Vragen omtrent de nieuwe gasten van het millennium

Honderden kandidaat-vluchtelingen staan dagenlang uren te wachten in de regen. Onder hen veel kleine kinderen. Iedereen kon de onwezenlijke televisiebeelden zien. Solidair hield een mini-enquête om te weten wat de mensen denken over dit probleem.

Riet Dhont, woordvoerster van de PVDA, getuigt over haar bezoek aan het tentenkamp tegenover de Dienst Vreemdelingenzaken, vlan bij het Brusselse Noordstation. Zelf nam ze 1987 de jonge Ethiopische vluchteling Loul in haar gezin op. Ook hem laten we aan het woord.

Gaëtan Carlier, David Pestieau, Cathy Debroeder

Dagen van onmenselijkheid

Riet Dhont trok drie dagen na elkaar naar het tentenkamp aan de Dienst Vreemdelingenzaken bij het Noordstation in Brussel. De kandidaat-vluchtelingen stonden er in ermbarmelijke omstandigheden te wachten. Een schokkend verhaal.

Woensdag 3 januari.

Vandaag gaat de nieuwe asielprocedure in. Het is nog vroeg in de ochtend wanneer ik aankom bij het Commissariaat voor Vreemdelingenzaken. Hier moeten asielzoekers zich aanbieden. Er staan zeker 2.000 mensen te wachten. Ze moeten in rijen gaan staan, dan één rij vormen, tussen de muur en een dranghekken. Ze worden in kleine groepen opgesplitst. Wie een afspraak heeft, kan naar binnen. De anderen moeten naar de tenten, 500 meter verderop.

Een meisje van 10 schat ik, zit helemaal alleen op een stoel te bibberen. “Waar is je mama?”, vraag ik, “ben je hier alleen?” – “Neen, ze staat in de rij. Het is al de vijfde morgen dat we hier komen”, antwoordt ze in het Frans. Ze is van Burundi. “En waar heb je geslapen? Waar is je papa?” – “Ergens in Woluwe, mijn papa is dood, mijn broers zijn nog in Burundi.”

Ik zie veel kleine kinderen, baby’s in dekens gewikkeld. De straat ligt vol met natte dekens van mensen die er de vorige nachten hebben geslapen. Bij de tenten is er een enorme chaos. De éne bediende die bewijzen uitdeelt dat de mensen zijn langsgekomen, wordt overrompeld.

“Ik ben verpleger, zegt een jongen uit Guinée. Ik wil hier komen werken. Ik ben per vliegtuig gekomen, met een vals paspoort. We dachten dat je hier zeker werk vindt. Dit hier hadden we niet verwacht. Ik heb vannacht in een kerk geslapen, mijn vriend in het station...”

Iemand van Artsen zonder Grenzen: “Ze hebben hier wel tenten gezet, maar dat is ook alles. Wij moeten hier eten en warme koffie en soep uitdelen. En dan zegt de regering dat wij met hen samenwerken! Zij hebben voor niks gezorgd!”

Patricia, een verpleegster van Artsen zonder Grenzen, nodigt vrouwen met kinderen uit de nacht door te brengen in de school Sainte-Marie in Schaarbeek. Er staan 85 bedden. Maar straks is het weer school...

Donderdag 4 januari, 7u30.

De mensen staan opnieuw in dichte drommen voor het Commissariaat. Opnieuw slechts één bediende. Hij trieert de vluchtelingen. “Er zijn er al 700 in de tenten”, zegt hij. Via de megafoon geeft een verantwoordelijke van het Commissariaat het bevel om de tenten in te gaan, in het Frans en het Engels. Maar wie verstaat dat? Iedereen blijft staan. Uiteindelijk duwt de politie – die overal rond het tentenkamp is opgesteld – de mensen naar de tenten. Die vol zitten.

Een Algerijnse vluchtelinge spreekt me aan. “Ik ben hier al vijf dagen. Ik kom uit het Westen van Algerije. Ik ben biochemist. Ik kan geen werk vinden in mijn land. Vlak bij mij thuis zijn die scholieren vermoord, drie weken geleden. Ik werkte voor de staat, ik was het mikpunt van de terroristische islamitische groepen. Vluchten was voor mij een kwestie van leven of dood.”

Een vrouw zit er ineengedoken op een stoel, tussen de regenplassen, met één zak. “Ik kom uit Kigali. Ik hou het er niet meer uit. En hier is het zo koud.”

Het is schreeuwen en duwen aan de tenten. De diensten van het commissariaat plukken er 200 mensen uit voor een eerste bezoek. Iedereen wil daar natuurlijk bij zijn. De bussen van de politie rijden op en af om telkens 20 mensen over te brengen. Een cameraman vertelt me hoe hij gezinnen uit elkaar zag gehaald worden. Tegen 9 uur komt de laatste bus aangereden. Een vrouw komt schreeuwend uit de bus, ze is haar kinderen kwijt…

De hoofdverantwoordelijke van het commissariaat zegt tegen de bedienden: “We hebben er genoeg voor vandaag, veel Albanezen, dus weinig asiel, een dertigtal Iraniërs, een paar Russen, Oekraïeners, wat Afghanen...” – “Hoe moet het met de rest?”, vraag ik. – “Oh, die moeten terug naar waar ze vandaan komen, of naar de opvangcentra.”

Vrijdag 5 januari, 7u30.

Gietende regen, niet uit te houden. Een Iraakse moeder zit met haar kindjes van twee en zeven wezenloos voor zich uit te staren. De man die bij haar is, vertelt: “Gisterennamiddag voerden ze ons in bussen naar een militaire basis. Daar lieten ze ons een uur in de regen wachten. Toen mochten we één voor één binnen, wat nog eens een uur duurde. We kregen een kom soep en trachtten dan wat te slapen. Om 6 uur vanmorgen brachten ze ons terug naar hier. We zijn nu zo’n tien dagen in België. Eerst sliep ik in het Noordstation, daar sliep ik tenminste...”

Sommige vluchtelingen hebben een papier met een uitnodiging voor een gesprek op 3, 4 of 5 januari. “Dat telt nu niet meer”, zegt iemand van Vreemdelingenzaken. “Er gelden nu andere criteria. Probeer het maandag nog eens.” Straks is het weekend, dan zijn de bureaus dicht. Waar moeten al die mensen heen?

9 uur. De eerste bussen komen de mensen al weer terughalen om ze naar de legerkampen te voeren. Op de bussen de alleszeggende reclame: “Over de grenzen heen”...

Maandag, 8 januari.

De camera’s zijn weg, maar nog altijd staan hier 400 mensen in de barre kou te wachten. Ik herken een aantal gezichten. Het beeld dat de media verspreiden en dat door sommige mensen wordt doorverteld, klopt niet: er zijn niet elke dag duizend nieuwe vluchtelingen, het zijn er hoop en al 200. Een schrijnwerker uit Algerije zegt me dat hij al een week lang elke dag opnieuw terugkomt vanuit La Louvière, waar hij een onderkomen heeft gevonden bij een neef. Een gezin uit Nigeria komt al tien dagen lang elke dag terug. Dit is georganiseerde chaos, alles wordt in het werk gezet om de mensen te ontmoedigen, niet om ze te helpen. Hoelang zal dit nog duren?

Foto De regering heeft hier tenten opgesteld voor de opvang maar verder is er niets, zegt een verantwoordelijke van Artsen zonder Grenzen. (Foto Solidair, Antonio Gomez Garcia)

U hebt het zelf gezegd

De redactie deed een mini-telefoonenquête bij vijftig mensen uit Brussel en omgeving. Dit zegden zij.

•Velen zijn geschokt door de tv-beelden van de rijen wachtenden bij de Dienst Vreemdelingenzaken. “De toestand met die tenten is onmenselijk”, vindt een gepensioneerde van Sin-Pieters Woluwe. “Ze zijn een kleine Derde Wereld aan ‘t maken in België.” - “Mijn maag krimpt ineen als ik die beelden zie”, zegt een bediende uit Kortenberg. Een verkoopster van Evere vindt het “mensonwaardig zoals ze de mensen daar behandelen.”

•Een 40-jarige vorkliftchauffeur uit Ternat: “Het zou beter zijn dat die mensen terug naar hun land konden. Er is een grote kuis nodig in die landen, die regeringen daar eens uitkuisen. Die Pinochet van Chili bijvoorbeeld, die mogen ze van mij de elektrische stoel geven.”

•Een kaderlid uit Brussel, 37 jaar: “Er moet een efficiënte hulp uitgewerkt worden voor de landen die zware moeilijkheden of oorlog kennen, om te voorkomen dat ze in zo’n vreselijke toestanden terechtkomen.”

• Een ambtenaar uit Halle, 67 jaar: “We moeten de structuren in die landen onder druk zetten, de dictators in die landen aanpakken. Ook degenen die die volkeren altijd hebben onderdrukt en stom gehouden. Ik ben in Bulgarije geweest, ik zie hoe die mensen moeten leven, hoe ze worden uitgezogen.”

Voor de meeste ondervraagden bestaat een van de oplossingen voor de migratiestromen erin dat men de landen uit het Oosten en van de Derde Wereld helpt zich te ontwikkelen. Ze weten dat de westerse regeringen dat niet willen. Dehaene bijvoorbeeld was goed bevriend met de eerste minister van Kazachstan, hij hielp de grote Belgische patroons zoals Tractebel om zaken te doen met de plaatselijke maffia.

Vanwaar die lange rijen voor het commissariaat?

De situatie is niet zo nieuw. De laatste drie maanden van 2000 meldden gemiddeld 300 vluchtelingen per dag zich aan om gehoord te worden. De laatste week van december en de voorbije week telden we gemiddeld 700 vluchtelingen per dag. Zijn dit steeds nieuwe vluchtelingen? Neen.

Elke dag behandelt het commissariaat 150 tot maximaal 200 vluchtelingen. Wie vandaag niet toegelaten wordt, komt de volgende dag terug. Het is slechts met mondjesmaat en zeer willekeurig dat men mensen toelaat tot een eerste interview.

Elke ochtend gaat er in het tentenkamp om 9u één tent open. Daar moet elke vluchteling langskomen, met zijn inschrijvingspapier of om er een te krijgen als het de eerste keer is. Onder degenen die dit enige bewijsstuk al hebben, kiezen bedienden van het commissariaat een aantal uit die mogen worden overgebracht naar het commissariaat zelf voor een eerste interview of die ‘s anderendaags moeten terugkomen. De selectie gebeurt op basis van het land van afkomst. Men neemt nu vooral mensen uit de landen die als ’veilig’ worden beschouwd, voornamelijk Oostbloklanden en eerst degenen die het laatst zijn binnengekomen: ’Last in, First out’, noemen ze dit.

Die mensen krijgen de dag zelf nog een antwoord: ontvankelijk voor een asielaanvraag, of niet ontvankelijk. Mensen uit landen waar meer discussie over is zoals Congo, Algerijë, Rwanda, Iran, worden teruggewezen om zich opnieuw aan te bieden.

Zij die geen interview krijgen, hebben in principe ook geen recht op materiële of financiële hulp. Sommigen overnachten in noodkampen, anderen zoeken zelf een onderkomen bij vrienden. De enkele uitzonderingen die de voorbije dagen ‘ontvankelijk’ zijn verklaard - volgens het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken 16 op de 400 ondervraagde personen - komen terecht in de nieuwe procedure: ze krijgen geen financiële steun van het OCMW, maar uitsluitend materiële hulp.

De mensen zullen blijven komen, ook al krijgen ze geen cent

Veel van de ondervraagden begrijpen niet waarom er zoveel vluchtelingen naar België komen. De regering beweert dat ze alleen maar uit zijn op de voordelen van het sociaal systeem in ons land. Loul, een jonge Ethiopiër, is het daar niet mee eens.

Loul was 14 toen hij in 1987 als verstekeling op een schip in Gent toekwam. Hij verbleef in het Klein Kasteeltje en Riet Dhont nam hem op in haar gezin. Loul is nu 27, hij werkt in België en hoopt hier zijn leven uit te bouwen.

Loul: “De mensen zullen blijven komen, ook al krijgen ze geen cent, al tonen de media nog zoveel verschrikkelijke beelden om hen weg te houden. Mensen vluchten om te overleven. Je moet niet denken dat het zo leuk is je land te verlaten voor een ander waar je niks van kent. Je weet niet waar je terecht komt. Ze hebben gewoon geen andere keuze. De situatie in al die landen is zo verschrikkelijk, zowel in de Derde Wereld als in het Oostblok.

Mijn zusje en mijn broer smeken me altijd om te mogen komen. Ik raad het hen constant af, maar ze geloven me niet. Er is geen werk in ons land, zoals in vele landen. Men houdt de bevolking zwak en dom en arm. En men zet de ene bevolkingsgroep op tegen de andere. In ons land, Ethiopië, wordt de bevolking van Tigray op het ogenblik bevoorrecht maar dit kan uitlopen op een oorlog van de andere nationaliteiten tegen Tigray. Dit is een zeer gevaarlijk spel.

En ondertussen gebeurt er geen enkele investering in ons land. De mensen sterven er aan aids, al in de lagere school!

Wat zal er gebeuren in die tenten? Moet het weer duren tot er een vluchteling dood valt, tot er een kind sterft van de kou...? Dan zullen ze misschien de mensen weer een tijdje menswaardig opvangen. Terwijl het slechts een miniem deel van de vluchtelingen hier geraakt...”

Foto 2 Zo snel zullen ze niet wegzijn. En ze zullen blijven komen. Omdat het in hun land niet te harden is. (Foto Solidair, Antonio Gomez Garcia)

Foto 3 De kandidaat-vluchtelingen moeten elke dag terugkomen, zo lijkt het alsof er elke dag nieuwe bijkomen. (Foto Solidair, Antonio Gomez Garcia)