arch/ive/ief (2000 - 2005)

Arm Europa
by Marc Vandepitte Monday August 27, 2001 at 07:57 PM
marc.vandepitte@pandora.be 03 290 36 43 Mortselsesteenweg 79 2100 Deurne

De Europese Unie stelt van zichzelf sociale doelstellingen te hebben. Als we echter de feiten bekijken, dan zien we dat de Europese constructie anti-sociaal is, want in dienst van het kapitaal. De retoriek over 'sociaal Europa' dient om de bevolking achter dit anti-sociaal project te krijgen.

Arm Europa


“De lidstaten erkennen de noodzaak om de verbetering
van de levensstandaard en van de arbeidsvoorwaarden
van de werknemers te bevorderen.”
Verdrag van Rome


Business first


Op geen enkel vlak is de kloof tussen realiteit en mythe zo groot als op het sociale vlak. Dat hoeft niet te verwonderen. De Europese integratie was vanaf het begin vooreerst een economisch project. Alleen al de naamgeving van de eerste constructies maakt reeds duidelijk waarbij het bij de integratie om doen was: Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (1951), Europese Economische Gemeenschap (1958). Vanaf het begin van de jaren tachtig werd de integratie eens te meer economisch opgevat: bedoeld om gunstige voorwaarden te scheppen voor het Europese kapitaal in de wereldwijde concurrentiestrijd en om het hoofd te bieden aan de crisis. De Maastrichtnormen (1992) zijn geen normen over de armoede of de werkloosheid maar zijn strikt monetaire eisen. Eenmaal de economische integratie vorm begon te krijgen kwam daar een politieke en militaire dimensie bij om de economische reus ook de allure en de slagkracht te geven van een heuse grootmacht. De eisen die vandaag aan de kandidaatlidstaten uit het Oosten worden opgelegd om toe te treden zijn geen maximumnormen i.v.m. het aantal armen of werklozen, maar zijn louter macro-economische eisen.

Bij de prioriteiten komt de sociale dimensie niet alleen helemaal op het einde, deze dimensie staat ook volledig in functie van het economische, politieke en militaire project. Om competitief te zijn en de winstvoeten opnieuw op te krikken moesten de best mogelijke voorwaarden voor het Europese kapitaal worden gecreëerd. Dat kon alleen maar door de anti-sociale recepten, die in de VS reeds lang van toepassing zijn, ook bij ons toe te passen. De verworvenheden, die in West-Europa na de Tweede Wereldoorlog door de arbeidersbeweging waren afgedwongen en die uit schrik voor het communisme waren toegestaan, moesten daarom zoveel mogelijk worden ontmanteld. Hoe lager de lonen, hoe harder de arbeiders werken, hoe hoger de winsten. Hoe minder het kapitaal belast wordt (en bijgevolg de kas van de sociale zekerheid gespijsd wordt), hoe meer winst. Dat is de ijzeren logica van de kapitaalaccumulatie. In de jaren tachtig waren de krachtsverhoudingen rijp voor een sterke aanval op de sociale verworvenheden. Dat vond plaats in alle landen afzonderlijk. Maar vooral vanaf de jaren negentig gebeurde dat onder de noemer van Europa, o.a. door de fameuze Maastrichtnormen. Het neoliberaal offensief kon alzo gecamoufleerd worden onder de Europese vlag.
Het voldoen aan deze monetaire eisen heeft echter zeer verregaande sociale gevolgen. Deze criteria werden bereikt door zware besparingen in het onderwijs, de gezondheidszorg, de sociale zekerheid. Het behalen van de normen leidde tot privatiseringen, de verhoging van de indirect belastingen (BTW) en de belasting op arbeid, het schrappen van banen in de openbare dienst, de blokkering van de index, enz. De verdere liberalisering van de markten leidde tot een verhevigde concurrentie en zette een zware druk op de lonen en op de arbeidsomstandigheden.


Arbeit macht frei

“De winsten van vandaag
zijn de investeringen van morgen
en de jobs van overmorgen.”
Helmut Schmidt

Zeer zeker, de gemiddelde levensstandaard en arbeidsvoorwaarden van de doorsnee Europese werknemer zijn stukken beter dan die van hun collega’s in de landen van het Zuiden. Maar er is weinig reden tot juichen. Om te beginnen zijn 18,5 miljoen mensen officieel opgegeven als werkloos terwijl er nog eens 9 miljoen niet tewerkgesteld zijn (brugpensioen, geschorst, …) In sommige landen, zoals o.a. in Duitsland, Oostenrijk en Italië neemt de werkloosheid de laatste jaren toe. In Duitsland was er zelfs een toename van meer dan drie miljoen. In andere landen neemt die dan weer af. Maar die vermindering slaat op de officiële cijfers. Vaak is die vermindering gewoon het gevolg van het schrappen van bepaalde categorieën uit de officiële statistieken. Bij die officiële cijfers zijn ook allerhande nepstatuten niet opgenomen. Bovendien bestaat een groot deel van de nieuwe tewerkstelling (die de cijfers van de werkloosheid doet dalen) uit deeltijdse en tijdelijke jobs. Zo bijvoorbeeld in Nederland met zijn fameuze poldermodel, is het aantal fulltime jobs gelijk gebleven sinds 1970. De aangroei van het aantal werkplaatsen sinds 1985 bestaat uit halftijdse en tijdelijke jobs. Alles bij elkaar genomen is de werkloosheidsgraad in de EU vandaag hoger dan toen het Verdrag van Maastricht werd ondertekend in 1991. En de nieuwe golf van fusies en overnames, als gevolg van de invoering van de Euro, zou volgens voorzichtige schattingen kunnen leiden tot het verdwijnen van één op elke twintig jobs in de industrie. Het kan dan ook geen toeval zijn dat de Europese Raad van Lissabon (maart 2000) het recht op arbeid heeft geschrapt en vervangen door “het recht van elke persoon om te werken”...

In elk geval kan of mag 16% of één op zes van de ‘actieve’ bevolking, momenteel niet deelnemen aan het productieproces. Dat is economisch allesbehalve efficiënt te noemen, maar het is vooral voor de meesten onder hen een echt drama. Voor velen die dan het geluk hebben om te ‘mogen’ werken, is de situatie ook niet zo bijster rooskleurig. Om te beginnen is de veertigurenweek een fabeltje. Meer dan de helft van de werkend bevolking presteert wekelijks meer dan 40u, een kwart zelfs meer dan 45u en één op zeven minder dan 30u. Meer dan de helft van de arbeiders werkt minstens één zaterdag per maand en 29% één zondag per maand, nog eens 21% doet regelmatig nachtwerk. Globaal genomen heeft één op drie onregelmatige uren en werkt één op zeven in shiften. Dankzij een Europese richtlijn genieten de vrouwen nu ook het voorrecht om ’s nachts te mogen werken.



Een normale en vaste job is voor steeds minder mensen weggelegd. De Europese Commissie laat daarover zelf niet de minste twijfel: “Flexibiliteit in al zijn vormen (werktijd, organisatie, arbeidsmarkt) is in 2000 een kenmerk geworden van arbeid en ze heeft belangrijke repercussies voor de familie en het sociale leven van de werkers.” De strafste voorbeelden zijn (voorlopig) te vinden in Groot-Brittannië en in Nederland. Merk daarbij op dat de zogenaamde ‘Derde Weg’ van Blair en het Hollandse Poldermodel model staan voor de meeste andere West-Europese landen. De andere landen doen dan ook heel goed hun best om dat model te volgen. Enkele voorbeelden.
· In Groot-Brittannië bestaat 32% van de tewerkstelling uit zogenaamde ‘flexijobs’, d.w.z. onregelmatige uren, geen vast contract, deeltijds, thuiswerk, tele-werk, enz. Dat is een geweldige stijging t.o.v. 1965. 67% van alle nieuwe jobs sinds 1985 zijn flexijobs.
· In Nederland nemen die flexijobs 42% in van het totaal en werkt één op drie deeltijds.
· In Frankrijk zijn 70% van de nieuwe contracten in de grote bedrijven deeltijds. Slechts 20% van de Franse jongeren kan een vast contract in de wacht slepen.
· In Spanje werkt één op drie met een tijdelijk contract of via een uitzendbureau. In 1996 waren slechts 4% van de nieuwe contracten van onbepaalde duur.
· In Zweden, dat tot voor kort bekend stond voor zijn sterk uitgebouwde sociaal welvaartssysteem, werkt vandaag één op vier deeltijds.
· Voor de gehele Unie steeg het aandeel van de deeltijdse jobs in de totale tewerkstelling sinds 1990 met meer dan één vijfde.
· Sinds 1988 steeg de tewerkstelling van de uitzendarbeid in België met 82% en in Groot-Brittannië met 207%.

Ook de werkomstandigheden worden steeds slechter. De toenemende concurrentie tussen Europese bedrijven onderling en met die van de VS veroorzaken een neerwaartse spiraal op dat vlak. Arbeiders en bedienden moeten steeds harder en intensiever werken. De stress neemt hand over hand toe. Momenteel wordt één op drie werknemers getroffen door overmatige stress. Evenveel werknemers moeten werken in ongezonde omstandigheden: geluid, luchtvervuiling, hitte, koude, trillingen. Twee op vijf arbeiders werkt zelfs in pijnlijke of vermoeiende posities. De gevolgen laten zich raden. Nemen we het voorbeeld van het werken in shiften en regelmatig nachtarbeid (respectievelijk 13% en 29%van de totale actieve bevolking):
· 60% heeft slaapproblemen
· 22% neemt slaapmiddelen
· ze hebben acht keer meer maagzweren dan andere arbeiders
· 40 tot 80% heeft minder eetlust
· een volledige carrière nachtwerk verkort de levensverwachting met 7 tot 10 jaar

De toenemende armoede drijft de gezinnen er ook steeds meer toe om hun kinderen in te zetten op de arbeidsmarkt. Momenteel loopt de kinderarbeid op tot meer dan 2 miljoen, dat is naar schatting 15% van de categorie tussen 13 en 18 jaar. Koploper is Groot-Brittannië met meer dan 900.000. Dan volgen Duitsland met 390.000, Italië met 280.000, Spanje met 190.000 en Portugal met 150.000. Het gaat meestal om heel laat avondwerk en weekendwerk. Vaak gaan kinderen regelmatig of zelfs niet naar school om thuis of elders te werken.

Een job is ook niet langer meer een garantie om over een fatsoenlijk inkomen te beschikken. Dat heeft zowel te maken met gedaalde lonen als met het toenemend aantal parttimers. Het fenomeen van de zogenaamde ‘working poor’ vond je vroeger alleen in de VS, nu is het overgewaaid naar de EU. Daarover worden niet veel cijfers gepubliceerd, maar in hetgeen je daarover vindt zijn opnieuw Groot-Brittanië en Nederland koplopers (en wellicht voorlopers). In Groot-Brittannië leeft meer dan één derde van de armen in een gezin waar tenminste één persoon werkt. Nog een derde van de armen zijn gepensioneerd. In Nederland kwam slechts 2% van de uitkeringstrekkers in de lage-inkomensgroep boven de armoedegrens uit door het vinden van een job. Meteen is duidelijk wat het ware karakter is van dat de zogenaamde ‘actieve welvaartsstaat’. Het activeren van werklozen en niet-actieven (ouderen, gehandicapten, enz.) is interessant voor het kapitaal omdat mensen tegen zeer lage lonen tewerkgesteld worden (vaak gesubsidieerd door de overheid) en zo op die manier een neerwaartse druk op de andere lonen tot stand brengen. Voor de betrokkenen zelf is het zelden een vooruitgang. Hun inkomen stijgt nauwelijks en meestal niet voldoende om uit de armoede te geraken. Het is ook een middel om de schorsing van werklozen op te voeren. De niet-actieven worden meer en meer gedwongen om te werken en om het even welk werk te aanvaarden, als ze nog een uitkering willen krijgen. Het recht op arbeid slaat over in zijn tegendeel, arbeidsplicht. De ‘actieve welvaartsstaat’ is niet anders dan een mythe die dient om de verdere ontmanteling van de welvaartsstaat te camoufleren.

In het licht van het voorgaande kan de EU moeilijk een paradijs voor de arbeid genoemd worden. Of dat dit alles nu het rechtstreekse gevolg is van het integratieproces is wat anders, daar komen we in de conclusie op terug. Maar in elk geval zouden de werklozen en niet-actieven hun hoop maar beter niet te veel stellen op Europa. Jaarlijks besteedt de EU via allerhande fondsen iets meer dan 3 miljard € aan tewerkstelling. Dat is amper 3,6% van de begroting en 0,04% van het BNP van de landen van de Unie. Dat zegt genoeg over de prioriteiten van de Europese constructie.Uiteraard staan de Europese Verdragen vol plechtige beloftes en ronkende verklaringen over het creëren van tewerkstelling en het bestrijden van de werkloosheid. Maar het volgende cynische citaat maakt direct duidelijk hoeveel belang we daaraan moeten hechten. Het is afkomstig van Keith Richardson, de voormalige Secretaris Generaal van de ERT, de machtigste Eurolobby: “Als politici het belangrijk vinden om een hoofdstuk te hebben dat verwijst naar volledige tewerkstelling, en als ze denken dat dat de publieke opinie zal helpen, dan hebben wij daar niets op tegen… Het zal geen jobs creëren, maar het zal ook geen kwaad doen, op voorwaarde natuurlijk dat het in algemene termen blijft.”

De armoede van de herverdeling

“Er is hier iets fout.
In tegenstelling tot de 19de eeuw zijn de omstandigheden
in Europa en de EU van dien aard
dat ze de armoede doen uitbreiden, toenemen.
Daar gaan alle soorten fenomenen mee gepaard
van marginalisatie en uitsluiting.”
Franse President Jacques Chirac

Globaal gesproken heeft het neoliberale offensief, dat bij ons voor een groot deel werd doorgevoerd onder de vlag van de Europese eenwording, geleid tot een vrij omvangrijke transfer van het inkomen uit arbeid naar het inkomen uit vermogen. Dat was het gevolg van lagere lonen en uitkeringen, maar ook van belastingen in het voordeel van het kapitaal en in het nadeel van de arbeid. Nemen we het voorbeeld van België. Het ACV berekende dat tussen 1980 en 1998 de belastingsdruk op arbeid verhoogde met 18% en die op het vermogen en de winsten respectievelijk daalde met 34% en 37%. Dat alles laat zich natuurlijk voelen in de portemonnee. In 1981 bedroegen de inkomens uit arbeid nog 59% van het BNP. In 1999 was dat geslonken tot 50%. Een verlies van 9%, of omgerekend 225.000 Bef of bijna 5.600 € per gezin per jaar. In andere landen zijn soortgelijke transfers te zien.
· In Duitsland was het inkomen van een ondernemer in 1980 gemiddeld tweemaal dat van een loontrekkende, in 1994 was dat al driemaal zoveel.
· In Frankrijk zagen de topverdieners hun inkomen tussen 1989 en 1994 stijgen met 17%, dat van de lage inkomens steeg slechts met 3%.
· In Groot-Brittannië zagen de 10% rijksten tussen 1979 en 1995 hun rijkdom met 60% toenemen, terwijl de armste 10% er 17% op achteruitgingen.

De kloof tussen rijk en arm is toegenomen. Momenteel verdienen de 20% rijksten ongeveer 7 maal zoveel als de 20% armsten. De Europese Unie heeft daarmee dezelfde score als Marokko maar bijvoorbeeld een slechtere score dan Zuid-Korea en Vietnam, waar die verhouding respectievelijk 5,2 en 5,6 bedraagt. We zijn aardig op weg naar ‘Amerikaanse’ toestanden waar die verhouding 8,9 bedraagt.

Het is overigens bijzonder moeilijk om statistieken over de armoede te vinden, met cijfers over de rijkdom en de rijken is het - niet toevallig - nog moeilijker gesteld. De meest recente officiële cijfers van de EU (Eurostat) verwijzen naar 1993. Het armoedecijfer werd toen geschat op 57 miljoen. Dat was vóór de toetreding van Zweden, Finland en Oostenrijk. Als we de armoedecijfers van die drie landen in rekening brengen, dan komen we uit op 58 miljoen, of één op zes van de inwoners. Bij de kinderen onder de zestien loopt dat zelfs op tot één op vijf. Het feit dat de statistieken gestopt zijn in 1993, doet heel sterk vermoeden dat het aantal armen sindsdien is toegenomen. Andere indicaties bevestigen dat.
· In Frankrijk deelden de soepkeukens ‘Les Restos du Coeur’ in 1992-93 31 miljoen gratis maaltijden uit. Vijf jaar later was dat aantal verdubbeld.
· Tussen 1993 en 1996 steeg het aantal Fransen die het bestaansminimum uitbetaald krijgen met 27%.
· In Duitsland is de OCMW-steun van de gemeentes tussen 1987 en 1997 verdrievoudigd.
· In Nederland steeg het aantal dak- en thuislozen tussen 1990 en 1998 van 25.000 naar 45.0000. Het aantal minimumtrekkers steeg in die periode met 11%.
Ook vóór 1993 was het aantal armen aan het toenemen. Alleen al in Frankrijk en Duitsland steeg het aantal mensen onder de armoededrempel met 3 miljoen tussen 1988 en 1993.

Gemiddeld leeft 16% van de Unie momenteel in armoede. Maar dat cijfer verschilt sterk van land tot land (zie grafiek) en is geconcentreerd in bepaalde bevolkingscategorieën. De hoogste score vindt men bij éénoudergezinnen (36%), bejaarden (27%) en kroostrijke families met drie of meer kinderen (23%). Derdewereldtoestanden zijn dan ook nooit ver weg. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld hebben anderhalf miljoen families niet voldoende te eten en zijn er 400.000 daklozen. De armoede doodt elk jaar 10.000 Britten.


Net als de werklozen moeten de armen niet te veel verwachten van Europa. In 1994 trok Europa 462 miljoen BEF (11 miljoen €) uit voor armoedebestrijding. Dat kwam neer op 9 BEF (0,22 €) per arme. Dat was 1/6.300 van het jaarlijkse budget of 1/700.000 van het BNP van de Unie. Dat bedrag was ongeveer even groot als hetgeen de Europese Commissie in 1989 toekende voor de aanleg van een internationaal golfterrein in Malmedy. Ondertussen is het genereuze budget ter bestrijding van de armoede afgeschaft… Nochtans was er in 2000 een groot overschot op de begroting, namelijk 468 miljard BEF (11,6 miljard €). Dat is duizend maal meer dan het armoedeprogramma van 1994. Het bedrag werd gewoon teruggestort naar de lidstaten…

Structureel gesproken kán de EU ook praktisch nauwelijks iets doen voor de bestrijding van de armoede. Als men iets wil doen om de jaarlijkse geproduceerde rijkdom (BNP) te herverdelen dan moet dat gebeuren met het budget waarover men beschikt, m.a.w. met de begroting. Welnu, de begroting van de Unie is niet groter dan 1% van het BNP. Daarvan gaat de helft al naar de landbouw (waarvan een groot gedeelte naar de agrobusiness). Van de geproduceerde rijkdom kan er bijgevolg slechts 0,5% herverdeeld worden. Veel illusies hoeft men zich dus niet te maken.


Conclusies

“De Europese Unie neemt een zeer grote
verantwoordelijkheid op zich op
op het vlak van de sociale bescherming.”
Guy Verhofstadt.

“Het Belgische voorzitterschap zal een sterke sociale dimensie hebben.”
Raad van Ministers

Sociaal gesproken loopt op er op zijn zachtst gezegd, in de Unie heel wat mis. Is dit allemaal te wijten aan het integratieproces? Natuurlijk niet. We zien dergelijke zaken ook aan het werk in andere continenten. De bovenstaande fenomenen zijn het gevolg van de werking van het kapitalistische wereldsysteem, waarvan de grondslag winstmaximalisatie en concurrentie is. Wel is het zo dat het Europese integratieproces volledig in die logica kadert en dat omgekeerd ook heel wat van de antisociale maatregelen die voortvloeien uit die logica, aan de bevolking worden ‘verkocht’ onder de noemer van Europa. De Europese integratie op zich, is niet het probleem. Maar wel dat het gebeurt binnen die kapitalistische en neoliberale logica. Dat bevolkingen zich willen verenigen om hun levensperspectieven te verbeteren, daar is niets op tegen. Maar dat is hier niet het geval. Dit integratieproces verloopt op vraag en op maat van het kapitaal, en gaat in grote lijnen juist in tegen de belangen van de grote meerderheid van de bevolking.

Kan men dan van dit Europa een humane en sociale constructie maken? Om op die vraag te antwoorden moeten we kijken naar de doelstellingen en de logica ervan. Het huidige integratieproces is op gang gebracht onder impuls van de grote Europese bedrijven. Zij hebben de doelstellingen daarvan vastgelegd en die zijn ondertussen verankerd in de Verdragen, de witboeken en de Europese wetten en richtlijnen. Die doelstellingen luiden: versterken van de concurrentiepositie, innovatie, deregulering, privatisering, flexibiliteit, enz. Kortom allesbehalve sociale doeleinden. Dat we vandaag op sociaal vlak in Europa nog net iets beter presteren dan de VS heeft te maken met een lange strijdtraditie, sterkere vakbonden en de specifieke omstandigheden na de Tweede Wereldoorlog waarbij uit schrik voor het communisme heel wat toegevingen werden gedaan - iets wat in de VS niet nodig was en waar omgekeerd juist een communistenjacht werd georganiseerd. Om de doeleinden van het Europese kapitaal te bereiken moet nu juist die naoorlogse welvaartsstaat zoveel mogelijk worden ontmanteld. Die taak is duidelijk nog niet voltooid.

De logica is die van de concurrentie en de winstmaximalisatie. De sociale dimensie staat in functie daarvan en niet omgekeerd. Vandaag maken bedrijven megawinsten terwijl ze terzelfdertijd duizenden arbeiders afdanken. Dat het aantal armen en werklozen zo hoog ligt is niet te wijten aan de onbekwaamheid van de politici. Het is het onvermijdelijk gevolg van de kapitalistische logica, en deze wordt aanvaard door nagenoeg alle politieke partijen in West-Europa. Deze logica tekent de krijtlijnen uit waarbinnen de sociale voorwaarden worden gecreëerd. Door de concurrentie op Europees vlak ongebreideld te laten toenemen zal die logica zich alleen maar verder doorzetten. In die optiek zijn sociale programma’s - zo die er al zijn - bedoeld als pijnstillers om te voorkomen dat de bevolking afhaakt of in opstand komt. De retoriek over ‘sociaal Europa’ dient precies om de gewone burger achter het antisociale project te krijgen. Of dat in de toekomst zal blijven lukken is maar zeer de vraag.

Marc Vandepitte

Interessante bijdrage
by Peter Timmerman Wednesday September 05, 2001 at 03:27 PM
ptimmerm@hotmail.com

(article 1)

Kijk ook eens op mijn website : http://www.kwantum.freeservers.com
en http://www.kwantum.freeservers.com/forum.htm

Groeten
Peter Timmerman
(mag ik enkele van je bevindingen quoten op een ander discussieforum ?)