arch/ive/ief (2000 - 2005)

Hulp aan Minst Ontwikkelde Landen blijft beneden alle peil
by Thalif Deen Wednesday April 25, 2001 at 01:48 PM

De industrielanden hebben van 1997 tot 1999 amper 0,05 procent van hun gezamenlijk bruto binnenlands product (bbp) uitgegeven aan hulp voor de 49 armste landen ter wereld. Dat is 1/3 van de norm die in 1990 op een conferentie over de Minst Ontwikkelde Landen in Parijs werd afgesproken. Volgende maand vindt in Brussel een opvolging plaats.

De industrielanden hebben van 1997 tot 1999 amper 0,05 procent van hun gezamenlijk bruto binnenlands product (bbp) uitgegeven aan hulp voor de 49 armste landen ter wereld. Dat is één derde van de norm die in 1990 op een conferentie over de Minst Ontwikkelde Landen in Parijs werd afgesproken. Volgende maand vindt in Brussel een opvolgingsconferentie plaats.

Volgens het 'Trade and Development Report 2001' van de VN- Conferentie voor Handel en Ontwikkeling (UNCTAD) dat gisteren (dinsdag) werd voorgesteld, bedraagt de hulp aan de Minst Ontwikkelde Landen nu nog slechts de helft van wat de rijke landen in de jaren 90 gaven, ondanks alle beloften om de steun op te trekken.

Slechts vijf lidstaten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) haalden in 1999 de norm van 0,15 procent: Denemarken (0,32 procent), Noorwegen (0,30 procent), Zweden (0,17 procent) en Luxemburg en Nederland (0,16 procent).

Volgens de UNCTAD zijn de Minst Ontwikkelde Landen absoluut aangewezen op buitenlandse hulp. Met een gemiddeld inkomen per inwoner van minder dan 800 dollar per jaar, kunnen ze zelf niet voldoende sparen en investeren om een snellere economische groei mogelijk te maken. Buitenlandse investeerders tonen geen interesse, want de bevolking in de armste landen is slecht opgeleid en ongezond en het economisch klimaat is er ongunstig. Volgens de UNCTAD hebben de meeste Minst Ontwikkelde Landen ook nauwelijks toegang tot de internationale kapitaalmarkt.

Omdat een deel van de vroeger toegekende hulp in de vorm van kredieten werd verleend, gaan de meeste Minst Ontwikkelde Landen dan ook nog eens gebukt onder een zware schuldenlast. In 1999 bedroeg de gezamenlijke schuldenlast van de 49 landen 89 procent van hun gezamenlijke bbp. Gemiddeld besteden de armste landen 15 procent van hun exportinkomsten aan het afbetalen van hun schulden - daarbij gaat het om feitelijke betalingen, niet om de bedragen die eigenlijk zouden moeten worden overgemaakt aan de schuldeisers. Veel landen uit de groep lopen steeds grotere betalingsachterstanden op omdat ze het nodige geld niet bij elkaar kunnen brengen. Volgens de UNCTAD moet de internationale gemeenschap dan ook dringend werk maken van schuldvermindering. 31 Minst Ontwikkelde Landen kunnen in theorie deelnemen aan het HIPC-programma dat de Wereldbank en het IMF daartoe hebben opgezet, en 17 van hen zijn op het punt aangekomen dat er tussentijdse schuldvermindering kan worden toegekend. Slechts één van de Minst Ontwikkelde landen, Uganda, heeft het HIPC-parcours al helemaal doorlopen en geniet de maximale schuldvermindering. Critici zeggen dat het programma niet ver genoeg gaat en de landen te lang doet wachten.

Op de VN-conferentie over de Minst Ontwikkelde Landen die van 14 tot 20 mei in Brussel plaatsvindt, zal een actieprogramma worden besproken dat er op gericht is de ontwikkelingshulp aan de 49 landen op te drijven, investeringen aan te moedigen, de schuldvermindering sneller door te voeren en de toegang van producenten uit de armste landen tot buitenlandse markten te verbeteren. Gelijkaardige plannen die in 1990 op de conferentie in Parijs werden gesmeed, werden slechts heel onvolledig uitgevoerd. (IPS)