De meest gehoorde oplossing, het sluiten van de grenzen, is de minst reële oplossing. Het is een illusie dat Europa in staat zou zijn haar grenzen volledig te controleren, laat staan te sluiten. Het vrije vervoer van personen en goederen is de motor van ons economisch en sociaal bestel. Het is domweg niet meer mogelijk de vervoersstromen binnen en naar Europa te controleren. Aanscherping van de asielprocedures wordt eveneens geopperd, maar wie weet dat zijn kansen op een vluchtelingenstatus miniem zijn, meldt zich simpelweg niet meer aan en verdwijnt direct in de duistere wereld van de illegaliteit. En hier tekent zich de ware aard van het probleem af. Zolang de illegaliteit in Europa aantrekkelijker is dan de miserie in eigen land, is bestrijding van de ellende in ontwikkelingslanden de belangrijkste oplossing voor de migratieproblematiek. Om deze situatie te veranderen zouden we moeten beginnen de torenhoge schuldenlast van de derde wereld kwijt te schelden. Afrikaanse landen betalen jaarlijks zo’n vijftien miljard euro aan aflossing van hun schulden. De budgetten voor onderwijs en zorg blijven in die landen miniem dankzij de drukkende schuldenlast die onmogelijk op redelijke termijn kan worden afgelost. Het zijn bovendien deze schulden - vaak een erfenis van corrupte dictaturen uit de tijd van de Koude Oorlog - die ontwikkelingslanden geheel afhankelijk maken van de vrije marktdenkers van de Wereldbank en de Wereld Handels Organisatie. Met kredieteisen als stok achter de deur dwingen zij ontwikkelingslanden tot een beleid van minimale uitgaven in de publieke sector, lage lonen en absolute bewegingsvrijheid voor westerse bedrijven. De grenzen voor Westerse producten moeten wagenwijd open, maar er moet niet gezeurd worden over de openstelling van Westerse markten voor producten uit de ontwikkelingslanden. De importbeperkingen zoals die nu voor Europa gelden kosten alleen al de Afrikaanse landen jaarlijks tussen de honderdvijftig en tweehonderd miljard euro. Gelijkertijd verbieden de Wereldbank en de WHO de Afrikaanse landen om hun eigen markten op een zelfde wijze te beschermen. Daarnaast is het afschaffen van de landbouwsubsidies in het Westen cruciaal voor de kansen van ontwikkelingslanden. Behalve dat deze subsidies de Westerse belastingbetaler jaarlijks zo’n tweehonderd miljard euro kosten, vormen zij de belangrijkste oorzaak voor de armoede in de derde wereld en liggen dus aan de basis van de migratieproblematiek. Terwijl de Westerse economieën draaien om de dienstverlening, zijn ontwikkelingslanden bijna altijd aangewezen op de landbouw. Dankzij het ontbreken van een goed opgeleide bevolking en een goede infrastructuur is het ook een van de weinige sectoren waarbinnen deze landen daadwerkelijk concurrerend zouden kunnen zijn. Een schrijnend voorbeeld van de huidige praktijk speelde zich laats af in Ghana. Na het gedwongen vrijgeven van de rijstmarkt, dumpte een onderneming uit de Verenigde Staten twee scheepsladingen rijst op de markten van Accra. Dankzij de subsidies van haar eigen regering kon het bedrijf onder de gangbare prijs duiken en concurreerde zo de plaatselijke boeren failliet. Toen de concurrentie kapot was, konden de prijzen weer worden opgeschroefd. Elke cent die er nu aan rijst wordt besteed, verdwijnt uit de lokale economie. Wie zich bewust is van de consequenties van het Westerse beleid, kan zich moeilijk verwonderen over de migratie richting het Westen. De enige echte oplossing van dit probleem ligt in de bestrijding van de die deze economische vlucht op gang brengt. Maar het laten we nog een stap verder gaan. In heel Europa leidt de vergrijzing van de bevolking tot een groeiend gebrek aan arbeidskrachten. Het is het overwegen waard de oplossing van dit probleem te koppelen aan de aanpak van het migratievraagstuk. Waarom gaat men er niet over om een bepaald aantal "economische" migranten tijdelijk tot Europa toe te laten? Dat aantal zou gebaseerd kunnen zijn op onze behoefte aan werkkrachten. Voor Nederland zou dit bijvoorbeeld rond de vijftigduizend per jaar kunnen liggen. Deze mensen krijgen bij aankomst in Nederland een passende baan met een contractduur van ongeveer vijf jaar met daaraan gekoppeld de mogelijkheid een opleiding te volgen, een soortgelijk systeem al het voormalige leerlingwezen. Men zou hierbij kunnen denken aan het opleiden van verpleegkundigen en bouwvakkers gedurende zo’n twee jaar, waarna de betrokkene hier nog drie jaar werkt om vervolgens met de opgedane kennis en een eventueel spaarpotje terug te keren naar het eigen land om daar een beter bestaan op te bouwen. Hoe beter een bevolking is opgeleid, hoe groter de kans op enige welvaart. Toename van de welvaart zal de animo om het heil in het Westen te zoeken, zienderogen doen af nemen. Mensen vluchten niet naar Europa om het mooie weer. Tevens biedt deze constructie een tegenwicht aan het fenomeen van de brain-drain. In plaats van enkel talent en kennis aan ontwikkelingslanden te onttrekken, sturen we goed opgeleide mensen die kant op. Omgekeerd verzekert deze constructie het westen van voldoende arbeidskrachten aan de onderkant van de arbeidsmarkt en in publieke en technische sectoren. Het verschaft de overheden tevens grip en zicht op de migratie, neemt de noodzaak weg om zich in de illegaliteit te begeven en houdt maximale controle over verblijfsplaats en -duur. De financiering van dit idee mag geen probleem zijn. De salarissen kunnen door de werkgevers betaald worden en de opleidingskosten komen deels voor rekening van de overheid. Deze kan haar part betalen uit het potje voor de ontwikkelingshulp, het geld dat we besparen op de opvang van economische migranten en het belastinggeld dat de immigranten zelf gaan opbrengen. Het wachten is nu alleen nog op iemand die de heersende opinie durft te trotseren en niet slechts gewapend met holle frasen, maar met daadwerkelijke oplossingen het migratieprobleem te lijf gaat. Sander Faas Amsterdam / 27.06.02