“Als ik in Europa ben, choqueer ik mijn publiek altijd graag. In Frankrijk zei ik laatst op een conferentie dat Le Pen een watje is vergeleken met Bush. Bush voert alles uit waar Le Pen enkel van kan dromen.” Petras ondervindt dat aan de lijve. “De anti-terreurcampagne doet alle landen ter wereld veranderen in politiestaten. Ik maak het zelf af en toe mee dat ik een afspraak heb voor een telefonisch interview en dat net op dat moment de telefoon afgesloten wordt om pas uren nadien weer te werken. Ik moet ook veel voorzichtiger zijn. Als ik nu gezien wordt op een conferentie waar ook organisatie die op de zwarte lijst prijken aanwezig zijn, kan mij dat een gevangenisstraf opleveren.” Petras is klein van gestalte en vecht tegen allerlei lichaamlijke kwaaltjes. Een paar daarvan zijn het gevolg van een arbeidsongeval toen hij veertien jaar was. Na dat ongeval was hij verplicht zijn job in de vismijn op te geven en zat er niets anders op dan terug te keren naar de schoolbanken. Hij werd professor sociologie aan de universiteit van Binghampton en een bekende Amerikaanse linkse militant. Van de Black Panthers tot het Filipijnse NDF, allemaal konden ze op zijn steun en sympathie rekenen. De laatste jaren is hij vooral in Zuid-Amerika actief waar hij goede contacten onderhoudt met Chavez en de Braziliaanse boeren van MST bijstaat met raad en daad. In verschillende teksten ging hij nogal te keer tegen de houding van de intellectuelen tegenover de oorlog. Maar de recente gebeurtenissen geven hem vertrouwen dat het terug de goede kant opgaat. “Ik denk dat er momenteel een ruk naar links is. Als je ziet hoe er nu al gemobiliseerd wordt tegen de oorlog in Irak. Duizenden intellectuelen tekenden de petitie Not In Our Name. Aan de universiteiten beweegt heel wat. Het ziet er hoopvol uit. En ik ben vooral blij dat er enkele totaal nieuwe stemmen zijn. In het verleden was u wel niet altijd even mals voor de intellectuelen. “Tijdens de oorlogen tegen Joegoslavië en Afghanistan zijn bepaalde linkse intellectuelen volledig gecapituleerd. Zij hebben die oorlogen verdedigd en zijn zelfs zo ver gegaan om mee te doen met de grofste propaganda. In Joegoslavië was het verraad heel duidelijk. De Westerse NGO’s zaten toe te kijken terwijl de kinderprostitutie opbloeide. Ze deden alsof hun neus bloedde omdat dat niet paste in het plaatje dat men ons wilde doen verkopen.” Ik leg hem uit hoe het hier in België zit met de discussie tussen de twee platformen. “Ieder anti-oorlogsplatform moet altijd voor ogen houden dat de grootste bedreiging de oorlog is. Er kan dus maar één slogan zijn: “tegen de oorlog”. Het verzet tegen de oorlog moet dus centraal staan. De kwestie Saddam Hoessein is echt secundair. Persoonlijk vind ik dat een volk het recht heeft zich te verdedigen met de leiders die het daar zelf voor verkiest. Het is echt onzinnig om te beginnen discussiëren over democratisering op het moment dat je land van de kaart dreigt geveegd te worden. Een platform dat dus het probleem van Hoessein centraal stelt is geen goed platform.” Over “Empire” van Toni Negri en Michael Hardt heeft Petras ook een heel uitgesproken mening. “Ik noem dat een apologie van het imperialisme. Je kan ook moeilijk anders verwachten van een boek van antiglobalisten dat bejubeld wordt in de New York Times en Newsweek.” Als het over Negri gaat, komt Petras duidelijk op dreef. “Negri gebruikt zijn vage woorden over anarchisme als een schaamlapje voor zijn totale capitulatie. Hij schrijft dat het Amerikaanse constitutionalisme een voorbeeld is voor de wereld. Zoiets kan je toch niet serieus nemen. Ik zou het niet eens vergelijken met Kautsky. Die kwam in het begin van de 20ste eeuw misschien tot dezelfde conclusies (dat het imperialisme niet meer bestaat en dat er dus geen interimperialistische oorlog meer mogelijk is, cc), maar de analyse van Negri is veel middelmatiger. En de eerste wereldoorlog toonde natuurlijk aan dat Kautsky totaal fout zat. De oorlog in Afghanistan deed het zelfde met Negri’s boek.” Waarom maakt u er zich zo druk over als het dan toch zo slecht is? “Ik wilde er eigenlijk geen woorden aan vuil maken, maar omdat iedereen mij maar bleef vragen stellen over dat dekselse boek, heb ik er een venijnig artikel over geschreven. En ik hoop dat de kous daarmee af is.” In tegenstelling tot dit soort denkers, gelooft u dat de strijd op nationaal vlak nog altijd zeer belangrijk is. “De strijd op internationaal vlak kan de geesten veranderen. Seattle en Genua zijn in dat opzicht heel belangrijk. Maar veranderingen – en dan heb ik het over de strijd voor een alternatief – moeten en kunnen enkel op nationaal vlak gebeuren. Sommigen denken bijvoorbeeld dat je de Wereldbank kan hervormen. Maar al die internationale instellingen bestaan uit staten. En staten moet je ontwrichten door nationaliseringen, onteigeningen, enzovoort. Change the government, dus. Daarna kan je opnieuw linken naar het internationale niveau. Het zou dus verkeerd zijn te denken dat enkele internationale protestmarsen de wereld kunnen doen veranderen. Maar ook daarin mogen we niet te mechanisch zijn. De internationale strijd heeft wel degelijk zijn weerslag op nationaal niveau. Als de boeren uit Zuid-Amerika zien dat er in de VS geprotesteerd wordt, voelen ze zichzelf minder geïsoleerd. Ze zien dat hun strijd deel uit maakt van een groter geheel. Dat is ook de reden dat er zo weinig over manifestaties bericht wordt. Protest heeft altijd een multiplyer effect. Indymedia speelt dus ook een heel belangrijke psychologische rol. Het heeft mensen overal ter wereld de moed om er blijven tegen aan te gaan.”