Recht van antwoord De Journalistenbond rijdt voor … de journalist Dagblad De Morgen, en met name journalist Douglas De Coninck dan, zijn de voorbije weken fel van leer getrokken tegen de Journalistenbond (VVJ/AVBB) en de Raad voor de Journalis tiek, die de Journalistenbond samen met de mediahuizen aan het oprichten is. Dat gebeurde op 28 januari 2002 in een edito - wat laat veronderstellen dat de hoofdredactie van DM op dezelfde lijn zit. En enkele dagen later was er een ander opiniestuk, want meer kan je het eenzijdige verhaal in de bijlage Reporter van 2 februari jl. echt niet noemen, al wordt het wel als resultaat van grondig onderzoekswerk gepresenteerd. Vooral het stuk 'Voor wie rijdt de journalistenbond ?' in DM van 2 februari valt op door het grote aantal objectief aantoonbare fouten en (vooral) verzwijgingen. Een eenvoudig contactje met iemand van de Journalistenbond zelf had daar natuurlijk perfect aan verholpen. Echte reporters schenken ook aandacht aan feiten die niet in de lijn liggen van hun verhaal. Maar goed, we willen niet zeuren, en beperken ons tot de belangrijkste feitelijke rechtzettingen en noodzakelijke aanvullingen op het pamflet van DDC. 1. In zijn berichtgeving over de zaak van journalist Willy Van Damme tegen een journalist van de FET beperkt DDC zich tot de vermelding van de versie van aanklager Van Damme. Het uiteindelijk advies van de Raad voor Deontologie wordt nauwelijks geciteerd. Compleet in strijd met wat Van Damme en De Coninck verklaren, heeft de Raad voor Deontologie wél erkend dat de informatie in de FET over de verwijzing van Van Damme naar de rechtbank foutief was. De Raad voegde er zelfs aan toe: "Het medium dat een fout [in zo'n officieel document] heeft overgenomen, heeft dan wel de plicht dit recht te zetten na ontdekking van de fout. De FET heeft aan deze verplichting voldaan door op 31 augustus 2000 een recht van antwoord te publiceren van [Van Damme], die het slachtoffer was van deze fout." (sic) Van Damme, kritiekloos geciteerd door DDC, was daar blijkbaar niet tevreden mee, en trok naar het Beroepscollege voor Deontologie. Dat zijn klacht daar nog altijd niet behandeld is, wijt hij aan een 'ons-kent-ons'-mentaliteit bij de media. De reden is veel minder prozaïsch: het is in de eerste plaats de hoge werkdruk op het secretariaat van de AVBB. 2. Ook in het dossier AVBB c/ Marsboom (Gazet van Antwerpen) beperkt DDC zich helemaal tot de versie van een enkele partij, in dit geval GvA-journalist Marsboom. Indieners van deze klacht waren meerdere vrouwelijke GvA-journalisten. In een kort advies van één pagina (geen acht, zoals DDC Marsboom zonder tegenspraak laat zeggen) stelde de Raad voor Deontologie uiteindelijk dat het bijhouden van een menstruatiekalender van vrouwelijke collega-journalisten "ernstige vragen oproept rond het respect voor de privacy van de betrokken werkneemsters. De ultieme beoordeling van een en ander dient evenwel te gebeuren door de bevoegde instan ties in het arbeidsrechtelijke circuit, met name de ondernemingsraad." De vrouwelijke journa listen van De Morgen nemen er best akte van: naast journalist Marsboom ziet ook DM-journa list DDC geen graten in het bijhouden van een 'rodekruisjeskalender' van vrouwelijke collega's. 3. De zaak van een journalist van het persagentschap Belga tegen de 'pantoffelfoto' gepubliceerd in De Morgen dan. DDC windt zich tomeloos op over die klacht, maar om een of andere mysterieuze reden vermeldt hij in geen omstreken de uitspraak van de Raad: "geen enkele tekortkoming op de journalistieke deontologie." Van iemand die een paginagroot artikel maakt over de Raad voor Deontologie van de Journalistenbond verwacht je minstens dat hij het jaarverslag gelezen heeft waarin die uitspraak opgenomen is. 4. Idem bij het relaas van de zaak Filip Dewinter tegen Humo. Reporter DDC citeert wel uitvoerig journalist Dany Ilegems die vindt dat de Raad voor Deontologie die klacht niet moest behandelen, maar hij laat na te vermelden dat de Raad voor Deontologie Humo over de hele lijn heeft gevolgd. Humo kon en kàn met andere woorden berichten over wie deelneemt aan een fundraising-diner van Dewinter, daar kan het recht van privacy niet tegenop. Waar zeuren De Coninck en Ilegems eigenlijk over ? 5. Journalist Johan Reygaerts sakkert in DM dat een klacht van hem tegen een andere journa list voor politieke broodschrijverij zonder gevolg gebleven is. Toen Reygaerts met zijn verhaal afkwam, was het antwoord van het secretariaat nochtans even helder als klassiek: zet uw klacht op papier, zoniet kunnen we niets doen. Het AVBB-secretariaat wacht nog steeds. 6. Over de verklaringen van Frank De Moor van Knack kunnen we kort zijn: zijn negativisme over de AVBB staat in schril contrast met zijn mededeling aan de AVBB-secretaris, niet eens zo lang geleden, dat hij nu echt wel werk wilde maken van een erkenning als beroepsjournalist en een lidmaatschap van de AVBB… Niemand bij de AVBB zette Frank onder druk om dat te zeggen. 7. Ook DDC's relaas van de Dutroux/Dedecker/VTM-zaak hangt maar met haken en ogen aan elkaar. Zo heeft de AVBB van in het prille begin gesteld dat de deontologische discussie draait rond het feit of de journalist zichzelf had moeten kenbaar maken of niet; dat gebeurde dus niet drie dagen na de feiten, zoals DDC beweert. En twee: natuurlijk komt het de AVBB niet toe om te bepalen wat journalistiek relevant is en wat niet. Niettemin blijft de vraag of we als beroepsgroep gaan aanvaarden dat undercoverjournalistiek ook kan dienen om uit te spitten op welke politieke partij iemand heeft gestemd of hoe duur zijn restaurantrekeningen zijn ? Volgens DDC moet elke journalist dat dus maar voor zichzelf uitmaken. Intussen kunnen we niet genoeg herhalen dat de essentiële vraag blijft of VTM niet op de gewone, 'eerlijke' nieuws garingstechnieken een beroep kon doen om net dezelfde informatie te verzamelen als ze tijdens het gesprek met Dutroux verkregen had. Over beroepsjournalisten en de AVBB 8. Als DDC dan toch een paginagroot artikel over de Journalistenbond maakt, dan had hij daar minstens correct kunnen in melden waar de Journalistenbond voor staat. Om te beginnen ressorteert de Erkenningscommissie voor beroepsjournalisten niét onder de AVBB (een beginnersfout). Het gaat integendeel om een volstrekt onafhankelijke, administratieve instantie die voor de helft wel uit journalisten, maar voor de andere helft uit vertegenwoordigers van de mediadirecties bestaat. Het enige wat de AVBB doet, is de Erkenningscommissie louter administratief ondersteunen. De Erkenningscommissie heeft onder anderen tot doel om - via het controleren van de erkenningsvoorwaarden voor beroepsjournalisten - de commercialise ring van het beroep tegen te gaan. Beroepsjournalisten moeten immers professioneel met journalistiek bezig zijn en mogen dat werk niet combineren met een of andere commerciële nevenactiviteit. DDC is daar blijkbaar tegen, want hij geeft in zijn reportage uitsluitend het woord aan figuren die met de Erkenningscommissie een rekening te vereffenen hebben. 9. DDC heeft het herhaaldelijk over het afkalvende aantal beroepsjournalisten en leden van de AVBB. De brute cijfers tonen nochtans het tegendeel. Sinds 1963 - jaar waarin het statuut van beroepsjournalist verwettelijkt werd - is het aantal beroepsjournalisten alleen maar gestegen, dit parallel met het aantal nieuwsmedia. De belangrijkste voordelen van een erkenning als beroepsjournalist zijn officiële persdocumenten die het werken aanzienlijk vergemakkelijken, een specifiek sociaal statuut, aanzienlijke kortingen op allerlei vervoermiddelen, en de moge lijkheid om lid te worden van de beroepsvereniging VVJ/AVBB. DDC citeert uitgebreid enkele door de Erkenningscommissie geweigerde journalisten die dat allemaal niet belangrijk zeggen te vinden. Maar intussen bewegen diezelfde mensen toch maar hemel en aarde om alsnog aan een erkenning en de bijhorende faciliteiten te geraken. Traditioneel maken 4 op 5 beroepsjournalisten zich lid van de AVBB/VVJ, een geheel vrije keuze. Vandaag (12.02.2002) gaat het zelfs om 1.345 van de in het totaal 1.631 Vlaamse beroepsjournalisten. Beide cijfers zullen in de komende maanden nog groeien, omdat op dit ogenblik de traditionele vijfjaarlijkse herzieningsoperatie van de erkenningen bezig is. Daar komen dan nog eens een vierhonderdtal stagiairs en oud-journalisten bij. Die mensen betalen hun al bij al bescheiden VVJ-lidgeld van 105 Euro per jaar omwille van de individuele dienst verlening, de collectieve belangenbehartiging, de informatievoorziening, de gerechtelijke bijstand en de deontologische zelfregulering die de AVBB/VVJ voor hen verzekert. DDC meldt nog dat "een verrassend groot aantal redactieverantwoordelijken" de jongste tijd als lid hebben afgehaakt, en hij noemt er vijf (!). Dàt vatten we hier bij de AVBB vooral op als een compliment. Vele hoofdredacteuren en hun adjuncten gedragen zich immers al lang niet meer als de eerste onder hun journalisten, maar als de laatste van de bedrijfsdirecteurs. De AVBB/VVJ maakt er een zaak van op te komen voor de belangen van de journalisten op de werkvloer, en botst daarbij - spijtig genoeg - meer op die zogenaamde 'redactieverantwoorde lijken' dan haar lief is. 10. Even wordt het ronduit grappig. Dat is wanneer DDC iemand kritiekloos laat verkondigen dat de Journalistenbond sinds enkele jaren een 'machtsinstrument aan het worden is van de VRT en de VUM in hun concurrentieslag met de Persgroep' (sic). Net zoals hier ten huize, moeten ze aan de Reyerslaan en in Groot-Bijgaarden goed krom gelegen hebben van het lachen. Zo was de VRT-top niet wat je noemt gelukkig nadat de VVJ voor alle beroepsjourna listen bij de omroep het aanvullende journalistenpensioen liet regulariseren - goed voor een miljoenenfactuur. En de VUM-top heeft aan de recente saneringsonderhandelingen - waar de VVJ mee aan tafel zat - allicht evenmin alleen maar goede herinneringen overgehouden. De enige persgroep die van de sociale actie van de VVJ/AVBB juist weinig of geen last heeft, is de Persgroep. Dat komt vooral omdat de directie het VVJ-secretariaat systematisch uit elke onderhandeling weert. En dan nog klagen dat we tegen hen zijn… Deontologie 11. DDC formuleert tot slot nog een reeks uiterst betwistbare uitspraken over de Raad voor Deontologie van de AVBB in het algemeen. Dat die Raad te veel conflicten tussen journalisten onderling behandelt, bij voorbeeld. Maar dat ligt dan wel aan die journalisten zelf natuurlijk. Zo dienden de voorbije paar jaar ook drie journalisten van De Morgen klacht in tegen collega's. Nog opvallender: vier van de journalisten die DDC zo royaal kritiek laat spuien op de Raad voor Deontologie, verkeerden zelf in het geval. Nu is het punt dat journalisten zelf best wel de mogelijkheid hebben om de Raad voor Deontologie aan te spreken. Sneller dan wie ook zien ze waar er deontologische discussiestof ligt, en bovendien hebben ze zelf ook het grootste belang bij een correcte uitoefening van de journalistieke stiel door iedereen. 12. DDC laat verder uitschijnen dat de Raad voor Deontologie onvoldoende professioneel werkt. Dat weet de VVJ intussen al meerdere jaren, vandaar dat er de jongste tijd samen met de mediadirecties hard is gewerkt aan de ombouwing van de bestaande Raad tot een Raad voor de Journalistiek, die naast journalisten van de redactievloer ook vertegenwoordigers uit de redactiehiërarchieën zal omvatten.. Sleutelfiguur in die nieuwe Raad wordt een ombudsman, die snel en creatief binnenkomend ongenoegen over de pers zal moeten ventileren. Wanneer dat niet lukt, of wanneer het om incidenten met een grote princiepswaarde gaat, buigt de eigenlijke Raad voor de Journalistiek zich over het geval. 13. Blijft de vraag of de Raad voor de Journalistiek nu staat voor meer repressie ? Het brengt auteur De Coninck duidelijk van zijn melk, en het dient toegegeven: het gaat om zijn enige echt pertinente argument temidden van de eindeloze litanie verdraaiingen, onjuistheden en slagen onder de gordel. Stellen we ons, om te beginnen, een Vlaanderen voor zonder Raad voor de Journalistiek. Het resultaat hiervan zou zijn dat de rechtbanken en rechtshoven de enige posten worden waar verongelijkte burgers hun klachten over de pers kunnen deponeren. 'Klachten' zijn dan te begrijpen als schadeclaims. De rechtscolleges zouden bijgevolg het monopolie krijgen op het hele intellectuele debat over journalistieke ethiek. Zij, en zij alleen, zouden omschrijven aan welke dwingende premissen een 'normaal zorgvuldig journalist' moet voldoen, én wat hiervan de financiële repercussies zijn. Tot welke uitwassen dat kan leiden, maken we sinds meerdere jaren meer mee dan ons lief is. Met de Raad voor de Journalistiek worden twee effecten beoogd. Het eerste is dat het aantal gerechtszaken tegen journalisten wel degelijk afneemt. Cijfers laten veronderstellen dat dit ook lukt. De afgelopen twee jaar werden er bij de Raad voor Deontologie meer Nederlandstalige dossiers ingediend dan Franstalige, een verhouding van ongeveer 2/3 tegen 1/3. Maar inzake gerechtelijke procedures laat onze eigen groepsverzekering voor beroepsaansprakelijkheid een compleet omgekeerde verhouding zien: de overgrote meerderheid van de dossiers daar is Franstalig. Vlaamse journalisten worden dus misschien wel meer deontologisch tot de orde geroepen, maar des te minder gerechtelijk. Nu kan men er ook aan denken om beide zaken formeel aan elkaar te koppelen. De Raad voor de Journalistiek zou een klacht dan uitsluitend behandelen wanneer de klager uitdrukkelijk verzaakt aan zijn recht om te procederen. Maar dat is natuurlijk een mes dat aan twee kanten snijdt. Want voor elke klager die dan zijn handteke ning onder een dergelijke 'verklaring van afstand' zet, kiest er wel iemand stante pede de vlucht vooruit en trekt naar de rechtbank. Om goed over na te denken, dus. Een Raad voor de Journalistiek heeft als tweede grote voordeel dat zijn uitspraken, wanneer die gunstig zijn voor de journalist, het gerechtelijke vervolg onmiskenbaar zullen beïnvloeden. Om te beginnen doordat de klager naar alle waarschijnlijkheid afziet van een proces. Komt het toch zo ver, dan is de kans reëel dat een voor de journalist gunstige uitspraak van de Raad - over de voorbije vijf jaar gezien gaat het om 2/3 van de dossiers - ook zal leiden tot een vrijspraak door justitie. Maar hoe nu vermijden dat een negatief oordeel van de Raad voor de Journalistiek voor inspiratie bij de rechtscolleges zorgt en tot een veroordeling leidt ? Ons is geen enkel geval bekend, maar het moet toegegeven dat de theoretische mogelijkheid bestaat. En als er een ding is dat de VVJ of de Vlaamse mediadirecties niét willen, dan is het wel aan de basis te liggen van een gerechtelijke veroordeling. Een uitweg is dat er bij elke negatieve beoordeling duidelijk op gewezen wordt dat ethiek best strenger kan zijn dan het recht. En dat een deontologische vingerwijzing dus hoegenaamd niet automatisch een juridische fout inhoudt. Een typebepaling in die zin komt nu al voor aan het eind van elke uitspraak van de Raad voor Deontologie. Maar zelfs - we zeggen dus wel zélfs - wanneer een negatief advies van de Raad ooit alsnog tot een gerechtelijke veroordeling zou leiden, is er geen reden tot paniek, eerder integendeel. De kans is dan reëel dat de rechter bij het vastleggen van de schadevergoeding rekening houdt met het feit dat er intussen een negatief signaal vanwege de beroepsgroep is geweest . En dat hij - zoals voorheen - de veroordeling beperkt tot de klassieke frank/Euro morele schadevergoeding. Journalisten zoals DDC, die vrezen dat de Raad voor de Journalistiek te veel een voorportaal van Justitie wordt, moeten maar eens gaan beseffen dat hun werkwijze altijd het voorwerp zal uitmaken van gerechtelijke schadeclaims. Onterechte, misschien ook terechte. De vraag is dan: laten we Justitie doen, of murwen we onze voet tussen de deur en zeggen we eerst ons eigen journalistieke gedacht ? Vertrekkende van het belang van elke eerlijke journalist en van de journalistiek in het algemeen, ligt het antwoord voor de hand. Daarmee is meteen ook het antwoord gegeven op de vraag 'voor wie de Journalistenbond rijdt', zoals DDC kopte boven zijn als onderzoeksjournalistiek gepresenteerd pamflet. Dat zijn dus kort en goed alle ernstig werkende journalisten. Niet Justitie dus, maar evenmin die journalisten van wie het algemene aanvoelen is dat ze die prachtige stiel van ons oneer aandoen. Epiloog 14. De Journalistenbond en de Erkenningscommissie moeten, zoals alle gevestigde instituties, de toets van journalistieke kritiek kunnen doorstaan. Niettemin hebben ook de Journalisten bond en de Erkenningscommissie recht op een minimum aan correcte berichtgeving over hen, zeker wanneer die als een waarheidsgetrouwe reportage wordt gepresenteerd. De vraag blijft wat DDC drijft. Is het schrik voor de komende Raad voor de Journalistiek ? Rancune tegen de bestaande Raad voor Deontologie ? Of spelen andere, misschien wel klein menselijke factoren een rol ? Dat een journalist zich dààr niet over heen kan zetten. Luc Standaert, voorzitter Pol Deltour, nationaal secretaris Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België (AVBB)- Vlaamse Vereniging van beroepsJournalisten (VVJ)