arch/ive/ief (2000 - 2005)

Conferentie Minst Ontwikkelde Landen (MOL)
by Brian Kenety Tuesday May 15, 2001 at 12:09 PM

MOL-CONFERENTIE: 'Industrielanden nemen terug met de ene hand wat ze geven met de andere'

BRUSSEL, 13 mei (IPS) - De handelsbarrières rond de vrije markt in het westen kosten de armste landen ter wereld jaarlijks 2,86 miljard euro aan buitenlandse valuta. Door de invoerrechten en -quota vloeit naar sommige
industrielanden een veelvoud terug van wat ze uitgeven aan
ontwikkelingshulp voor de Minst Ontwikkelde Landen. Dat zegt Oxfam in een rapport dat op 13 mei werd vrijgegeven. Op het NGO Forum, dat georganiseerd wordt in de
marge van de derde VN-conferentie over de Minst Ontwikkelde Landen in Brussel, trekt Oxfam van leer tegen "lege beloftes" van de rijke landen op het vlak van handel, ontwikkelingshulp en schuldvermindering.

Oxfam is van mening dat de armoedebestrijding in de 49 Minst Ontwikkelde Landen (MOL) "systematische ondermijnd" wordt door de regeringen uit het Noorden. "Op het vlak van de handel maskeren de industrielanden een beleid van plundering als een preferentiële toegang tot de markt", zegt Kevin Watkins, beleidsadviseur bij Oxfam. Canada en de Verenigde Staten zijn de ergste boosdoeners. Zo betaalt Bangladesh zeven dollar aan invoerrechten voor elke dollar die het ontvangt in het kader van Amerikaanse
ontwikkelingshulp. De verhouding handelsrestrictie-ontwikkelingshulp bedraagt voor Japan 2 dollar tegenover 1. Oxfam berekende dat Canada 1,8 miljard euro 'verdient' aan de export uit de MOL, wat vijf keer meer is dan
het budget dat het spendeert aan ontwikkelingshulp.

Op 11 procent van de geëxporteerde goederen vanuit MOL moeten zelfs "excessief hoge" invoerrechten betaald worden. Dat gaat tot 15 procent van de totale prijs, een percentage dat volgens Oxfam drie keer hoger ligt dan wat sommige rijke landen betalen. "In de marktsegmenten waar ze de
capaciteit hebben om te exporteren, worden de Minst Ontwikkelde Landen geconfronteerd met invoerrechten die veel hoger liggen dan voor andere landen, waaronder de industrielanden," stelt het rapport.

De gemiddelde invoertarieven in de EU, de VS, Canada en Japan - de landen die goed zijn voor de helft van de wereldhandel - liggen relatief laag, ongeveer vijf procent. "Dat gemiddelde toont niet dat de invoertarieven
erg hoog zijn in de sectorens die het meest van belang zijn voor de arme landen.
De invoerrechten op sommige landbouwproducten (vrijwel het enige wat de MOL exporteren) als pindanoten bedragen 300 procent in de EU en 100 procent in de VS."

De 'Alles Behalve Wapens'-overeenkomst tussen de Europese Unie (EU) en de MOL belooft de opheffing van de handelsbarrières op de Europese Markt voor de armste landen. De beslissing van de EU is een stap in de goede
richting, erkent Oxfam. "Maar het 'Everything but Arms'-voorstel is verwaterd tot een "Everything but Farms," zegt Watkin. Hij verwijst daarmee naar de uitzonderingsmaatregel voor suiker die de EU inlaste, onder meer op vraag
van een belangrijke suikerfabrikant in Tienen. "De boodschap van Brussel aan de MOL is dat de industriële lobby voorrang krijgt op de armoede," stelt Watkin.

In het oorspronkelijke ABW-voorstel zouden alle goederen uit de MOL tolvrij en zonder kwantitatieve beperkingen de Europese Unie binnen kunnen. Maar onder druk van de Europese boeren werd het oorspronkelijke voorstel
afgezwakt. De vrijmaking van drie gevoelige producten -rijst, suiker en bananen- werd uitgesteld. De import van bananen wordt volledig vrij vanaf 2006, die van rijst en suiker vanaf 1 september 2009. De tarieven worden
in de tussentijd in schijven afgebouwd. Voor bananen start het stelsel in 2002 met een vermindering van 20 procent per jaar en voor rijst en suiker zijn er vanaf 2006 drie tussenstappen.

Ook de torenhoge subsidies van de landbouw zorgen er volgens Oxfam voor dat de industrielanden terugnemen met de ene hand wat ze geven met de andere. De OESO-landen zouden 1 miljard dollar per dag besteden aan de subsidiëring
van de landbouw. Dat is ongeveer gelijk aan het gezamenlijke bruto binnenlands product (bbp) van Minst Ontwikkelde Landen, stelt Oxfam. Terwijl de deur
in het Noorden goed op slot blijft, wordt de markt in het Zuiden aan een halsbrekend tempo geliberaliseerd onder toezien van het Internationaal Muntfonds (IMF) en de Wereldbank. "Het resultaat is desastreus. In Haïti
kost de liberalisering van de rijstmarkt en de toevloed aan
gesubsidieerde Amerikaanse rijst duizenden mensen hun inkomen en brengt het de voedselvoorziening in het gedrang," stelt het rapport.

Er zit een enorm potentieel in de landbouw en de textielsector in de armste landen. "Het probleem is dat het handelsbeleid er nauwkeurig op aanstuurt om te beletten dat MOL voordeel halen uit hun exportpotentieel," oordeelt
Oxfam.

De prestaties van de industrielanden op het vlak van ontwikkelingshulp aan de armste landen noemt Oxfam "bespottelijk". In 1990 beloofden de landen
van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) 0,20 procent van hun gezamenlijk BBP te besteden aan ontwikkelingshulp voor de MOL-landen. Sindsdien liep het budget terug met 4 miljard euro, zodat de
ontwikkelingshulp terug op het niveau staat van 1970 als je het per inwoner uitrekent.

Ook voor het HIPC-initiatief van het Internationaal Muntfonds (IMF) en de Wereldbank heeft Oxfam weinig lovende woorden. Landen met de status van Heavily Indebted Poor Country (HIPC) kunnen een schuldkwijtschelding krijgen. Ze moeten zich eerst drie jaar strikt houden aan een economisch
hervormingsprogramma, waarvan de grote lijnen door de Wereldbank en het IMF zijn uitgetekend. Daarna wordt een deel van hun buitenlandse schulden in twee fasen kwijtgescholden - als ze zich netjes blijven houden aan de
voorschriften. "Onze voorlopige analyse toont aan dat ten minste 13 MOL - waaronder Zambia, Niger en Senegal- op het einde van de HIPC-rit meer dan 10 procent van hun overheidsinkomen aan schuldaflossing zullen spenderen".