Europese Unie :

Wereldmacht of wereldpartner?

 

 

 

 

 

 

Memorandum aan de Belgische regering

 

 

 

 

 

 

 

 

naar aanleiding van het

Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie

1 juli – 31 december 2001

 

 

 

 

 

 

(logo\'s van:)

11.11.11.- Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging

CNCD – Opération 11.11.11.

Belgisch platform van het Verbindingscomité van de niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties bij de Europese Unie – Plate-forme belge du Comité de liaison des organisation non gouvernementales de développement auprès de l’Union européenne

 

November 2000
Colofon

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit Memorandum werd samengesteld door 11.11.11.- Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging en het CNCD – Opération 11.11.11. in opdracht van het Belgische Platform van Ontwikkelingsorganisaties.

 

De volgende organisaties en samenwerkingsverbanden gingen in op de uitnodiging om deel te nemen aan de federale themawerkgroepen die instonden voor de diverse hoofdstukken van dit memorandum:

 

Anti-Imperialistische Bond (AIB)

Broederlijk Delen

Comité national pour la Paix et le Développement (CNAPD)

Centre national de Coopération au Développement (CNCD) – Opération 11.11.11.

Christenen voor het Socialisme

Collectif Stratégies Alimentaires (CSA)

Entraide et Fraternité

11.11.11.- Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging

Fian Belgique

Forum voor Vredesactie

Fonds voor Ontwikkelingssamenwerking- Socialistische Solidariteit (FOS)

Iteco

Magasins du Monde-Oxfam

Oxfam- Solidariteit/Solidarité

Oxfam-Wereldwinkels

Pax Christi

Salto

Solidarité Socialiste

Vrede vzw

Vredeseilanden-Coopibo

Wervel

Wereldsolidariteit/Solidarité mondial

 

Samenwerkingsverbanden:

Bond Beter Leefmilieu (BBL)

Coordination contre l\'Impunité et pour le Démocratie en Amérique Latine (CIDAL)– Belgique

Migration et développement

Plate-forme Souveraineté Alimentaire

Réseau Européen Congo (REC)

Réseau Contre la Spéculation financière

Vlaams Netwerk tegen Financiële Speculatie

Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO)

 

 


Voorwoord

 

 

 

Europa: wereldmacht of wereldpartner?

 

 

 

Tijdens zijn speech voor het European Policy Centre in het Egmontpaleis op 21 september 2000 raakte Premier Guy Verhofstadt terecht het probleem aan van de finaliteit van de Europese Unie. Europa, “pour quoi faire”? De Europese Unie is een werf waar voortdurend aan getimmerd wordt. Op dit ogenblik wordt er gewerkt aan het Europese Charter, aan de intergouvernementele conferentie, aan de hervorming van de administratie, aan de uitbreiding, aan het gemeenschappelijk migratie- en asielbeleid, aan het gemeenschappelijk defensie- en buitenlands beleid, enz. Europa heeft de ambitie om een wereldmacht te worden, maar met welk doel ?

 

Aan een nieuwe Uncle Sam hebben we geen behoefte. De premier zegt dat Europa solidair in de wereld moet staan. Daar zijn wij het volmondig mee eens. Alleen, in de praktijk merken wij daar niet zoveel van. De Europese Commissie heeft onlangs de bestrijding van de armoede uitgeroepen tot de voornaamste doelstelling van haar ontwikkelingsbeleid. Wij juichen dat toe, en ook de wil om de Europese ontwikkelingssamenwerking efficiënter en effectiever te maken. De malaise in het Europese ontwikkelingsbeleid moet stoppen. Maar om echt  tot armoedebestrijding te komen volstaat een goed ontwikkelingsbeleid niet. Het ontwikkelingsbeleid wordt doorkruist door het Europese handelsbeleid, het landbouwbeleid, het finaniële beleid, enz. De coherentie van het geheel van het buitenlandse beleid met de doelstelling van armoedebestrijding is vaak  zoek.

Helaas zien we tegenwoordig zelfs eerder het tegenovergestelde. De coherentie komt in de ander zin tot stand. In plaats van een brede aandacht voor ontwikkeling, dreigt het ontwikkelingsbeleid ondergeschikt te worden aan geopolitieke en commerciële belangen. Dit mag niet gebeuren. Als ontwikkelingsbeleid ondergeschikt wordt, dan wordt meteen zijn doelstelling ondergeschikt gemaakt, en moet armoedebestrijding wijken voor het eigenbelang.

 

Ontwikkelingsbeleid moet een eigenstandig beleid blijven, met een eigen Commissaris en eigen middelen. Armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling en en vrede moeten ALTIJD de leidende principes zijn van het optreden van de Europese Unie in de wereld, niet alleen in haar ontwikkelingssamenwerking. De Europese Unie mag geen wereldMACHT worden die "enkel belangen heeft en geen vrienden" maar een betrouwbare PARTNER op weg naar duurzame ontwikkeling.

 

In dit Memorandum geven wij de Belgische regering concrete opdrachten mee om tijdens haar voorzitterschap van de Europese Unie aan te werken. In evenveel hoofdstukken snijden we 10 beleidsterreinen aan en doen we telkens 2 aanbevelingen.  In de loop van de volgende maanden zullen deze tien hoofdstukken nog verder worden uitgediept.

De rode draad van dit Memorandum is de rol van Europa in de wereld. Als de Belgische regering wil dat Europa een solidaire wereldpartner wordt dan mag het aan deze aanbevelingen niet voorbijgaan. Wij dringen er ook op aan dat de Belgische regering bij de uitvoering van deze voorstellen maatregelen neemt die de actieve deelname van vrouwen bevorderen en hun specifieke belangen behartigen.

 

Tegelijk nodigen we de regering uit om de dialoog aan te gaan en pro-actief stappen te ondernemen om de betrokkenheid en participatie van de burgers bij het Europese beleid te vergroten; een pro-actief beleid dat begint met informatie, openheid en transparantie. Dat de Europese burgers, en de Belgen op kop, niet wakker liggen van Europa, is de schuld van de Europese en Belgische beleidsmakers zelf. Europa wordt veeleer gemaakt in comités en commissies, en door technici en ambtenaren, dan in parlementen en publieke fora. Wat de lidstaten in al die comités zeggen en doen, welke debatten ze er voeren, blijft grotendeels binnenskamers. We roepen de Belgische regering op om haar Europese standpunten duidelijk te verwoorden en publiek te maken, en er over te debateren. Het Europese beleid mag niet langer voorwerp zijn van buitenlands beleid dat dan de prerogatieve is van de regering, maar moet een binnenlandse aangelegenheid worden waar alle burgers in betrokken worden.

Het Belgisch voorzitterschap is een ideale gelegenheid om daarmee van start te gaan.


Inhoud

 

 

 

 

 

 

 

Colofon

Inhoud

 

 

 

Voorwoord: welke rol voor Europa in de Wereld?

 

 

 

 

1. Participatie en coherentie in het Europese Ontwikkelingsbeleid

 

 

2. Een meer vastberaden en coherent Europees beleid in Centraal-Afrika

 

 

3. Handel en de Wereldhandelsorganisatie onderwerpen aan economische en sociale rechten

 

 

4. Voedselzekerheid hoog op de agenda plaatsen

 

 

5. Tegen financiële speculatie : Een sterkere regulering en een belasting op munttransacties

 

 

6. Ontwapenen om te ontwikkelen

 

 

7. Geen steun aan straffeloosheid

 

 

8. Een rol voor Migranten in de internationale samenwerking

 

 

9. Werk maken van duurzame productie en consumptie

 

 

10. Een offensieve aanpak van de schuldenlast

 

 

 

 

 

 


1. Participatie en coherentie in het Europese Ontwikkelingsbeleid

 

 

 

 

 

 

Het Europese ontwikkelingsbeleid staat voor belangrijke uitdagingen. Zowel haar doelstellingen en strategie, als haar organisatie en beheer worden momenteel herzien. Tegelijk is er pas een nieuw samenwerkingsakkoord afgesloten met de ACP-landen. Dit Akkoord van Cotonou wacht nog op verdere concretisering en operationalisering.

 

            Het Europese ontwikkelingsbeleid mag in de lopende hervormingen niet ten onder gaan en ondergeschikt gemaakt worden aan commerciële en geopolitieke belangen. In tegendeel, als de EU haar engagementen ten aanzien van duurzame ontwikkeling en de armoedebestrijding ernstig wil nemen, dan moet het Europese ontwikkelingsbeleid een volwaardig en  eigenstandig beleid blijven. Het moet uitgerust worden met adequate middelen en actief de participatie zoeken van alle betrokken actoren.

 

 

1.1. Het Belgisch voorzitterschap moet ijveren voor instrumenten om de reële impact te meten van het Europese ontwikkelingsbeleid op de sociale en economische toestand van de betrokken doelgroepen, evenals de impact van andere Europese beleidsdomeinen op het gestelde doel van armoedebestrijding.

 

 

            Hoewel de Commissie in april 2000 armoedebestrijding tot de hoofddoelstelling van haar ontwikkelingsbeleid heeft gemaakt, is armoedebestrijding in feite al sinds 1990 het kernstuk van het Europese ontwikkelingsbeleid. Het probleem is echter dat de Commissie er niet voldoende in slaagt om haar beleid effectief naar die doelstelling te richten. Het is dus belangrijk om instrumenten te voorzien om die effectiviteit vast te stellen. België zou zich moeten inzetten om een "rollend programma" op te zetten dat op regelmatige basis evaluaties voorziet van het gevoerde beleid.

 

 

1.2. Het Belgisch voorzitterschap moet ijveren voor het instellen van consultatiemechanismen en overlegmomenten met de civiele maatschappij in Noord en Zuid,  om burgers, toe te laten inspraak te hebben in het Europese ontwikkelingsbeleid en andere beleidsdomeinen die van belang zijn voor de armoedebestrijding

 

 

            In het Akkoord van Cotonou is bepaald dat de civiele maatschappij van de partnerlanden moet worden betrokken bij de programmatie van de samenwerking. Op dit ogenblik is voor deze programmatie een onmogelijk tijdsbestek opgemaakt. De Commissie moet meer tijd nemen en meer inspanningen doen om er voor te zorgen dat de partnerlanden en hun burgers daadwerkelijk kunnen deelnemen aan de programmatie. Daarenboven moet erover gewaakt worden dat vrouwen en mannen hierbij op gelijkwaardige wijze betrokken worden.

 

            De Belgische regering moet een actieplan uitwerken om de Raad toe te laten het programmatieproces, dat tijdens haar voorzitterschap zal worden afgerond, in die zin te evalueren.

 

Ook in Europa zelf moeten ngo\'s nauwer betrokken worden bij de uitwerking van het ontwikkelingsbeleid, al was het maar om toe te zien op de naleving van de Europese engagementen ten aanzien van duurzame ontwikkeling en en armoedebestrijding..


2. Een meer vastberaden en coherent Europees beleid in Centraal-Afrika

 

 

Centraal-Afrika moet opnieuw een vooraanstaande plaats innemen in het buitenlands beleid en het beleid voor internationale samenwerking van de Europese Unie.  Er zijn genoeg redenen voor deze keuze :

- Het is een morele en politieke verplichting om dringend het respect van de meest elementaire mensenrechten te verzekeren, waaronder het recht om in veiligheid en vrede te leven.

- De destabilisering in Centraal-Afrika heeft vernietigende gevolgen binnen – en zelfs ver over - de grenzen van het Afrikaanse continent.

- Europa heeft altijd een speciale band gehad met Afrika.  Dit leidt niet alleen tot een bijzondere kennis van het continent, maar ook tot bijzondere verantwoordelijkheden t.o.v. de bevolking.  De Europese Unie is ook de grootste donor in de regio.

- Omwille van haar geschiedenis moet België een vooraanstaande rol spelen in de relaties tussen Europa en Centraal-Afrika.

Het Belgisch Voorzitterschap van de Europese Unie moet Europa aanmoedigen om uit haar afwachtende houding te treden.  België moet Europa aanzetten tot het nemen van nieuwe initiatieven in het kader van het Internationaal Recht en het respect voor de territoriale integriteit van de betrokken Staten om te komen tot vrede en een duurzame ontwikkeling in de regio.

 

2.1. Het Belgisch voorzitterschap moet initiatieven nemen om het vredesproces dat opgestart werd in Lusaka nieuw leven in te blazen, onder meer door Europa aan te sporen om zich politiek te engageren voor de terugtrekking van de vreemde troepen, voor het welslagen van de ‘dialogue intercongolais’, voor de aanwezigheid van een internationale vredesmacht en voor de creatie van humanitaire corridors onder de vlag van de Verenigde Naties.

 

 

Europa ondersteunt financieel verschillende initiatieven en sust zo zijn geweten. Zodoende ontwijkt het in de zoektocht naar oplossingen een politiek engagement, in samenspraak met de Lidstaten.  De Europese Unie moet een actief en coherent beleid ontwikkelen, in het bijzonder in de schoot van de Verenigde Naties, om de betrokken landen te helpen nationale en regionale overlegmechanismen op te zetten om de noodzakelijke concrete maatregelen te nemen voor het herstel van de vrede.

 

 

2.2. Daarnaast moet het Belgisch voorzitterschap de Europese Unie aanzetten om een coherent beleid voor ontwikkelingssamenwerking met landen in oorlog te voeren en om samenwerkings­initiatieven te hervatten, die de heropbouw van een rechtstaat bewerkstelligen en waar tegemoet gekomen wordt aan de noden van de burgers.

 

Duurzame vrede is noodzakelijk om ontwikkelingskansen te geven aan de betrokken landen.  Duurzame vrede is echter geen “conditio sine qua non” voor initiatieven die ook vandaag al beantwoorden aan de hoogste noden. In afwachting en in steun van vredesplannen, moet de Europese Unie de essentiële openbare diensten blijven ondersteunen, alsook de reïntegratie van soldaten in het burgerlijk leven.  De Europese Unie moet erop toezien dat de hulp niet aangewend wordt voor oorlogsdoeleinden.  Zij moet hiervoor duidelijke en meetbare criteria opstellen.

Een coherent beleid kan ook niet voorbijgaan aan de schuldenlast van de landen in de regio. De Belgische regering moet binnen de Europese Unie aansturen op een coördinatie tussen de Lidstaten om in het kader van internationale instellingen tot schuldkwijtschelding te komen. Door het het systeem van intresten zijn de geleende sommen nu al verschillende malen terugbetaald.  Zelfs als kwijtschelding van schulden niet onmiddellijk bijkomende middelen voor ontwikkeling genereert, blijft het een belangrijke hefboom naar vrede en kan het in belangrijke mate de druk verlichten van de schuldeisers en de internationale instellingen op de heropbouw en de ontwikkeling van de regio. Basisvoorwaarde is de bereidheid van de landen van de regio om te streven naar vrede, sociale ontwikkeling en een stabiele economie en het nemen van maatregelen om het ontstaan van nieuwe schulden te vermijden.

            Tenslotte moet de Belgische regering zich inzetten voor een Europese aanpak van de handel die de conflicten in Centraal-Afrika voedt (nl. diamant, wapens, enz).


3. Handel en de Wereldhandelsorganisatie onderwerpen aan economische en sociale rechten

 

Na de mislukking van de WTO-ministerconferentie in Seattle zet de EU haar inspanningen voor een nieuwe onderhandelingsronde binnen de WTO verder. Wij bevestigen onze oppositie tegen het lanceren van een nieuwe onderhandelingsronde en de uitbreiding van de WTO-bevoegdheden tot nieuwe terrreinen (investeringen, concurrentie, openbare aanbestedingen, biotechnologie, enz.). Wij vinden dat een moratorium zich opdringt, om een evaluatie te kunnen maken van het beleid dat voortgekomen is uit Uruguay Ronde. Deze evaluatie moet aandacht hebben voor de capaciteit van landen om sociale en economische rechten te verwezenlijken en te beschermen.Bovendien moet deze evaluatie gender-specifiek zijn.

Tegenover schendingen van deze rechten door transnationele bedrijven staan ontwikkelingslanden trouwens vaak machteloos. De Europese Unie zou initiatieven moeten nemen om de schending van sociale en economische rechten door Europese bedrijven te bestraffen.

 

Wij vinden dat de WTO een instelling is waarvan de werking niet beantwoordt aan de meest elementaire democratische principes. Bovendien zijn we uitermate bezorgd over het gebrek aan transparantie,  debat en democratische controle binnen de Europese instellingen die instaan voor het externe economische beleid van de Unie. Dit geldt in het bijzonder voor het Comité 133 dat een beslissende rol speelt in het Europese besluitvormingsproces terzake. We vrezen dat de voorstellen van de Europese Commissie tot wijziging van artikel 133 van het Verdrag van Amsterdam, het besluitvormingsproces van het handelsbeleid nog ondoorzichtiger en minder controleerbaar zal maken.

 

3.1. Het Belgische voorzitterschap moet ervoor ijveren dat alle nieuwe onderhandelingen voor verdere liberalisering binnen de WTO afhankelijk gemaakt worden van de realisatie van a) het  democratisch en transparant functioneren van de WTO én van het Europese handelsbeleid, en b) van de overeenstemming van de WTO-regels met de mensenrechten, zoals bedoeld door het Comité voor de Economische, Sociale en Culturele Rechten van de Verenigde Naties (doc E/C.12/1999/9).

 

Ondertussen zijn in Genève onderhandelingen begonnen over landbouw, diensten en de herziening van het TRIPS-akkoord in het kader van de zogenaamde "ingebouwde agenda" van de WTO.

Het principe van de voortschrijdende liberalisering en haar implicaties voor de buitlenlandse investeringen in het Algemeen Akkoord over de Handel in Diensten (GATS) heeft nadelige gevolgen voor de toegang tot de basisvoorzieningen. Diensten zoals gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, drinkwatervoorziening, enz., die vaak worden ingevuld door vrouwen, mogen niet onderworpen worden aan de regels van de vrije handel. De overheid moet zijn capaciteit, om de fundamentele rechten te waarborgen waaraan deze diensten beantwoorden te waarborgen, juist bewaren en uitbreiden. België moet er zich voor inzetten dat de herziening van het GATS-akkoord die richting uitgaat.

In verband met de herziening van artikel 27.3.b van het TRIPS-akkoord moet België er zich toe verbinden om de ontwikkelingslanden te steunen en in het bijzonder het standpunt van de Afrika Groep (WTOdoc/IP/C/W/163). De Afrika Groep verwerpt de patentering van het leven en dringt er op aan dat elke \'sui generis\' -wetgeving voor de bescherming van plantensoorten eveneens bescherming mag bieden aan de rechten van boeren, lokale gemeenschappen en inheemsen, zoals voorzien in de Biodiversiteitsconventie en de Internationale Verbintenis van de FAO over het phytogenetisch materiaal.

 

3.2. Wat de onderhandelingen in het kader van de ingebouwde agenda van de WTO betreft, moet het Belgisch voorzitterschap opkomen voor het verbieden van patenten op het leven (TRIPS), de verdediging vanhet principe van de openbare dienstverlening (GATS) en de voedselsoevereiniteit (Landbouwakkoord; zie verder onder 4.2.)

 

           

Bovendien kan Eerlijke Handel, binnen de grenzen van zijn mogelijkheden, bijdragen tot een meer rechtvaardige wereldhandel. Het Belgische voorzitterschap moet ijveren voor de officiële erkenning van Eerlijke Handel en voor toepassingsmaatregelen die met de eigenheid van Eerlijke Handel rekening houden. Het moet de Europese instellingen en het Europese publiek aanmoedigen om producten van Eerlijke Handel te consumeren.


4. Voedselsoevereiniteit hoog op de agenda plaatsen

 

 

           

 

In een recent rapport schat de FAO dat 826 miljoen mensen op deze wereld honger lijden. Het is dit cijfer dat staatshoofden en regeringsleiders ertoe aangezet heeft om op de Wereldvoedseltop van Rome in 1996 een Verklaring aan te nemen over de voedselzekerheid in de wereld, waarin ze het recht bevestigen van ieder persoon "om toegang te hebben tot gezond en veilig voedsel, in overeenstemming met het recht op adequate voeding en het fundamentele mensenrecht om bevrijd te zijn van honger".

 

4.1. Het Belgisch voorzitterschap moet de "Gedragscode voor het recht op adequate voeding" van FIAN op de Europese agenda plaatsen en zijn Europese partners er van overtuigen om binnen de organen van de Verenigde Naties steun te verlenen aan het opstellen van een dergelijke code, die het recht op voeding expliciteert.

 

Het recht op adequate voeding is stevig verankerd als fundamenteel recht in de internationale rechtsorde. Toch moet het nog veel explicieter worden gemaakt wil men de toepassing ervan bevorderen. Vandaar dat het Foodfirst Information Action Network (Fian), een internationale organisatie voor de verdediging van economische, sociale en culturele rechten, in nauwe samenwerking met FAO-experten, een "gedragscode voor het recht op adequate voeding” heeft uitgewerkt, zoals bepaald in doelstelling 7.4 van het Actieplan van de Wereldvoedseltop en op verzoek van het NGO-Forum van die top.

Deze Code verduidelijkt de inhoud van het recht op adequate voeding en de verantwoordelijkheid van alle actoren in de realisering ervan: de internationale gemeenschap, de staten, de bedrijven en de civiele maatschappij. Deze tekst wordt op dit ogenblik officieel ondersteund door verscheidene Europese landen, waaronder België sinds 12 mei 2000.

 

             

Er moet nu binnen de organen van de Verenigde Naties werk gemaakt worden van het uitwerken van een dergelijke Code, op basis van de internationale gedragscode die Fian heeft opgesteld. Hierbij moet bijzonder aandacht besteed worden aan de vooraanstaande rol van vrouwen in de landbouw en de voedselzekerheid. Een ideale gelegenheid voor het opstellen van een dergelijke codegelegenheid daartoe dient zich aan tijdens de FAO-bijeenkomst die begin 2002 zal plaatsvinden om het Actieplan van de Wereldvoedseltop van 1996 te evalueren.

 

4.2. Het Belgisch voorzitterschap moet er voor zorgen dat de Europese Unie in de Wereldhandelsorganisatie bijzondere maatregelen voor voedselsoevereiniteit steunt en dat het eigen Europese handels- en landbouwbeleid de voedselzekerheid van derde landen niet in het gedrang brengt.

 

Handel kan bijdragen tot voedselzekerheid, doordat handel voedsel beschikbaar maakt en inkomens genereert, maar handel kan de voedselzekerheid ook bedreigen als handel bijvoorbeeld tot concurrentie leidt die de bestaansmiddelen van rurale bevolkingsgroepen bedreigt. Het begrip voedselsoevereiniteit houdt in dat volkeren het soevereine recht behouden om de nodige maatregelen te nemen om voedselzekerheid te garanderen.

Het nieuwe Landbouwakkoord waarover momenteel in de WTO onderhandeld wordt moet ontwikkelings­landen dus de mogelijkheid laten om met het oog op voedselsoevereiniteit inderrdaad alle gepaste maatregelen te nemen, inclusief het beschermen van de markt en het ondersteunen van de productie.

HHet nieuwe landbouwakkoord moeteveneens tevens rekening houden met de rol van de vrouw in de landbouw en de voedselzekerheid van de gezinnen.

 

Tegelijk moet de Europese Unie haar landbouwbeleid heroriënteren naar een duurzame boerenlandbouw, die gezonde kwaliteitsproducten voortbrengt, milieu- en diervriendelijk is en de voedselzekerheid, rurale tewerkstelling en ontwikkeling van derde landen niet in gedrang brengt. Dit betekent dat ook de directe inkomenssteun enkel mag worden toegekend om de duurzaamheid van de landbouw te ondersteunen, en niet om de concurrentiepositie van Europa te versterken. Het begrip "multifunctionele landbouw" dat de Europese Unie hanteert is waardevol maar moet dringend in beleidsdaden omgezet worden. Een beleid voor “multifunctionele landbouw” mag niet eurocentrisch zijn of gericht op de bescherming van het eigen belang. Het moet integendeel ook positief bijdragen tot  multifunctionele landbouw en voedselzekerheid in derde landen.


5. Tegen financiële speculatie : Een sterkere regulering en een belasting op munttransacties

 

 

            De economische liberalisering heeft de rol van de overheid ingeperkt en de publieke sector afgezwakt. Door gebrek aan regels nam de  sociale ongelijkheid toe. Recente financiële crisissen hebben getoond hoe gevaarlijk het vrijmaken van kapitaalstromen zonder een regelend kader is, en maakten duidelijk dat er nood is aan sterkere nationale en internationale instellingen. De desastreuze sociale gevolgen van de crisissen toonden ook de beperkingen van een ontwikkeling die drijft op snelle winst en speculatie. Economische regulering is dus dringend nodig.

 

 

5.1. Het Belgische voorzitterschap moet er voor zorgen dat de EU een akkoord bereikt over een voorstel van variabele belasting op munttransacties. In het voorstel wordt de opbrengst van de belasting voorbehouden voor duurzame ontwikkeling, in het bijzonder voor de sociale sector. De Unie zet dit voorstel op de agenda van de VN - vergadering over Financing for Development.

 

Wanneer België het voorzitterschap overneemt zijn haalbaarheidsstudies in verschillende landen en op VN niveau afgerond. En België heeft bij monde van minister Vandelanotte , tijdens de VN - vergadering over sociale ontwikkeling (Copenhagen +5),  opnieuw gewezen op het belang van de regulering van financiële markten.

De volgende elementen moeten zeker in het voorstel opgenomen worden :

·         een tweeledige tax met een erg lage belasting bij stabiel muntverkeer en een hoge quasi blokkerende  belastingvoet wanneer er sterk gespeculeerd wordt en economische indicatoren wijzen op crisisgevaar. 

·         De belasting wordt geïnd op nationaal niveau , met een bindend herverdelingsmechanisme gesuperviseerd door de Bank voor Internationale Betalingen.

·         Over het gebruik van de opbrengst wordt een akkoord afgesloten binnen de VN. De EU dringt er op aan dat het geld naar de sociale sector gaat. Voor meer rechtvaardigheid en sociale zekerheid voor iedereen. Voor steun aan ontwikkelingslanden, in overleg met sociale bewegingen en de civiele maatschappij. Met voorrang voor steun aan en deelname van bewegingen van vrouwen die het sterkst door armoede worden getroffen.

·         Het EU-voorstel  komt er voor het einde van 2001. Indien de VN conferentie over FFD eind 2001 of begin 2002 gehouden wordt, zet de EU het daar op de dagorde.

 

 

 

5.2. Het Belgisch voorzitterschap zorgt ervoor dat de EU een voorstel aanneemt voor een strakkere reglementering van zowel de publieke als privé-financiële sector (met name offshore-centra, hefboomfondsen, privé-pensioen­fondsen, en andere belangrijke actoren). De Unie brengt dit voorstel aan in het kader van de VN vergadering over Financing For Development, de BIB of het financieel stabiliteitsforum.

 

Naast het instellen van een belasting op munttransacties moet er ook werk gemaakt worden van een strakkere reglementering van de privé-actoren in de financiële sector. Al is het crisisgevoel mbt de financiële sector wel weggeëbd, en zijn vergaande voorstellen om de sector aan een strakkere reglementering te onderwerpen opgeborgen. Het IMF brengt regelmatig verslag uit over nieuwe ontwikkelingen in de internationale afspraken terzake. Die gaan jammer genoeg niet verder dan het verhogen van de transparantie van transacties , een beter zicht op de financiële gezondheidstoestand van landen, en het aanprijzen van wat sterkere prudentiële regelingen voor hun nationale banksector. De ‘probleemplekken’ wat toezicht en controle betreft blijven buiten schot : Offshore centrea, belastingparadijzen, privé-pensioenfondsen en hefboomfondsen. De rapporten van de BIB hierover gaven een goede probleembeschrijving, maar blijven te veel op de vlakte in de aanbevelingen. Volgens ons is het voorkomen of beheersbaar houden van financiële crises onmogelijk zolang deze ‘gebieden’ niet onder controle gebracht worden.


6. Ontwapenen om te ontwikkelen

 

Sinds de oorlog om Kosovo staat het Gemeenschappelijk Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (GEVDB) helemaal bovenaan de agenda van de EU. Het veiligheidsbeleid krijgt vooral een militaire invulling. Het niet-militaire veiligheidsbeleid staat nog in zijn kinderschoenen en wordt stiefmoederlijk behandeld.

De uitwerking van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid is in toenemende mate onderhevig aan een democratisch deficit, met als culminatiepunt de recente beslissing van de Raad om documenten m.b.t. het Europese veiligheidsbeleid onder de geheimhouding te laten vallen. Dit is een uiterst gevaarlijke evolutie. Het opzetten van een Europees Veiligheidsbeleid is een zaak van alle Europese burgers en mag niet in het geheim verlopen.

 

6.1. Vredesbeweging en Noord-Zuidbeweging verwachten van de Belgische regering dat ze het huidige proces, dat vooral kiest voor een militaire aanpak van conflictsituaties, afremt en dat ze werk maakt van een (vooral preventief) niet-militair veiligheidsbeleid; dit behelst een fundamentele geweldpreventie en geweldloze  crisisbeheersing en -hantering op lange en korte termijn.

 

Het beste veiligheidsbeleid is een beleid dat kiest om escalerende conflicten te voorkomen. Fundamentele geweldpreventie is een lange termijnpolitiek waarbij ingewerkt wordt op de grondoorzaken van oorlog en geweld, een beleid dat kiest voor duurzame ontwikkeling als vorm van geweldpreventie. Het wekt geen vertrouwen om als scheidsrechter op te treden bij gewelddadige conflicten indien de EU zelf mee de aanleiding geeft voor het ontstaan van escalerende conflicten. We denken aan armoede, schuldenlast en de oneerlijke Noord-Zuidverhoudingen, maar natuurlijk ook aan de wapenhandel. Het UNDP-jaarrapport van 1994 over menselijke veiligheid is een goede vertrekbasis voor een degelijk veiligheidsbeleid. Fundamentele geweldpreventie veronderstelt dus het coherent EU-beleid gericht op duurzame ontwikkeling waarvoor geheel dit memorandum pleit.

Een niet-militair veiligheidsbeleid veronderstelt bovendien het uitwerken van doelstellingen, strategie en instrumenten, gekoppeld aan een tijdsschema, voor geweldloze crisisbeheersing en -hantering op lange en korte termijn. Daaronder valt o.m. veelsporen diplomatie (met o.m. terreindiplomatie met deelname van de civiele maatschappij), een Europees vredesinstituut, burgervredesteams (met een mandaat dat onafhankelijk is van politieke, religieuze, economische en of militaire belangen), ontwikkelingspolitiek, humanitaire bijstand (fondsen, permanente capaciteit) en een bijzondere aandacht voor de deelname van vrouwen  -die dikwijls de eerste slachtoffers zijn van gewapende conflicten.

 

 

6.2. Het Belgisch voorzitterschap moet zich inzetten voor een Europese politiek van ontwapening door onder meer te ijveren  voor een verbod op de productie en verspreiding van clusterbommen en wapens met verarmd uranium, door de verspreiding van lichte wapens tegen te gaan, door zich te verzetten tegen de Amerikaanse plannen voor een ruimteschild, en door de reconversie te bewerkstelligen van de wapenindustrie naar een civiele productie.

 

Uit een aantal recente rapporten blijkt dat wereldwijd de militaire uitgaven weer in stijgende lijn gaan en dat de wapenhandel opnieuw floreert. De westerse landen nemen de hoofdbrok van de militaire uitgaven op zich. Het zijn ook de belangrijkste wapenleveranciers. Een Europees veiligheidsbeleid is slechts geloofwaardig als de landen van de EU de eigen politiek van ontwapening en het indammen van de wapenhandel grondig bijsturen.

 

            De Europese Unie mag geen ondersteuning geven aan de wapenindustrie, onder welke vorm dan ook, maar moet een actieve politiek voeren van reconversie naar een volledig civiele productie.

Net zoals voor de landmijnen, moet er een Europees verbod komen op de productie en het gebruik van clusterbommen en het gebruik van wapens met verarmd uranium. De Europese Unie moet steun geven aan de oproep van de VN-secretaris-Generaal om de verspreiding van lichte wapens tegen te gaan en zich sterk verzetten tegen de Amerikaanse plannen voor een ruimteschild (NMD).

 

 


7. Geen steun aan straffeloosheid

 

            Zonder rechtstaat is sociale en rechtvaardige ontwikkeling niet mogelijk. In de meeste landen waar wetten bestaan die straffeloosheid verlenen, vinden (en vonden) misdaden tegen de menselijkheid plaats. Deze schendingen vestigen een staatsterrorisme dat toelaat een politiek en economisch model op te dringen zonder democratische legitimiteit.

            Straffeloosheid verhindert zodoende niet alleen dat het recht inzake fundamentele mensenrechten hersteld wordt, maar ook dat een politiek en economisch systeem in stand gehouden wordt dat ontstond uit anti-democratische en anti-sociale praktijken.

Wij pleiten voor een volledig herstel van de rechtstaat in landen die straffeloosheidsweten hebben aangenomen (zoals onder andere Argentinië, Chili, Guatemala, Honduras, El Salvador, Haiti, Indonesië). Deze landen moeten vooreerst erkennen dat misdaden tegen de menselijheid hebben plaatsgevonden. De bewijslast is legio. In de meeste van deze landen bestaan rapporten en getuigenissen van onafhankelijke mensenrechtenorganisaties. Er zijn verslagen van officiële commissies die aantonen dat systematische en massale mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden. Rapporten van internationale organisaties zoals Amnesty International, Human Rights Watch, de Federatie van de Liga’s voor de Mensenrechten en het Russel Tribunaal getuigen van de misdaden. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft eveneens verscheidene landen veroordeeld voor systematische mensenrechtenschendingen. Tenslotte zijn er in vier Europese landen (België, Frankrijk, Spanje en Zwitserland) juridische stappen ondernomen tegen één van de criminelen die we hier voor ogen hebben : Augusto Pinochet.

 

De misdaden waar het hier over gaat raken rechtstreeks aan de fundamentele mensenrechten. Ze zijn systematisch gepleegd om terreur te zaaien, ze zijn meestal uitgevoerd door de staten zelf, of  anders door para-militaire organisaties. In overeenstemming met het internationale recht moeten ze beschouwd worden als misdaden tegen de menselijkheid, ze kunnen niet verjaren en kunnen niet het voorwerp uitmaken van amnestiemaatregelen.

 

7.1. Het Belgisch voorzitterschap moet de Europese lidstaten aansporen om druk uit te oefenen op landen waar straffeloosheidswetten bestaan, door de wapenhandel met die landen op te schorten.

 

Om druk uit te oefenen op landen met straffeloosheidswetten en in het bijzonder op de legers van die landen en niet op de bevolking, lijkt het ons aangewezen om de wapenhandel te viseren. Een embargo op de wapenhandel treft veel meer diegenen die betrokken waren bij de misdaden.

 

7.2. Het Belgisch voorzitterschap moet de lidstaten van de EU er toe aan zetten om de statuten van het Internationale Strafrechtshof te tekenen en te ratificeren.

 

De officiële erkenning van deze misdaden door de staten waar ze gepleegd werden kan de vorm aannemen van een officiële verklaring door het staatshoofd of van een wet die de amnistiemaatregelen opheft, of nog door het toepassen van de strafwetten. De maatregelen moeten in ieder geval leiden tot de berechtiging van de schuldigen.

 

            De landen waar de schendingen plaatsvonden hebben vaak internationale mensenrechtenverdragen geratificeerd. De toepassing ervan blijft echter achterwege omwille van wetten die werden aangenomen tijdens de dictatuur, of omwille van een juridisprudentie door rechters die tijdens de dicatuur werden aangesteld. De instelling van een permanent Internationaal Strafrechtshof met universele bevoegdheden inzake misdaden tegen de menselijkheid laat toe om voorbij te gaan aan straffeloosheidsmaatregelen die door dictaturen zijn opgedrongen en om de schuldigen rechtstreeks aan te pakken. Het Internationaal Strafrechtshof mag nochtans niet misbruikt worden als voorwendsel om regimes te veroordelen die zich verzetten tegen het éénheidsdenken.

In afwachting van de oprichting van het Tribunaal, pleiten wij voor de hantering van het principe van de universele rechtstoepassing.


8. Een rol van migranten in de internationale samenwerking

 

 

Europa mag zich niet sluiten voor de wereld. Het voorzitterschap moet de dialoog aangaan met de civiele organisaties die werken aan een verbetering van het asielbeleid en aan meer Europese coherentie terzake.

Voor wat Migranten gemeenschappen zijn actoren van ontwikkeling, zowel in het Noorden als in het Zuiden. Voor migranten kan men niet spreken van ontwikkeling in het Zuiden, zonder het ook te hebben over ontwikkeling in het Noorden : de vreemdeling(e) en/ of persoon van vreemde origine kan pas acor zijn in het Zuiden als hij/ zij over de politieke, financiële, economische en juridische middelen beschikt om een volwaardig burger te zijn van zijn/ haar gemeenschap en levensomgeving in het Noorden.

 

We constateren dat de niet-goevernementele organisaties (ngo’s) in het Noorden, die zich bezig houden met de ontwikkeling in het Zuiden, partnerschapsrelaties aangaan met organisaties uit het Zuiden, maar paradoxaal genoeg weinig met migrantenorganisaties in Europa.

 

Migrantenorganisaties bieden nochtans een noodzakelijke complementariteit voor de effectiviteit en het welslagen van de ontwikkelingssamenwerking. Door hun acties en projecten bevorderen en begeleiden zij de versterking of het ontstaan van een georganiseerde civiele maatschappij in het Zuiden.

 

Door de activiteiten die migrantenorganisaties ondernemen onder de migrantenbevolking geven zij eveneens vorm aan de civiele maatschappij inhet Noorden. Door hun inzet voor ontwikkelingssamen­werking valoriseren migranten hun eigen kennis en vaardigheden. Vermits ze zowel de situatie hier als “ginder”, bieden migranten de mogelijkheid om tot een originele en vernieuw(en)de dialoog en uitwisseling te komen tussen de samenlevingen van het Noorden en het Zuiden. De verschillende initiatieven die migranten nemen, dragen bij tot een vernieuwing van de traditionele aanpak van de ontwikkelingsvraagstukken.

 

8.1. Het Europese voorzitterschap moet in de EU politieke, economische, financiële en juridische middelen mobiliseren om aan de migranten de mogelijkheid te geven om volwaardige burgers en actoren te zijn in de Noord-Zuid solidariteit.

 

Dit impliceert :

 

-          het uitwerken van een coherent beleid, in samenwerking met alle betrokken Directoraten-Generaal en de verschillende besluitvormingsorganen,

-          het bevorderen van een migratiebeleid, en het voorzien in wettelijk instrumenten om migranten toe te laten een rol te kunnen spelen in de internationale solidariteit.

 

De migrant kan geen actor van ontwikkeling zijn als hij/zij niet beschikt over de wettelijke en administratieve middelen die iemand toelaten de grenzen over te steken en mobiel te zijn ; d.w.z. te beschikken over visa, een verblijfstitel en/of  de mogelijkheid tot naturalisatie in een lidstaat van de EU.

Het verwerven van een verblijfstitel zal hem/haar ook individuele toegang geven tot de arbeidsmarkt en het systeem van sociale zekerheid. Dit zijn conditio sine qua non om als volwaardig burger deel uit te maken van een gemeenschap.

 

8.2. Het Europese voorzitterschap moet zich inzetten voor een wettelijke en administratieve erkenning van organisaties van migranten die zich willen inzetten als actoren van internationale solidariteit.

 

Wanneer een organisatie van migranten erkend wordt als een ontwikkelingsorganisatie, kan zij daadwerkelijk haar plaats innemen in de ontwikkelingssamenwerking en kan zij ook aanspraak maken op subsidiëring van haar projecten en acties in het kader van de Noord-Zuid solidariteit.


9. Werk maken van duurzame productie en consumptie

 

Agenda 21 wijst niet-duurzame productie- en consumptiepatronen, vooral in de geïndustrialiseerde landen, aan als de voornaamste oorzaak van de groeiende armoede en de gestage achteruitgang van het leefmilieu in de hele wereld. Dit werd opnieuw bevestigd in 1997 door de \'Special Session of the General Assembly\' op de eerste opvolgingsconferentie van de Earth Summit, \'Rio+5\'. Vandaag is dit niet anders. Er is dringend nood aan actie, éérst en vooral van de kant van de geïndustrialiseerde landen. Daarom moet snel werk gemaakt worden van een Europese eco-efficiëntiestrategie en een vooruitstrevend klimaatbeleid.

 

9.1. België moet er tijdens haar voorzitterschap voor zorgen dat er uitvoeringsplannen worden opgesteld voor een eco-efficiëntiestrategie, met factor 4 en factor 10 als middellange lange termijn doelstellingen.

 

Eén van de instrumenten om te komen tot duurzame productie en consumptie is het verbeteren van de \'eco-efficiëntie\': het terugdringen van het milieugebruik, met een factor 4 (dat wil zeggen vier maal minder) op middellange (tegen 2020) en een factor 10 (tien maal minder) op lange termijn (tegen 2050). Technologische vernieuwing (bijvoorbeeld product- en procesinnovatie) en sociale en institutionele verandering (bijvoorbeeld het opzetten van een \'kringloopeconomie\', \'diensteneconomie\' enz.) maken een verhoging van de efficiëntie van het milieugebruik mogelijk (zowel aan de input- als aan de output(afval)-zijde). Hetzelfde niveau van welvaart en welzijn kan en moet worden bereikt met vier- tot tienmaal minder beslag op de mondiale milieugebruiksruimte. Welvaartscreatie moet minder afhankelijk worden van resource-use. Ook voor het Zuiden biedt zo’n strategie mogelijkheden omdat ze de kans geeft een vervuilende fase van ontwikkeling te vermijden. Eén van de voorwaarden is dat actief werk wordt gemaakt o.m. van schone technologie-overdracht en stabiele grondstoffenprijzen. 

Concreet impliceert een factor 4/factor 10-strategie het opstellen van uitvoeringsplannen op nationaal en Europees niveau en het ontwikkelen van indicatoren om de vooruitgang te meten. België moet dit op de Europese agenda plaatsen in voorbereiding van Rio+10. Binnen dat kader moet eveneens een begin worden gemaakt met het ontwikkelen van concrete instrumenten o.m. voor schone technologieoverdracht en stabiele grondstoffenprijzen.

 

9.2. België moet een aanzet geven tot een vooruitstrevend klimaatbeleid door een ecologische belastingshervorming op de Europese agenda zetten.

 

Een belangrijke stap in de richting van een duurzaam productie- en consumptiebeleid is het ernstig nemen van de afspraken uit het Klimaatverdrag en het Protocol van Kyoto. Om te beginnen moet België als voorzitter van de Europese Unie zorgen dat het Kyoto Protocol eindelijk daadwerkelijk wordt geratificeerd door de EU en de afzonderlijke lidstaten. Om de Kyoto-doelstellingen te halen zal de Europese Unie een volwaardig klimaat- en energiebeleid moeten ontwikkelen.

Eén van de instrumenten waar aan gewerkt moet worden in dit kader is fiscaliteit. Via een ecologische belastinghervorming en het afschaffen van milieuschadelijke subsidies of belastingvrijstellingen (zoals het niet-belasten van kerosine) kunnen investerings-, productie- en consumptiebeslissingen geheroriënteerd worden. Bij een ecologische belastinghervorming wordt de belastingbasis gedeeltelijk verschoven van arbeid naar milieugebruik. Belastingen op milieugebruik verhogen geleidelijk en voorspelbaar, terwijl de opbrengsten uit de milieubelastingen opnieuw besteed worden: voor een belangrijk deel om de directe en indirecte fiscale druk op arbeid te verlagen, om energie-efficiëntie te promoten, mens- en milieuvriendelijk ondernemen te stimuleren, negatieve inkomenseffecten tegen te gaan, enz. Een ecologische belastinghervorming maakt meer kans en is effectiever wanneer ze binnen een Europees kader wordt ingevoerd. Als Europa de engagementen van Kyoto wil halen tegen de gestelde datum is een CO2/energietaks imperatief.

Het Noorden mag haar verplichtingen inzake het terugdringen van broeikasgassen afgesproken in Kyoto niet proberen af te wentelen op het Oosten of het Zuiden. Klimaatverplichtingen moeten in eerste instantie op het eigen grondgebied gerealiseerd worden. Mechanismen zoals \'joint implementation\' of het \'clean development mechanism\' kunnen slechts aanvullend zijn op een beleid binnen de Europese Unie. Een CO2/energietaks is daarvan een noodzakelijk onderdeel.

Daarnaast moeten industrielanden volgens het Klimaatverdrag landen in het Zuiden ondersteunen bij capaciteitsopbouw en met technologieoverdracht. Die middelen moeten additioneel zijn aan middelen voor ontwikkelingssamenwerking.

10. Een offensieve aanpak van de schuldenlast.

 

Het schuldenprobleem blijft wegen op de ontwikkelingskansen van een groot aantal derdewereldlanden. De wereldwijde publieke campagne jubilee 2000 zette crediteurregeringen onder druk, en dwong hen tot  beloften, die helaas weinig verregaand bleken. Tot nu werd daarvan zelfs slechts een miniem deel waargemaakt. De Europese Unie als instelling heeft maar beperkte vorderingen op derdewereldlanden, en kreeg van haar leden tot nu toe weinig of geen bevoegdheid in met betrekking tot schuldverlichtingsonderhandelingen. Toch behoren de lidstaten van de EU tot de belangrijkste schuldeisers van de derdewereldlanden en dragen ze een grote verantwoordelijkheid in het oplossen van dit probleem. Dit kan door een veel verder gaande kwijtschelding te bepleiten in internationale fora, door zelf in hoofde van de lidstaten snel en volledig kwijt te schelden, en door Europese middelen vrij te maken voor de financiering van kwijtschelding door andere multilaterale instellingen dan de Wereldbank of het IMF,  zoals de Afrikaanse Ontwikkelingsbank. We verwachten tijdens het voorzitterschap een Europees initiatief in die zin.

 

10.1. Het Belgisch voorzitterschap zorgt ervoor dat de Europese Unie zich meer inzet voor  de kwijtschelding van de schulden van ontwikkelingslanden, met voorrang voor lage inkomenslanden.  De EU doet dat op de G-8 vergaderingen en in het kader van de VN-conferentie over ‘financing for development’. In overleg met de ACS landen onderzoekt de Unie dringend hoe niet toegewezen middelen uit vorige Europese Ontwikkelingsfondsen best voor kwijtschelding kunnen worden gebruikt

 

 

In 1999 stelden IMF en Wereldbank zogenaamd « een drastische ommezwaai » voor in hun aanpassingsbeleid. Die « ommezwaai » kwam er na interne en externe evaluaties en zware kritiek op de bestaande aanpassingsprogramma’s. Het verder hanteren van het klassieke voorwaarden­pakket is dan ook niet meer te verdedigen.

Plannen voor economische hervorming in schuldenlanden zouden voortaan door schuldenlanden zelf worden opgesteld, en in de eerste plaats gericht zijn op armoedebestrijding. De nationale overheden zouden bij de aanmaak van hun plannen bovendien de civiele maatschappij moeten raadplegen. Deze armoedebestrijdingsplannen zouden wel nog door het bestuur van IMF en wereldbank moeten goedgekeurd worden om het betrokken land toegang te geven tot leningen in het kader van de ‘poverty reduction and growth facility’ (het vroegere ESAF) van het IMF. Ook in het kader van de nieuwe Cotonou overeenkomst tussen de EU en de ACS-landen wordt bij de opmaak van de nationale programma’s een inbreng van de civiele maatschappij voorzien.

Een verschuiving van verantwoordelijkheid naar de betrokken landen zelf en het voornemen om de bevolking actief bij het  opstellen van ontwikkelingsplannen te betrekken is in principe positief. Maar in de praktijk zullen deze consultaties een loutere formaliteit blijven zolang IMF, Wereldbank en andere belangrijke donoren   blijven doorwegen op de inhoud van de plannen en op de uiteindelijke beslissing tot financiering. Ten slotte dreigt de voorwaarde om een uitgewerkt armoedebestrijdingsplan voor te leggen schuldkwijtschelding nog verder te vertragen, zoals al gebeurde in het kader van het HIPC initiatief.

 

10.2. Het Belgisch voorzitterschap  pleit ervoor dat schuldkwijtschelding van ontwikkelingslanden losgekoppeld wordt van van het opstellen van  armoedebestrijdings­plannen. In het algemeen moet  de EU  er voor pleiten dat  schuldkwijtschelding of –herschikking  niet meer onderworpen worden aan aan het traditioneel voorwaardenpakket van IMF en Wereldbank.