale' NAVO-lidstaat te maken, omdat het internationale recht in gevallen als dit een ingrijpen rechtvaardigt".

Hoewel nog altijd Le Figaro en Le Monde in gefundeerde artikels hun twijfel aan de authenticiteit van het ‘bloedbad van Racak' bleven uitspreken, en hoewel de onderzoeksresultaten van de OVSE-lijkschouwingteams nog niet voorhanden waren, en in weerwil van het feit dat Belgrado de beweringen over de terechtstellingen in Racak consequent van de hand bleef wijzen, bleef de westerse pers vasthouden aan het gebruik van het begrip ‘bloedbad', wat de eenduidige schuld van de Serviërs inhield.

Op 12 maart 1999 schreef de Berliner Zeitung dat ze de volgende gegevens had vernomen in OVSE-kringen in Wenen: "Hooggeplaatste Europese OVSE-vertegenwoordigers (...) beschikken over gegevens waaruit blijkt dat de op 16 januari in het Kosovaarse dorp Racak gevonden 45 Albanezen niet (...) tijdens een Servische slachtpartij op burgers omgekomen zijn. Intern, zo kan men vernemen bij de OVSE, zou men er al geruime tijd van uitgaan dat het om een ‘enscenering' van Albanese zijde uit zou gaan". Waarom gebruikte de overgrote meerderheid van de westerse media, op een moment dat reeds alles richting oorlog uitging, dat bericht niet als aanleiding om de versie van Walker en van de NAVO, grondig in vraag te stellen en de publieke opinie te wijzen op mogelijke manipulaties?

De redenen daarvoor zijn talrijk: slordigheid en nalatigheid, de druk van de dagelijkse deadline die geen grondig speurwerk toelaat, oriëntering op verkoopscijfers en oplage (emotionele gruwelverhalen, vooral als ze begaan zijn door een reeds als ‘de slechte' gekwalificeerde partij, verkopen beter dan een rechtzetting ervan), beïnvloeding door de public relations (goede PR is die PR waarbij de beïnvloede mensen niets merken van de beïnvloeding), de druk van het conformisme, meute-journalistiek (alle media storten zich als jachthonden op een onderwerp, gebruiken dezelfde bronnen en deels ook hetzelfde materiaal) en ook het soort journalistiek met ethische overtuiging dat het woord hanteert voor de ‘goede en gerechtvaardigde zaak' en dat in de Bosnische oorlog tot volle ontplooiing was gekomen. Erich Rathfelder, een van de beoefenaars en voorvechters daarvan, stelt b.v. als volgt het journalistieke principe van de objectiviteit in vraag, aan de hand van het Servische standpunt: "Is het dan objectief als de propaganda van een totalitair, extreemnationalistisch machtssysteem zogenaamd als ‘andere mening' in onze berichtgeving opgenomen wordt? Is dat soort neutraliteit niet op zich reeds manipulatie? (…) Is het dienstbaar voor de solidariteit en de verdediging van de vrije meningsuiting, als goedbedoelende redacteurs in onze media hun solidariteit betuigen met hun collega's in het gebouw van de Servische televisie dat door de NAVO-raketten was bestookt, zonder dat ze daarbij aangeven om wie het daar in feite ging? Dat die collega's diegenen waren die jarenlang de openbare opinie hadden gemanipuleerd voor de oorlog?"

De ‘strijd tegen het Servische fascisme', onder een gesternte van uitgesproken partijdigheid, was door vele Balkan-verslaggevers al in Bosnië opgenomen geworden en werd nu gewoon verder gezet in de Kosovo-oorlog. Daarbij sloegen ze talrijke gegevens over die betrekking hadden op ‘de andere kant', zoals b.v. het feit dat ook duizenden Servische burgers afgeslacht werden en dat ook zij honderdduizenden slachtoffers telden van de systematische etnische zuiveringsacties.

Een beperkt aantal journalisten nam na de Kosovo-oorlog afstand van die houding, w.o. de correspondente van de London Times, Eve-Anne Prentice, die zich in haar boek ‘One Woman's War' gedecideerd afkeert van de demonisering van de Serviërs en oproept tot meer nuancering, of de oorlogscorrespondent van de Los Angeles Times, Paul Watson, die stelt: "Als ik soms noodgedwongen naar Serviërs moest luisteren omdat er op dat ogenblik geen andere mensen bij me waren om mee te praten, begon ik in mijn eigen inzichten dingen te ontdekken die foutief waren, ik betrapte me op vooroordelen, ik begon te begrijpen hoeveel gemakkelijker het is om iemand slecht te noemen als je hem niet in de ogen moet kijken en hem iets recht in het gezicht moet vertellen"

Verslaggeving tijdens de NAVO-luchtaanvallen

In de manier waarop ‘Racak' was behandeld geweest, waren reeds de coördinaten vastgelegd voor de ‘hete fase' van de oorlog. De reeds voorhanden zijnde imago's, beelden en gedragsbeschrijvingen werden louter nog versterkt met meer feiten en berichten. Alleen daardoor konden ook de onderhandelingen van Rambouillet -die pas nadien als een ‘onaanvaardbaar dictaat' ontmaskerd zijn geweest, en die uiteindelijk direct in oorlog zijn uitgemond – door de westelijke pers kritiekloos geslikt worden.

Over de rol van de westerse media tijdens het NAVO-bombardement kwam er reeds tijdens de oorlog een debat tot stand, met vele kritische en zelfbekritiserende klemtonen en verwijten. Hoe belangrijk die discussie ook was, ze bleef toch maar in de marge en ze veranderde niets aan de onderliggende tendensen die de voorstelling van de oorlog in de massamedia typeerden: een emotionaliserende berichtgeving over de slachtoffers, impliciete volkerenmoord, veel aandacht voor de ellende van de Albanese vluchtelingen, doorspekt met speculaties en foutieve berichten, evenals de marginalisering van de vijand of ‘de anderen'.

NAVO-woordvoerder Jamie Shea verwoordde deze functie van de media nadien als

volgt: "Kosovo was de eerste media-oorlog. De omgang met de media en de slag voor de publieke opinie waren al even belangrijk als de luchtoorlog. Deze oorlog legde zich zelf niet uit: de journalisten waren evenzeer soldaten, in die zin dat ze aan de publieke opinie moesten uitleggen waarom deze oorlog belangrijk was". Het was net die door Jamie Shea zo treffend beschreven rol van de journalisten, die ook lof kreeg toegezwaaid van de politici (Richard Holbrooke: "De wijze waarop de New York Times verslag bracht, de Washington Post, de zenders NBC, CBS, ABC, CNN, en de tijdschriften, was buitengewoon en voorbeeldig"). Zeldzaam waren de kritieken uit eigen rangen, zoals die van de Engelse oorlogscorrespondent John Pilger: "Niets uit mijn 30-jarige loopbaan als oorlogscorrespondent laat zich vergelijken met de huidige propaganda, die zich vermomt onder het journalistieke masker."

Na de NAVO-luchtaanvallen

Tijdens een oorlog zijn er nauwelijks betrouwbare berichten, en elke informatie kan in de strijd om de publieke opinie door de oorlogspartijen als wapen gebruikt worden. Gelijktijdig groeit in tijden van oorlog de behoefte aan informatie, het wordt een zaak van groot openbaar belang. De voorstelling van een oorlog in de media volgt o.a. ook de wetten van de berichtgeving over grote rampen, die tijdelijk hoge toppen scheert en de publieke opinie een tijdje in de ban houdt, tot uiteindelijk het publiek en de redacties vermoeiingsverschijnselen vertonen, die wortelen in de wens om terug te keren naar de normale gang van zaken. Nog tijdens de Kosovo-oorlog was er al een fase waar de belangstelling voor het conflict korte tijd afzwakte en andere berichten meer vooraan kwamen. Na het einde van de oorlog verdween Kosovo heel snel volkomen van de agenda van het nieuws van elke dag en werd het opnieuw een notitie in de rand, wat geheel naar de wens was van de NAVO-politici, want de voor de militairen en politici meestal niet erg aangename waarheden over een oorlog steken pas de kop op nadat hij voorbij is.

Zo komt het dat de verwerking van de oorlog in Kosovo in kringen van experts nauwelijks of helemaal niet meer in de openbaarheid aan bod komt, en dat daardoor in de hoofden van de mensen het - misvormde – beeld is blijven hangen dat voor een volgend wapentreffen gemakkelijk reactiveerbaar is. Tot de gegevens die in de media in de praktijk verzwegen bleven, behoort o.a.:

  • dat de door de oorlogsministers gelanceerde beweringen van volkenmoord de toets van het onderzoek ter plaatse totnogtoe niet hebben kunnen doorstaan. Volgens gegevens van het Oorlogstribunaal in Den Haag kon men maar 2108 slachtoffers bergen, soldaten, burgers, vrouwen, kinderen, ouderen, Albanezen en Serviërs, slachtoffers van oorlogsverrichtingen, NAVO-splinterbommen en executies;
  • dat het op de vlucht slaan van de Albanese bevolking niet alleen het gevolg was van uitdrijvingen en aanvallen door de Servische en Joegoslavische strijdkrachten, maar ook van de hevige NAVO-bombardementen en van oorlogsverrichtingen tussen Servië en het UCK;
  1. dat het UCK al minstens sedert 1995 berucht was als het ‘Medellin van de Balkan', en naar verluidt door medewerkers van de geheime dienst BND en de CIA opgebouwd en getraind is geweest en dat het tijdens de oorlog nauw samenwerkte met de NAVO;
  2. dat volgens geheime OVSE-verslagen het UCK voor het NAVO-bombardement zelf meer Albanezen zou omgebracht hebben als de Servische zijde;
  3. dat de schade die de NAVO aan de Joegoslavische oorlogsmachine toegebracht heeft, in weerwil van de beweringen van de alliantie, duizelingwekkend pover is: 14 Joegoslavische tanks (dus geen 120), 18 pantservoertuigen (geen 220) en 20 artilleriekanonnen (geen 450) werden vernietigd;
  4. dat de verwoestingen en de schade aan het milieu die de NAVO-bombardementen uiteindelijk hebben aangericht in Joegoslavië, inbegrepen de provincie Kosovo, veel aanzienlijker zijn dan toegegeven wordt, om nog te zwijgen van de menselijke kostprijs;
  5. dat de situatie van Servische (en niet-Servische) vluchtelingen uit Kroatië, Bosnië en Kosovo in Servië en Montenegro, van wie het getal tussen 800.000 (VN) en 1.000.000 (Servische gegevens) ligt, neerkomt op een humanitaire catastrofe;
  6. dat in Kosovo een systematische etnische zuivering van de niet-Albanese bevolking en zware schendingen van de mensenrechten plaatsvinden;
  7. dat Racak, Rambouillet en het ‘Hoefijzerplan' van Scharping met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid manipulaties waren.

De berichtgeving over Macedonië en de NAVO-operatie "Essential Harvest"

We schreven het hierboven al: een verwrongen media-beeld dat is blijven hangen, is voor een volgend wapentreffen gemakkelijk reactiveerbaar . In 2001 zijn we reeds zover: de gewapende acties van Albanese Macedoniërs om meer rechten op te eisen voor hun etnie. O ironie: dat verzet droeg dezelfde naam als in Kosovo: UCK, maar de afkorting staat nu niet voor Kosovo Bevrijdingsleger maar voor Nationaal Bevrijdingsleger.

Ook de berichtgeving over Macedonië is op zijn zachtst uitgedrukt hoogst oppervlakkig. De 30 dagen durende NAVO-interventie in Macedonië moet wapens ophalen bij de rebellen. Uit de media leerden we dat de NAVO gelukkig en optimistisch is over de opgehaalde wapens. Maar Jan Oberg van The Transnational Foundation noemt dat pure propaganda. Herinner u dat de KFOR (NAVO) vredesmacht in Kosovo (bestaande uit 46.000 manschappen) in 1999 zogezegd al de Kosovaarse UCK-rebellen ontwapende, uitgezonderd de 5000 die zich omvormden tot het Kosovo Protection Corps, een soort politiemacht voor Kosovo. Hoe komt het dan dat het UCK zich opnieuw onder het zogezegd waakzaam oog van de NAVO-troepen kon omvormen tot een zwaar bewapend rebellenleger? Ofwel is het Kosovaarse UCK nooit ontwapend geweest en heeft men ons zand in de ogen gestrooid, ofwel hebben de 46.000 NAVO-manschappen de taak wel uitgevoerd maar dan wel bijzonder oppervlakkig. Ofwel heeft het UCK zich kunnen herbewapenen met of zonder misleiding van de NAVO/KFOR en de VN. In al de drie gevallen is de publieke opinie grondig misleid en zouden we op zijn minst dezelfde kritiek die we altijd horen op de VN, nu moeten horen op de NAVO: NAVO/KFOR is duur, incompetent, corrupt en niet in staat zijn mandaat te vervullen.

Essential Harvest zal nu hetzelfde nog eens overdoen in Macedonië, maar nu maar met 5000 manschappen.

Over het aantal wapens: de NAVO zou er een 3500 vrijwillig ophalen. Essential Harvest zou dan één derde van de wapens verzameld hebben. De Macedonische regering schat het aantal UCK-wapens echter op 60.000 à 80.000. Jane's Defence Weekly – een onverdachte bron - heeft het over 575.000 kleine wapens die sinds de crisis van 1997 in Albanië gestolen werden en nu verspreid zijn over de "etnisch" Albanese families in de Balkan. Oberg gelooft dan ook helemaal niet dat de NAVO meent wat ze zegt over de operatie.

Over de training van de UCK: Chossudovsky, professor economie aan de universiteit van Ottawa, toonde aan dat de CIA via een huurlingenorganisatie MPRI de rebellen bewapent en adviseert. Tegelijkertijd is de MPRI ook actief aan Macedonische zijde als onderdeel van een Amerikaans militair hulppakket om agressie te weerstaan en het grondgebied van Macedonië te verdedigen. De MPRI doet trouwens hetzelfde in Centraal-Afrika, het adviseert daar Rwanda en Oeganda in het strijdtoneel in Congo. Beide kanten staan dus min of meer onder controle van de VS.

De operatie zou slechts 30 dagen duren. Ook hier werden nauwelijks kritische vragen bij gesteld. Ondertussen blijkt wel dat de NAVO eraan denkt om langer in Macedonië te blijven. "The mission was a way of getting in," aldus een bron op het Britse Ministerie van Defensie.

Zo komen we uiteindelijk bij de ‘hidden agenda' van de NAVO, iets waar de mainstream pers nauwelijks over bericht. Oberg somt een zevental redenen op voor de oorlog: verdeel en heers, een voorwendsel voor interventie, de VS die belangen zou hebben bij een instabiele achtertuin van de EU, enz. Sommige redenen lijken ver gezocht. Zelf willen we er nog een laatste belangrijke aan toevoegen: het militair-industrieel complex, of het nu dat van de VS is of dat van de EU, heeft er alle belang bij dat conflicten ontstaan en blijven duren; de wapenindustrie en bedrijven als de MPRI leven ervan, andere bedrijven kunnen profiteren van de opdeling van het land, en kunnen nadien nog aan de heropbouw geld verdienen.

Andere bronnen nodig

Wat in de pers verschijnt over een (gewapend) conflict zullen we dus steeds met de nodige argwaan bekijken. Voor de civiele samenleving die probeert objectief een weg te zoeken in de wirwar van tegenstrijdige berichten en die niet wil meegezogen worden in de straalstroom van eenzijdige, tendentieuze verslaggeving, is het zeer belangrijk om zoveel mogelijk rechtstreekse contacten te blijven aanhouden met onafhankelijke en kritische bronnen ter plaatse. Het internationale netwerk van de vredesbeweging is één zo'n bron. Tegenover vroegere era's is het gebruik van e-mail en internet hierbij van onschatbaar belang geworden. Via bijvoorbeeld onze War Resisters' International (WRI) stromen zo heel frequent betrouwbare gegevens binnen over de toestand in conflictgebieden waar de WRI locale secties of bevriende vredesorganisaties telt. Palestina, Congo, Servië, om er maar enkele te noemen. Het is de taak van de vredesbeweging om die berichten te laten doorstromen naar de media, de politici en de publieke opinie. Maar de ervaring leert helaas dat pogingen daartoe letterlijk in dovemansoren vallen. Zoals destijds (Magazine voor Vredesactie mei 1991, nr 125: "Joegoslavië – het aftellen is begonnen"), toen onze Sloveense partners uit toenmalig Joegoslavië ons smeekten om onze politici te waarschuwen voor wat er volgens hen op til was, ginds.

Wie wil inschrijven op de e-maillijst van de WRI, schrijft een mail naar warresisters@gn.apc.org

Ook het Forum heeft een e-mail lijst waar dit soort mededelingen en persberichten op komen, wil je hier op inschrijven, stuur dan een mail naar forum@vredesactie.ngonet.be

Deze tekst is gebaseerd op een samenvatting van het onder dezelfde titel verschenen artikel in Friedens Forum 1/2001 pag 30 e.v.van Mira Beham, Balkanexperte en free lance publicist. Voor de volledige tekst en de voetnoten in dit artikel verwijzen we naar onze brochure over humanitaire interventie.

correctie link
by bart Monday January 14, 2002 at 05:42 PM

hier is de correcte link uit het begin van het artikel

MEDIA-beweging nodig
by jpe Monday January 14, 2002 at 09:51 PM
mediadoc.diva@skynet.be

"Het is de taak van de vredesbeweging om die berichten te laten doorstromen naar de media, de politici en de publieke opinie. Maar de ervaring leert helaas dat pogingen daartoe letterlijk in dovemansoren vallen."

Wat nodig is, is dat er naast de vredesbeweging, de milieubeweging, de vrouwenbeweging en alle andere sociale bewegingen, ook een levendige MEDIA-beweging komt want zonder een 'beweging' (een soort vlot samenwerkingsverband) van onafhankelijke media (Indymedia, Alterecho, DIOGENE(S), Aden, Uitpers, DIV@zine, de milieutijdschriften, NGO-pers enzoverder ...) blijven de commerciële en staatsmedia de boel domineren en kunnen al de ecologische, sociale en andere bewegingen in de marge verder ploeteren.