Tegenargumenten CFP-debat

 

1.      Neoliberale ontwikkeling. Dit is het algemene credo van de WTO, van IMF, WB; en nu ook van UNCTAD en UNDP. Het is het eenheidsdenken toegepast op de ontwikkelingsproblematiek. Het heeft verschillende varianten: pro-poor growth, micro-kredieten, enz. De harde aanpak (SAP) wordt nu vervangen door een zogenaamd sociaal gecorrigeerde benadering.

Ø      MNO’s zijn planeconomiën bij uitstek: alles wordt vooraf grondig bepaald en vastgelegd: quota, prijzen; de handel wordt volledig georganiseerd, t.e.m. van bovenaf vastgelegde prijzen tussen de filialen.

Ø      De voorbije financiële crisis in Azië (die uitgedeind is naar Rusland en Latijns-Amerika) heeft 23 miljoen jobs doen verloren gaan en meer dan 50 miljoen mensen in armoede ondergedompeld. (LMD sept 99, 23; HDR 1999, 40) Het was precies in die landen waar de markten waren vrijgemaakt dat de crisis hard toesloeg. Aan landen als China, Taiwan, Singapore, waar de markten afgegrendeld worden, ging de crisis voorbij.

Ø      Na de val van de Berlijnse Muur hebben de Oostbloklanden de overstap gemaakt naar de vrije markt. 17 van de 18 landen zijn er economisch op achteruit gegaan, soms spectaculair zoals Rusland. Op sociaal vlak is de zaak werkelijk een catastrofe geworden. Cfr. Brochure NZ-kloof.

Ø      Landen als China en Cuba hebben nooit de klassieke ontwikkelingshulp gekregen. Als er vandaag NGO’s in Cuba werkzaam zijn, dan is het vanuit een sterke coördinatie vanuit de centrale overheid. Beide landen steken op ontwikkelingsvlak met kop en schouders uit boven vergelijkbare derdewereldlanden. Cfr. brochure NZ-kloof. Eenzelfde redenering geldt voor de staat Kerala in vergelijking met India: daar is het de overheid die het verschil maakt. (Cfr. Brochure NZ-kloof)

Ø      De strategie van kleinschalige en lokale projecten kadert in de privatisering van de ontwikkelingssamenwerking. Die is vooral op gang gekomen na de Structurele Aanpassingsprogramma’s. De neoliberale, verborgen agenda daarvan was de ‘ontvetting’ van de staat. De afgestoten overheidstaken moesten opgevangen worden door lokale projecten, beheerd door NGO’s. Vandaar ook de spectaculaire toename van het aantal NGO’s sedert. Zo werden de jaren ’90 gekenmerkt door de toename van 23.600 NGO’s in 1991 naar 44.000 in 1999. (RDH 2000,8)
De sociale gevolgen van deze politiek zijn bekend. In veel landen stortte het onderwijs, de gezondheidszorgen in elkaar en werden andere sociale voorzieningen ontmanteld.

Ø      Het kapitalisme heeft in 1989 belangrijke overwinningen behaald. Maar het is niet omdat men overwinnaar is, dat men het ethisch gelijk aan zijn kant heeft. In die visie zou Hitler gelijk hebben gehad in de jaren dertig en Stalin in ’45.

Ø      De investeringen van de MNO’s staan volledig in functie van de winstverwachtingen en gebeuren in die regio’s waar die het hoogst zijn. In 1998 bedroegen de buitenlandse investeringen 600 miljard $. Deze waren echter zeer geconcentreerd. Twintig landen, waaronder China, Brazilië, Singapore en Mexico, ontvingen 83% van de 177 miljard $ buitenlandse investeringen bestemd voor de ontwikkelingslanden of de transitielanden, terwijl de 43 minst ontwikkelde landen het moesten stellen met minder dan 3 miljard $ in 1998, of 0,4% van het totaal. (RDH 2000, 82)
Veel investeringen bestaan er juist in de lokale bedrijven in het kader van de privatisering voor een prikje op te kopen. In 1998 werd voor 56 mia $ besteed aan de overname van Latijns-Amerikaanse bedrijven door buitenlandse investeerders. (47 mia alleen al in Brazilië). (James Petras, Avancées maart 1999, p. 18) Zo worden derdewereldlanden beroofd van eigen inkomsten en ontwikkelingsmogelijkheden. In veel gevallen worden zelfs bedrijven opgekocht om ze nadien te sluiten en alzo een lokale concurrent uit te schakelen.

2.      Ethisch ondernemen. De nieuwste charme-operatie van het bedrijfsleven.

Ø      De MNO’s zijn zeer sterk georganiseerd in allerhande machtige lobby-organisaties: TABD, ERT, enz. (Cfr. Europe Inc.) Het zijn deze organisaties die zeer zwaar doorwegen op de besluitvorming in de Internationale Instellingen als WTO, IMF, Oeso, alsook op de nationale of supranationale besluitorganen. Zo bvb zijn er voor elke Europarlmentariër vijf lobbyisten. 80% van de richtlijnen van de TABD worden uitgevoerd door de nationale en internationale overheden. (Europe Inc. P. 104) Het punt is dus niet of en in welke mate een individueel bedrijf iets kan bepalen. Het is hun globlale strategie die in verregaande mate de wereldeconomie bepaalt.
Het is via hun vele lobby’s dat de MNO’s de afgelopen twintig jaar de wereldeconomie grondig hertekend hebben. De macht van de grote MNO’s is de afgelopen twintig jaar ook zeer sterk toegenomen. Zij domineren nu meer en meer de wereldeconomie. De MNO’s zijn de architecten van de neoliberale globalisering, de politici en hun technocraten (verenigd in WTO, IMF, WB) zijn de bouwheren ervan. In hun plannen werd de crisis afgewenteld op de rug van de arbeiders in het Noorden en de bevolkingen in het Zuiden, met de gekende sociale gevolgen. Het verzet in Seattle (WTO), Praag, Brussel (Unice) enz. richt zich dan ook terecht tegen de MNO’s.
[In realiteit zijn de MNO’s slechts één tak van het groot kapitaal, de andere tak is het financiële kapitaal: banken, pensieonfondsen, enz. De MNO’s zitten in de productieve sfeer, de andere in de financiële sfeer. Maar uiteraard zijn beide sferen sterk vermengd: MNO’s speculeren met grote delen van hun kapitaal en pensioenfondsen bezitten grote brokken van de aandelen en bepalen in verregaande mate de productiepolitiek.]

Ø      Het gedrag van grote ondernemingen wordt eerst en vooral bepaald door de aandeelhouders, ofte winstmaximalisatie. Het is dus niet alleen een kwestie van winst, maar van de maximalisatie ervan. Al de rest, zo die er als is, is daar aan ondergeschikt. De winstmaximalisatie is een ijzeren wet. In functie daarvan wordt geproduceerd of gestopt met produceren. Dat was het geval met Renault Vilvoorde. Er werd winst gemaakt, maar niet genoeg. Daarom werden een paar duizend mensen op straat gezet, met het gevolg dat de aandelen de lucht in schoten. Het is deze wet die er toe aanzet om bvb bedrijven te delokaliseren van de VS naar Mexico, van landen als België naar Portugal of Hongarije, omdat in die laatste landen de lonen en de productiekosten veel lager zijn. (Met als gevolg veel slechtere arbeidsomstandigheden.) Het is die logica die Siemens oorlogsmateriaal doet produceren en Bekaert prikkeldraad voor Israël.

Ø      Als in het verleden de arbeidsomstandigheden in een bedrijf werden verbeterd, was dat door soms jarenlange strijd, door druk. De sociale geschiedenis laat overduidelijk zien dat elke ethische vooruitgang werd afgedwongen, steeds zeer sterk tegen de zin in van het bedrijfsleven. Als bedrijven ethischer produceren is het omdat het werd afgedwongen en niet om dat men plots van mentaliteit veranderd is.

Ø      Dezelfde redenering geldt voor de ecologische bekommernis. De voorbije klimaatconferentie in Den Haag laat zien dat de bedrijfswereld, d.m.v. hun lobby’s alles in het werk hebben gesteld om serieuze maatregelen tegen te houden. (CFr. Europe Inc. P. 155-165) Ze zijn er in gelukt. In verband met ecologische maatregelen worden enkel die getolereerd die de concurrentiepositie niet in de weg staan. Zo verzetten bedrijven zich halstarrig tegen welke ecotax dan ook. Omgekeerd worden ecologische normen gehanteerd om bedrijven uit de Derde Wereld weg te concurreren.

Ø      Bij de publieke opinie is er de laatste tijd zowel op het sociale als op het ecologische vlak een groeiend bevraging naar de bedrijven toe. Daarom zien ze zich verplicht om hun PR wat dat betreft uit te werken. Daarom spreken ze nu constant over ‘ethisch ondernemen’, over ‘duurzaam produceren’, over sociale en ecologische aandacht, enz. Op het sociale vlak is liefdadigheid daarvoor zeer geschikt: men poetst het imago op zonder uiteraard te raken aan de winsten. Als Union Minière 0,0006% van zijn omzet aan CFP geeft, is er voor de winst uiteraard geen enkel probleem.

Ø      Reeds een begin van studie over het gedrag van de betrokken MNO’s maakt brandhout van hun zogenaamd ‘ethisch ondernemen’. Het dossier van Solidair van 7/3/2000 is slechts het topje van de ijsberg. Het zou in dat verband tot de hoofdtaken van de NGO’s moeten behoren om de wandaden van de MNO’s systematisch te onderzoeken en die te publiceren. Tot op heden is daar, behalve op de schone klerencampagne na, nauwelijks werk van gemaakt. We kunnen wat dat betreft heel wat leren van ‘Multinational Monitor On-Line’ (www.essential.org)

 

3.      Zin en nut van dialoog.

Ø      De derdewereldbeweging is in de eerste plaats een drukkingsgroep. Het doel is druk uit te oefenen om de kloof tussen Noord en Zuiden te verminderen. Niet door dialoog maar door druk gaan MNO’s of overheden hun gedrag veranderen. De schoneklerencampagne is daar een goed voorbeeld van. Pas nadat er actie wordt gevoerd, en de bedrijven onder (imago-) druk komen te staan veranderen ze hun politiek. Dialoog kan deze veranderde krachtsverhouding (bereidheid tot ander gedrag) eventueel bezegelen, maar ze veroorzaakt ze niet.

Ø      Als het bedrijfsleven wil dialogeren met de derdewereldbeweging, dan kan dat georganiseerd worden. De vraag is of dat dit moet gebeuren door individuele bedrijven en zeker of daar giften mee gepaard moeten gaan. Dit lijkt wel een zeer speciale manier van dialogeren.

Ø      De dialoog van het bedrijfsleven is heel duidelijk bedoeld om het verzet tegen de neoliberale globalisering vanwege de civiele maatschappij te recupereren. N.a.v. Seattle schrijft Tendances (Trends) op 4/5/2000: “Hier, les ONG agaçaient les gouvernements et le monde des affaires. Aujourd’hui, elles leur font peur.” (48) Wat later luidt het: “Les mutinationales avisées (les gouvernements, la Banque mondiale et l’ONU l’ont déjà essayé) vont tenter de s’allier aux ONG. Déjà, des hommes d’affaires comme Bill Gates et George Zoros investissent leur argent et usent de leur influence dans le secteur du volontariat. Et même losque ces dons menacent leur indépendance, les ONG en manque de moyens résistent rarement à ce genre de prodigalités. En ce qui concerne l’aide  internationale, les capitaux privés dépassent déjà largment l’aide des gouvernements: il ne serait pas étonnant que les investisseurs privés cherchent à s’associer avec les ONG humanitaires (jouissant d’une bonne réputation) dans les marchés émergents. Malgré les éventuels conflits lors de la Journée de la Terre, du G8 et des deux prochaines réunions de l’OMC, les ONG vond devenir des partenaires très recherchés. 2001 sera leur anneeé.” (Tendances 28/12/2000, overgenomen uit The Economist)
Met de giften kopen de MNO’s zich niet alleen een goede reputatie, maar neutraliseren ze de te radikaal geworden kritiek op hen.

Ø      Er is ook nog een derde beweegreden van de MNO’s om te dialogeren met de NGO’s. Zij kennen beter het terrein. Op internationale schaal is er recent samenwerking en dialoog georganiseerd tussen UNDP en het bedrijfsleven. Een intern document van de UNDP stelt dat door de samenwerking met de UNDP “corporations will gain valuable insights into local conditions, key priorities and issues in developing countries, which will help them shape corporate strategies and products for these emerging markets”. (Europe Inc. p. 170).
NGO’ s worden alzo onderaanemers van het bedrijfsleven op zoek naar winstmaximalisatie.

Ø      De vergelijking met de overheid gaat slechts gedeeltelijk op. Overheden zijn ‘democratisch’ verkozen en als dusdanig relatief controleerbaar. Bij bedrijven bepaalt de meerderheid van de aandeelhouders, van democratische controle, geen sprake.

Ø      Wat zouden de bedrijven op ethisch vlak kunnen leren van de NGO’s? De MNO’s kennen toch ook de cijfers van de UNDP, van de Wereldbank. Zij weten toch ook dat kloof jaar na jaar toeneemt. Als deze realiteiten hen niet beroeren, wat zouden dan de dialogen met NGO-vrijgestelden hen wel beroeren?

Ø      Aan de zijlijn blijven staan heeft zeer zeker zin. De NGO’s hebben veel te verliezen als ze erin stappen: hun reputatie en geloofwaardigheid als authentieke tegenbeweging.
De sterkte en het nut van de derdewereldbeweging is viervoudig:
1° een beweging van gemotiveerde vrijwilligers, een sterke achterban die het geheel mee bepaalt (interne democratie)
2° Een duidelijk politiek project (educatie) dat de bedoeling heeft de publieke opinie wakker te schudden
3° Een sterk politiek engagement (politieke actie): actie op straat, druk op overheid en bedrijfsleven, enz.
4° Hulp aan ontwikkeling in de Derde Wereld: versterken van die krachten die de kloof verkleinen: structurele hulp.
CFP is voor elk van die vier een achteruitgang en verzwakking.
1° Door externe fondsen zal het nut van de vrijwilligers verkleinen, de interne democratie hebben we ondertussen aan het werk gezien.
2° Hoe scherp zal de politieke boodschap nog zijn als men regelmatig tafelt met de top van het bedrijfsleven in een dialogerende sfeer?
3° Zal men politieke actie verrichten tegen zijn broodheren?
4° De voorkeur gaat uit naar lokale, kleinschalige projecten. Dat staat mijlen ver van de steun aan “bevrijdingsbewegingen en ontvoogdingsbewegingen die de politieke, economischer, sociale en culturele emancipatie van de volkeren en/of bevolkingsgroepen beogen. .. Het oprichten van eigen volksorganisaties, het organiseren van boeren en arbeiders in strijdbare vakbonden” (NCOS handvest p. 25 en 39) Het kadert wel in de privatisering van de ontwikkelingssamenwerking waarvan de MNO’s uiteraard voorstander van zijn.

Ø      CFP zal een bijkomend argument (of gegeven) zijn om de 0,7% definitief te laten vallen. Eén van de belangrijkste eisen van de derdewereldbeweging komt daarmee op de helling te staan.

 

4.      Autonomie.

Ø      Het is niet noodzakelijk zo dat bepaalde NGO’s hun autonomie zullen verliezen of hun ziel verkopen. Dat laatste hebben sommige NGO’s reeds gedaan. Zich meer en meer inschakelen in de logica van de MNO’s is voor hen geen verlies van autonomie, maar maakt reeds deel uit van hun praktijk. Autonomie is dus het punt niet.

Ø      Voor koepels als 11.11.11. wordt het wel heel wat moeilijker. Zij heeft deelorganisaties voor wie elke samenwerking met MNO’s ondenkbaar is. Hetzelfde geldt voor heel wat van de vrijwilligers en comités. Kan men dan globaal in zo’n samenwerking starten als een belangrijk onderdeel dit absoluut niet ziet zitten?

Ø      Heeft het krijgen van fondsen van de overheid geen problemen opgeleverd? Dat is lang niet zo zeker. De NGO’s evolueren steeds meer naar zakelijke ontwikkelingsbedrijven, met experten en technocraten aan de top. De achterban die vroeger de kern was waarrond het draaide en waarop de werking steunde, wordt nu meer en meer het object van frisse PR-campagnes, die de kas moeten spijzen of die ze naar grootschalige en leuke happenings moet lokken. CFP dreigt deze evolutie alleen maar te versterken.

 

Marc Vandepitte, 17 maart 2001