Europese Unie :
Wereldmacht of
wereldpartner?
Memorandum aan de
Belgische regering
naar aanleiding van het
1 juli – 31 december 2001
(logo\'s van:)
11.11.11.- Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging
CNCD – Opération 11.11.11.
Belgisch platform van het Verbindingscomité van de
niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties bij de Europese Unie –
Plate-forme belge du Comité de liaison des organisation non gouvernementales de
développement auprès de l’Union européenne
November 2000
Colofon
Dit Memorandum werd
samengesteld door 11.11.11.- Koepel van
de Vlaamse Noord-Zuidbeweging en het CNCD
– Opération 11.11.11. in opdracht van het Belgische Platform van
Ontwikkelingsorganisaties.
De volgende
organisaties en samenwerkingsverbanden gingen in op de uitnodiging om deel te
nemen aan de federale themawerkgroepen die instonden voor de diverse
hoofdstukken van dit memorandum:
Anti-Imperialistische
Bond (AIB)
Broederlijk Delen
Comité national pour la Paix et le Développement (CNAPD)
Centre national de Coopération au Développement (CNCD) – Opération
11.11.11.
Christenen voor het Socialisme
Collectif Stratégies Alimentaires (CSA)
Entraide et Fraternité
11.11.11.- Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging
Fian Belgique
Forum voor
Vredesactie
Fonds voor
Ontwikkelingssamenwerking- Socialistische Solidariteit (FOS)
Iteco
Magasins du Monde-Oxfam
Oxfam- Solidariteit/Solidarité
Oxfam-Wereldwinkels
Pax Christi
Salto
Solidarité Socialiste
Vrede vzw
Vredeseilanden-Coopibo
Wervel
Wereldsolidariteit/Solidarité mondial
Samenwerkingsverbanden:
Bond Beter Leefmilieu (BBL)
Coordination contre l\'Impunité et pour le Démocratie en Amérique Latine
(CIDAL)– Belgique
Migration et développement
Plate-forme Souveraineté Alimentaire
Réseau Européen Congo (REC)
Réseau Contre la Spéculation financière
Vlaams Netwerk tegen Financiële Speculatie
Vlaams Overleg
Duurzame Ontwikkeling (VODO)
Voorwoord
Europa:
wereldmacht of wereldpartner?
Tijdens zijn speech voor het European Policy Centre in het
Egmontpaleis op 21 september 2000 raakte Premier Guy Verhofstadt terecht het
probleem aan van de finaliteit van de Europese Unie. Europa, “pour quoi faire”?
De Europese Unie is een werf waar voortdurend aan getimmerd wordt. Op dit
ogenblik wordt er gewerkt aan het Europese Charter, aan de intergouvernementele
conferentie, aan de hervorming van de administratie, aan de uitbreiding, aan
het gemeenschappelijk migratie- en asielbeleid, aan het gemeenschappelijk
defensie- en buitenlands beleid, enz. Europa heeft de ambitie om een
wereldmacht te worden, maar met welk doel ?
Aan een nieuwe Uncle Sam hebben we geen behoefte. De premier
zegt dat Europa solidair in de wereld moet staan. Daar zijn wij het volmondig
mee eens. Alleen, in de praktijk merken wij daar niet zoveel van. De Europese
Commissie heeft onlangs de bestrijding van de armoede uitgeroepen tot de
voornaamste doelstelling van haar ontwikkelingsbeleid. Wij juichen dat toe, en
ook de wil om de Europese ontwikkelingssamenwerking efficiënter en effectiever
te maken. De malaise in het Europese ontwikkelingsbeleid moet stoppen. Maar om
echt tot armoedebestrijding te komen
volstaat een goed ontwikkelingsbeleid niet. Het ontwikkelingsbeleid wordt
doorkruist door het Europese handelsbeleid, het landbouwbeleid, het finaniële
beleid, enz. De coherentie van het geheel van het buitenlandse beleid met de
doelstelling van armoedebestrijding is vaak
zoek.
Helaas zien we tegenwoordig zelfs eerder het
tegenovergestelde. De coherentie komt in de ander zin tot stand. In plaats van
een brede aandacht voor ontwikkeling, dreigt het ontwikkelingsbeleid
ondergeschikt te worden aan geopolitieke en commerciële belangen. Dit mag niet
gebeuren. Als ontwikkelingsbeleid ondergeschikt wordt, dan wordt meteen zijn
doelstelling ondergeschikt gemaakt, en moet armoedebestrijding wijken voor het
eigenbelang.
Ontwikkelingsbeleid moet een eigenstandig beleid blijven,
met een eigen Commissaris en eigen middelen. Armoedebestrijding, duurzame
ontwikkeling en en vrede moeten ALTIJD de
leidende principes zijn van het optreden van de Europese Unie in de wereld,
niet alleen in haar ontwikkelingssamenwerking. De Europese Unie mag geen
wereldMACHT worden die "enkel belangen heeft en geen vrienden" maar
een betrouwbare PARTNER op weg naar duurzame ontwikkeling.
In dit Memorandum geven wij de Belgische regering concrete
opdrachten mee om tijdens haar voorzitterschap van de Europese Unie aan te
werken. In evenveel hoofdstukken snijden we 10 beleidsterreinen aan en doen we
telkens 2 aanbevelingen. In de loop van
de volgende maanden zullen deze tien hoofdstukken nog verder worden uitgediept.
De rode draad van dit Memorandum is de rol van Europa in de
wereld. Als de Belgische regering wil dat Europa een solidaire wereldpartner
wordt dan mag het aan deze aanbevelingen niet voorbijgaan. Wij dringen er ook
op aan dat de Belgische regering bij de uitvoering van deze voorstellen
maatregelen neemt die de actieve deelname van vrouwen bevorderen en hun
specifieke belangen behartigen.
Tegelijk nodigen we de regering uit om de dialoog aan te
gaan en pro-actief stappen te ondernemen om de betrokkenheid en participatie
van de burgers bij het Europese beleid te vergroten; een pro-actief beleid dat
begint met informatie, openheid en transparantie. Dat de Europese burgers, en
de Belgen op kop, niet wakker liggen van Europa, is de schuld van de Europese
en Belgische beleidsmakers zelf. Europa wordt veeleer gemaakt in comités en
commissies, en door technici en ambtenaren, dan in parlementen en publieke
fora. Wat de lidstaten in al die comités zeggen en doen, welke debatten ze er
voeren, blijft grotendeels binnenskamers. We roepen de Belgische regering op om
haar Europese standpunten duidelijk te verwoorden en publiek te maken, en er
over te debateren. Het Europese beleid mag niet langer voorwerp zijn van
buitenlands beleid dat dan de prerogatieve is van de regering, maar moet een
binnenlandse aangelegenheid worden waar alle burgers in betrokken worden.
Het Belgisch voorzitterschap is een ideale gelegenheid om
daarmee van start te gaan.
Inhoud
Colofon
Inhoud
Voorwoord: welke rol
voor Europa in de Wereld?
1. Participatie en
coherentie in het Europese Ontwikkelingsbeleid
2. Een meer
vastberaden en coherent Europees beleid in Centraal-Afrika
3. Handel en de
Wereldhandelsorganisatie onderwerpen aan economische en sociale rechten
4. Voedselzekerheid
hoog op de agenda plaatsen
5.
Tegen financiële speculatie : Een sterkere regulering en een belasting op
munttransacties
6. Ontwapenen om te
ontwikkelen
7. Geen steun aan
straffeloosheid
8. Een rol voor
Migranten in de internationale samenwerking
9. Werk
maken van duurzame productie en consumptie
10. Een offensieve
aanpak van de schuldenlast
1. Participatie en coherentie in het Europese
Ontwikkelingsbeleid
Het
Europese ontwikkelingsbeleid staat voor belangrijke uitdagingen. Zowel haar
doelstellingen en strategie, als haar organisatie en beheer worden momenteel
herzien. Tegelijk is er pas een nieuw samenwerkingsakkoord afgesloten met de
ACP-landen. Dit Akkoord van Cotonou wacht nog op verdere concretisering en
operationalisering.
Het
Europese ontwikkelingsbeleid mag in de lopende hervormingen niet ten onder gaan
en ondergeschikt gemaakt worden aan commerciële en geopolitieke belangen. In
tegendeel, als de EU haar engagementen ten aanzien van duurzame ontwikkeling en
de armoedebestrijding ernstig wil nemen, dan moet het Europese
ontwikkelingsbeleid een volwaardig en
eigenstandig beleid blijven. Het moet uitgerust worden met adequate
middelen en actief de participatie zoeken van alle betrokken actoren.
1.1. Het Belgisch voorzitterschap moet ijveren voor
instrumenten om de reële impact te meten van het Europese ontwikkelingsbeleid
op de sociale en economische toestand van de betrokken doelgroepen, evenals de impact van
andere Europese beleidsdomeinen op het gestelde doel van armoedebestrijding.
Hoewel de Commissie in april 2000
armoedebestrijding tot de hoofddoelstelling van haar ontwikkelingsbeleid heeft
gemaakt, is armoedebestrijding in feite al sinds 1990 het kernstuk van het
Europese ontwikkelingsbeleid. Het probleem is echter dat de Commissie er niet
voldoende in slaagt om haar beleid effectief naar die doelstelling te richten.
Het is dus belangrijk om instrumenten te voorzien om die effectiviteit vast te
stellen. België zou zich moeten inzetten om een "rollend programma"
op te zetten dat op regelmatige basis evaluaties voorziet van het gevoerde
beleid.
1.2. Het Belgisch voorzitterschap moet ijveren voor het instellen van
consultatiemechanismen en overlegmomenten met de civiele maatschappij in Noord
en Zuid, om burgers, toe te laten inspraak te
hebben in het Europese ontwikkelingsbeleid en andere beleidsdomeinen die van
belang zijn voor de armoedebestrijding
In het Akkoord van Cotonou is
bepaald dat de civiele maatschappij van de partnerlanden moet worden betrokken
bij de programmatie van de samenwerking. Op dit ogenblik is voor deze
programmatie een onmogelijk tijdsbestek opgemaakt. De Commissie moet meer tijd
nemen en meer inspanningen doen om er voor te zorgen dat de partnerlanden en
hun burgers daadwerkelijk kunnen deelnemen aan de programmatie. Daarenboven moet erover gewaakt worden dat
vrouwen en mannen hierbij op gelijkwaardige wijze betrokken worden.
De Belgische regering moet een
actieplan uitwerken om de Raad toe te laten het programmatieproces, dat tijdens
haar voorzitterschap zal worden afgerond, in die zin te evalueren.
Ook in Europa zelf moeten ngo\'s
nauwer betrokken worden bij de uitwerking van het ontwikkelingsbeleid, al was
het maar om toe te zien op de naleving van de Europese engagementen ten aanzien
van duurzame ontwikkeling en en armoedebestrijding..
2. Een meer vastberaden en
coherent Europees beleid in Centraal-Afrika
Centraal-Afrika moet opnieuw een
vooraanstaande plaats innemen in het buitenlands beleid en het beleid voor
internationale samenwerking van de Europese Unie. Er zijn genoeg redenen voor deze keuze :
- Het is een morele en politieke verplichting om dringend het
respect van de meest elementaire mensenrechten te verzekeren, waaronder het
recht om in veiligheid en vrede te leven.
- De destabilisering in Centraal-Afrika heeft vernietigende
gevolgen binnen – en zelfs ver over - de grenzen van het Afrikaanse continent.
- Europa heeft altijd een speciale band gehad met
Afrika. Dit leidt niet alleen tot een
bijzondere kennis van het continent, maar ook tot bijzondere
verantwoordelijkheden t.o.v. de bevolking.
De Europese Unie is ook de grootste donor in de regio.
-
Omwille van haar geschiedenis moet België een vooraanstaande rol spelen in de
relaties tussen Europa en Centraal-Afrika.
Het Belgisch Voorzitterschap van
de Europese Unie moet Europa aanmoedigen om uit haar afwachtende houding te
treden. België moet Europa aanzetten
tot het nemen van nieuwe initiatieven in het kader van het Internationaal Recht
en het respect voor de territoriale integriteit van de betrokken Staten om te
komen tot vrede en een duurzame ontwikkeling in de regio.
2.1. Het
Belgisch voorzitterschap moet initiatieven nemen om het vredesproces dat
opgestart werd in Lusaka nieuw leven in te blazen, onder meer door Europa aan
te sporen om zich politiek te engageren voor de terugtrekking van de vreemde
troepen, voor het welslagen van de ‘dialogue intercongolais’, voor de aanwezigheid van een
internationale vredesmacht en voor de creatie van humanitaire corridors onder
de vlag van de Verenigde Naties.
Europa ondersteunt financieel
verschillende initiatieven en sust zo zijn geweten. Zodoende ontwijkt het in de
zoektocht naar oplossingen een politiek engagement, in samenspraak met de
Lidstaten. De Europese Unie moet een
actief en coherent beleid ontwikkelen, in het bijzonder in de schoot van de
Verenigde Naties, om de betrokken landen te helpen nationale en regionale
overlegmechanismen op te zetten om de noodzakelijke concrete maatregelen te
nemen voor het herstel van de vrede.
2.2. Daarnaast
moet het Belgisch voorzitterschap de Europese Unie aanzetten om een coherent
beleid voor ontwikkelingssamenwerking met landen in oorlog te voeren en om
samenwerkingsinitiatieven te hervatten, die de heropbouw van een rechtstaat
bewerkstelligen en waar tegemoet gekomen wordt aan de noden van de burgers.
Duurzame vrede is noodzakelijk om ontwikkelingskansen te geven aan de betrokken landen. Duurzame vrede is echter geen “conditio sine qua non” voor initiatieven die ook vandaag al beantwoorden aan de hoogste noden. In afwachting en in steun van vredesplannen, moet de Europese Unie de essentiële openbare diensten blijven ondersteunen, alsook de reïntegratie van soldaten in het burgerlijk leven. De Europese Unie moet erop toezien dat de hulp niet aangewend wordt voor oorlogsdoeleinden. Zij moet hiervoor duidelijke en meetbare criteria opstellen.
Een coherent beleid kan ook niet voorbijgaan aan de
schuldenlast van de landen in de regio. De Belgische regering moet binnen de
Europese Unie aansturen op een coördinatie tussen de Lidstaten om in het kader
van internationale instellingen tot schuldkwijtschelding
te komen. Door het het systeem van intresten zijn de geleende sommen nu al
verschillende malen terugbetaald. Zelfs
als kwijtschelding van schulden niet onmiddellijk bijkomende middelen voor
ontwikkeling genereert, blijft het een belangrijke hefboom naar vrede en kan
het in belangrijke mate de druk verlichten van de schuldeisers en de
internationale instellingen op de heropbouw en de ontwikkeling van de regio.
Basisvoorwaarde is de bereidheid van de landen van de regio om te streven naar
vrede, sociale ontwikkeling en een stabiele economie en het nemen van
maatregelen om het ontstaan van nieuwe schulden te vermijden.
Tenslotte moet de Belgische regering zich
inzetten voor een Europese aanpak van de handel die de conflicten in
Centraal-Afrika voedt (nl. diamant, wapens, enz).
3. Handel en de Wereldhandelsorganisatie onderwerpen
aan economische en sociale rechten
Na de mislukking van de WTO-ministerconferentie
in Seattle zet de EU haar inspanningen voor een nieuwe onderhandelingsronde
binnen de WTO verder. Wij bevestigen onze oppositie tegen het lanceren van een
nieuwe onderhandelingsronde en de uitbreiding van de WTO-bevoegdheden tot
nieuwe terrreinen (investeringen, concurrentie, openbare aanbestedingen,
biotechnologie, enz.). Wij vinden dat een moratorium zich opdringt, om een
evaluatie te kunnen maken van het beleid dat voortgekomen is uit Uruguay Ronde. Deze evaluatie moet
aandacht hebben voor de capaciteit van landen om sociale en economische rechten
te verwezenlijken en te beschermen.Bovendien moet deze evaluatie
gender-specifiek zijn.
Tegenover schendingen van deze rechten door
transnationele bedrijven staan ontwikkelingslanden trouwens vaak machteloos. De Europese Unie zou
initiatieven moeten nemen om de schending van sociale en economische rechten
door Europese bedrijven te bestraffen.
Wij
vinden dat de WTO een instelling is waarvan de werking niet beantwoordt aan de
meest elementaire democratische principes. Bovendien zijn we uitermate bezorgd
over het gebrek aan transparantie,
debat en democratische controle binnen de Europese instellingen die
instaan voor het externe economische beleid van de Unie. Dit geldt in het
bijzonder voor het Comité 133 dat een beslissende rol speelt in het Europese
besluitvormingsproces terzake. We
vrezen dat de voorstellen van de Europese Commissie tot wijziging van artikel
133 van het Verdrag van Amsterdam, het besluitvormingsproces van het
handelsbeleid nog ondoorzichtiger en minder controleerbaar zal maken.
3.1. Het Belgische
voorzitterschap moet ervoor ijveren dat alle nieuwe onderhandelingen voor
verdere liberalisering binnen de WTO afhankelijk gemaakt worden van de
realisatie van a) het democratisch en
transparant functioneren van de WTO én van het Europese handelsbeleid, en b)
van de overeenstemming van de WTO-regels met de mensenrechten, zoals bedoeld
door het Comité voor de Economische, Sociale en Culturele Rechten van de
Verenigde Naties (doc E/C.12/1999/9).
Ondertussen zijn in
Genève onderhandelingen begonnen over landbouw, diensten en de herziening van
het TRIPS-akkoord in het kader van de zogenaamde "ingebouwde agenda"
van de WTO.
Het
principe van de voortschrijdende liberalisering en haar implicaties voor de
buitlenlandse investeringen in het Algemeen Akkoord over de Handel in Diensten
(GATS) heeft nadelige gevolgen voor de toegang tot de basisvoorzieningen.
Diensten zoals gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, drinkwatervoorziening,
enz., die vaak worden ingevuld door vrouwen, mogen niet onderworpen worden aan
de regels van de vrije handel. De overheid moet zijn capaciteit, om de
fundamentele rechten te waarborgen waaraan deze diensten
beantwoorden te waarborgen,
juist bewaren en uitbreiden. België moet er zich voor inzetten dat de
herziening van het GATS-akkoord die richting uitgaat.
In verband met de herziening van artikel 27.3.b van het
TRIPS-akkoord moet België er zich toe verbinden om de ontwikkelingslanden te
steunen en in het bijzonder het standpunt van de Afrika Groep
(WTOdoc/IP/C/W/163). De Afrika Groep verwerpt de patentering van het leven en
dringt er op aan dat elke \'sui generis\' -wetgeving voor de bescherming van
plantensoorten eveneens bescherming mag bieden aan de rechten van boeren,
lokale gemeenschappen en inheemsen, zoals voorzien in de
Biodiversiteitsconventie en de Internationale Verbintenis van de FAO over het
phytogenetisch materiaal.
3.2. Wat de onderhandelingen in het kader
van de ingebouwde agenda van de WTO betreft, moet het Belgisch voorzitterschap
opkomen voor het verbieden van patenten op het leven (TRIPS), de verdediging
vanhet principe van de openbare dienstverlening (GATS) en de
voedselsoevereiniteit (Landbouwakkoord; zie verder onder 4.2.)
Bovendien kan Eerlijke
Handel, binnen de grenzen van zijn mogelijkheden, bijdragen tot een meer
rechtvaardige wereldhandel. Het
Belgische voorzitterschap moet ijveren voor de officiële erkenning van Eerlijke
Handel en voor toepassingsmaatregelen die met de eigenheid van Eerlijke
Handel rekening houden. Het moet de Europese instellingen en het Europese
publiek aanmoedigen om producten van Eerlijke Handel te consumeren.
4. Voedselsoevereiniteit hoog op de agenda plaatsen
In
een recent rapport schat de FAO dat 826 miljoen mensen op deze wereld honger
lijden. Het is dit cijfer dat staatshoofden en regeringsleiders ertoe aangezet
heeft om op de Wereldvoedseltop van Rome in 1996 een Verklaring aan te nemen
over de voedselzekerheid in de wereld, waarin ze het recht bevestigen van ieder
persoon "om toegang te hebben tot gezond en veilig voedsel, in
overeenstemming met het recht op adequate voeding en het fundamentele
mensenrecht om bevrijd te zijn van honger".
4.1. Het Belgisch voorzitterschap moet de "Gedragscode voor het
recht op adequate voeding" van FIAN op de Europese agenda plaatsen en zijn
Europese partners er van overtuigen om binnen de organen van de Verenigde
Naties steun te verlenen aan het opstellen van een dergelijke code, die het
recht op voeding expliciteert.
Het recht op
adequate voeding is stevig verankerd als fundamenteel recht in de
internationale rechtsorde. Toch moet het nog veel explicieter worden gemaakt
wil men de toepassing ervan bevorderen. Vandaar dat het Foodfirst Information
Action Network (Fian), een internationale organisatie voor de verdediging van
economische, sociale en culturele rechten, in nauwe samenwerking met FAO-experten,
een "gedragscode voor het recht op adequate voeding” heeft uitgewerkt,
zoals bepaald in doelstelling 7.4 van het Actieplan van de Wereldvoedseltop en
op verzoek van het NGO-Forum van die top.
Deze Code verduidelijkt de inhoud van het recht op adequate voeding en de verantwoordelijkheid van alle actoren in de realisering ervan: de internationale gemeenschap, de staten, de bedrijven en de civiele maatschappij. Deze tekst wordt op dit ogenblik officieel ondersteund door verscheidene Europese landen, waaronder België sinds 12 mei 2000.
Er moet nu binnen de organen van de Verenigde
Naties werk gemaakt worden van het uitwerken van een dergelijke Code, op basis
van de internationale gedragscode die Fian heeft opgesteld. Hierbij moet
bijzonder aandacht besteed worden aan de vooraanstaande rol van vrouwen in de
landbouw en
de voedselzekerheid. Een ideale gelegenheid voor het opstellen van een dergelijke codegelegenheid
daartoe dient zich aan tijdens de FAO-bijeenkomst die begin 2002
zal plaatsvinden om het Actieplan van de Wereldvoedseltop van 1996 te
evalueren.
4.2. Het Belgisch voorzitterschap moet er voor zorgen dat de Europese Unie
in de Wereldhandelsorganisatie bijzondere maatregelen voor
voedselsoevereiniteit steunt en dat het eigen Europese handels- en
landbouwbeleid de voedselzekerheid van derde landen niet in het gedrang brengt.
Handel kan bijdragen tot voedselzekerheid, doordat handel
voedsel beschikbaar maakt en inkomens genereert, maar handel kan de
voedselzekerheid ook bedreigen als handel bijvoorbeeld tot concurrentie leidt
die de bestaansmiddelen van rurale bevolkingsgroepen bedreigt. Het begrip
voedselsoevereiniteit houdt in dat volkeren het soevereine recht behouden om de
nodige maatregelen te nemen om voedselzekerheid te garanderen.
Het nieuwe Landbouwakkoord waarover momenteel in de WTO
onderhandeld wordt moet ontwikkelingslanden dus de mogelijkheid laten om met
het oog op voedselsoevereiniteit inderrdaad
alle gepaste maatregelen te nemen, inclusief het beschermen van de markt en het
ondersteunen van de productie.
HHet nieuwe
landbouwakkoord moeteveneens
tevens rekening houden met de rol
van de vrouw
in de landbouw en de voedselzekerheid van de gezinnen.
Tegelijk moet de Europese Unie haar landbouwbeleid
heroriënteren naar een duurzame boerenlandbouw, die gezonde kwaliteitsproducten
voortbrengt, milieu- en diervriendelijk is en de voedselzekerheid, rurale
tewerkstelling en ontwikkeling van derde landen niet in gedrang brengt. Dit
betekent dat ook de directe inkomenssteun enkel mag worden toegekend om de
duurzaamheid van de landbouw te ondersteunen, en niet om de concurrentiepositie
van Europa te versterken. Het begrip "multifunctionele landbouw" dat
de Europese Unie hanteert is waardevol maar moet dringend in beleidsdaden
omgezet worden. Een beleid voor “multifunctionele landbouw” mag niet
eurocentrisch zijn of gericht op de bescherming van het eigen belang. Het moet
integendeel ook positief bijdragen tot
multifunctionele landbouw en voedselzekerheid in derde landen.
5. Tegen financiële speculatie : Een sterkere
regulering en een belasting op munttransacties
De
economische liberalisering heeft de rol van de overheid ingeperkt en de
publieke sector afgezwakt. Door gebrek aan regels nam de sociale ongelijkheid toe. Recente financiële
crisissen hebben getoond hoe gevaarlijk het vrijmaken van kapitaalstromen
zonder een regelend kader is, en maakten duidelijk dat er nood is aan sterkere
nationale en internationale instellingen. De desastreuze sociale gevolgen van
de crisissen toonden ook de beperkingen van een ontwikkeling die drijft op
snelle winst en speculatie. Economische regulering is dus dringend nodig.
5.1. Het Belgische voorzitterschap moet er voor zorgen dat de EU een
akkoord bereikt over een voorstel van variabele belasting op munttransacties.
In het voorstel wordt de opbrengst van de belasting voorbehouden voor duurzame
ontwikkeling, in het bijzonder voor de sociale sector. De Unie zet dit voorstel
op de agenda van de VN - vergadering over Financing for Development.
Wanneer België het
voorzitterschap overneemt zijn haalbaarheidsstudies in verschillende landen en
op VN niveau afgerond. En België heeft bij monde van minister Vandelanotte ,
tijdens de VN - vergadering over sociale ontwikkeling (Copenhagen +5), opnieuw gewezen op het belang van de
regulering van financiële markten.
De volgende elementen moeten zeker in het voorstel opgenomen
worden :
·
een tweeledige tax
met een erg lage belasting bij stabiel muntverkeer en een hoge quasi
blokkerende belastingvoet wanneer er sterk
gespeculeerd wordt en economische indicatoren wijzen op crisisgevaar.
·
De belasting wordt
geïnd op nationaal niveau , met een bindend herverdelingsmechanisme
gesuperviseerd door de Bank voor Internationale Betalingen.
·
Over het gebruik van
de opbrengst wordt een akkoord afgesloten binnen de VN. De EU dringt er op aan
dat het geld naar de sociale sector gaat. Voor meer rechtvaardigheid en sociale
zekerheid voor iedereen. Voor steun aan ontwikkelingslanden, in overleg met
sociale bewegingen en de civiele maatschappij. Met voorrang voor steun aan en
deelname van bewegingen van vrouwen die het sterkst door armoede worden
getroffen.
·
Het EU-voorstel komt er voor het einde van 2001. Indien de
VN conferentie over FFD eind 2001 of begin 2002 gehouden wordt, zet de EU het
daar op de dagorde.
5.2. Het
Belgisch voorzitterschap zorgt ervoor dat de EU een voorstel aanneemt voor een
strakkere reglementering van zowel de publieke als privé-financiële sector (met
name offshore-centra, hefboomfondsen, privé-pensioenfondsen, en andere
belangrijke actoren). De Unie brengt dit voorstel aan in het kader van de VN
vergadering over Financing For Development, de BIB of het financieel
stabiliteitsforum.
Naast het instellen van een
belasting op munttransacties moet er ook werk gemaakt worden van een strakkere
reglementering van de privé-actoren in de financiële sector. Al is het
crisisgevoel mbt de financiële sector wel weggeëbd, en zijn vergaande
voorstellen om de sector aan een strakkere reglementering te onderwerpen opgeborgen.
Het IMF brengt regelmatig verslag uit over nieuwe ontwikkelingen in de
internationale afspraken terzake. Die gaan jammer genoeg niet verder dan het
verhogen van de transparantie van transacties , een beter zicht op de
financiële gezondheidstoestand van landen, en het aanprijzen van wat sterkere
prudentiële regelingen voor hun nationale banksector. De ‘probleemplekken’ wat
toezicht en controle betreft blijven buiten schot : Offshore centrea,
belastingparadijzen, privé-pensioenfondsen en hefboomfondsen. De rapporten van
de BIB hierover gaven een goede probleembeschrijving, maar blijven te veel op
de vlakte in de aanbevelingen. Volgens ons is het voorkomen of beheersbaar
houden van financiële crises onmogelijk zolang deze ‘gebieden’ niet onder
controle gebracht worden.
Sinds de oorlog om Kosovo staat het Gemeenschappelijk
Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (GEVDB) helemaal bovenaan de agenda van
de EU. Het veiligheidsbeleid krijgt vooral een militaire invulling. Het niet-militaire
veiligheidsbeleid staat nog in zijn kinderschoenen en wordt stiefmoederlijk
behandeld.
De uitwerking van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en
Defensiebeleid is in toenemende mate onderhevig aan een democratisch deficit,
met als culminatiepunt de recente beslissing van de Raad om documenten m.b.t.
het Europese veiligheidsbeleid onder de geheimhouding te laten vallen. Dit is
een uiterst gevaarlijke evolutie. Het
opzetten van een Europees Veiligheidsbeleid is een zaak van alle Europese
burgers en mag niet in het geheim verlopen.
6.1. Vredesbeweging en Noord-Zuidbeweging verwachten van de Belgische
regering dat ze het huidige proces, dat vooral kiest voor een militaire aanpak
van conflictsituaties, afremt en dat ze werk maakt van een (vooral preventief)
niet-militair veiligheidsbeleid; dit behelst een fundamentele geweldpreventie en geweldloze crisisbeheersing en -hantering op lange en
korte termijn.
Het beste veiligheidsbeleid is een beleid dat kiest om
escalerende conflicten te voorkomen. Fundamentele
geweldpreventie is een lange termijnpolitiek waarbij ingewerkt wordt op de
grondoorzaken van oorlog en geweld, een
beleid dat kiest voor duurzame ontwikkeling als vorm van geweldpreventie. Het
wekt geen vertrouwen om als scheidsrechter op te treden bij gewelddadige
conflicten indien de EU zelf mee de aanleiding geeft voor het ontstaan van
escalerende conflicten. We denken aan armoede, schuldenlast en de oneerlijke
Noord-Zuidverhoudingen, maar natuurlijk ook aan de wapenhandel. Het
UNDP-jaarrapport van 1994 over menselijke veiligheid is een goede vertrekbasis
voor een degelijk veiligheidsbeleid. Fundamentele geweldpreventie veronderstelt
dus het coherent EU-beleid gericht op duurzame ontwikkeling waarvoor geheel dit
memorandum pleit.
Een niet-militair veiligheidsbeleid veronderstelt bovendien
het uitwerken van doelstellingen, strategie en instrumenten, gekoppeld aan een
tijdsschema, voor geweldloze
crisisbeheersing en -hantering op lange en korte termijn. Daaronder valt
o.m. veelsporen diplomatie (met o.m. terreindiplomatie met deelname van de
civiele maatschappij), een Europees vredesinstituut, burgervredesteams (met een
mandaat dat onafhankelijk is van politieke, religieuze, economische en of
militaire belangen), ontwikkelingspolitiek, humanitaire bijstand (fondsen,
permanente capaciteit) en een bijzondere aandacht voor de deelname van
vrouwen -die dikwijls de eerste
slachtoffers zijn van gewapende conflicten.
6.2. Het Belgisch voorzitterschap
moet zich inzetten voor een Europese politiek van ontwapening door onder meer
te ijveren voor een verbod op de
productie en verspreiding van clusterbommen en wapens met verarmd uranium, door
de verspreiding van lichte wapens tegen te gaan, door zich te verzetten tegen
de Amerikaanse plannen voor een ruimteschild, en door de reconversie te
bewerkstelligen van de wapenindustrie naar een civiele productie.
Uit een aantal recente rapporten blijkt dat wereldwijd de
militaire uitgaven weer in stijgende lijn gaan en dat de wapenhandel opnieuw
floreert. De westerse landen nemen de hoofdbrok van de militaire uitgaven op
zich. Het zijn ook de belangrijkste wapenleveranciers. Een Europees
veiligheidsbeleid is slechts geloofwaardig als de landen van de EU de eigen
politiek van ontwapening en het indammen van de wapenhandel grondig bijsturen.
De
Europese Unie mag geen ondersteuning geven aan de wapenindustrie, onder welke
vorm dan ook, maar moet een actieve politiek voeren van reconversie naar een
volledig civiele productie.
Net zoals voor de landmijnen, moet er een
Europees verbod komen op de productie en het gebruik van clusterbommen en het
gebruik van wapens met verarmd uranium. De Europese Unie moet steun geven aan
de oproep van de VN-secretaris-Generaal om de verspreiding van lichte wapens
tegen te gaan en zich sterk verzetten tegen de Amerikaanse plannen voor een
ruimteschild (NMD).
7. Geen steun aan straffeloosheid
Zonder
rechtstaat is sociale en rechtvaardige ontwikkeling niet mogelijk. In de meeste
landen waar wetten bestaan die straffeloosheid verlenen, vinden (en vonden)
misdaden tegen de menselijkheid plaats. Deze schendingen vestigen een
staatsterrorisme dat toelaat een politiek en economisch model op te dringen
zonder democratische legitimiteit.
Straffeloosheid verhindert zodoende niet
alleen dat het recht inzake fundamentele mensenrechten hersteld wordt, maar ook
dat een politiek en economisch systeem in stand gehouden wordt dat ontstond uit
anti-democratische en anti-sociale praktijken.
Wij pleiten voor een volledig herstel van de rechtstaat in landen die
straffeloosheidsweten hebben aangenomen (zoals onder andere Argentinië,
Chili, Guatemala, Honduras, El Salvador, Haiti, Indonesië). Deze landen moeten
vooreerst erkennen dat misdaden tegen de menselijheid hebben plaatsgevonden. De
bewijslast is legio. In de meeste van deze landen bestaan rapporten en
getuigenissen van onafhankelijke mensenrechtenorganisaties. Er zijn verslagen
van officiële commissies die aantonen dat systematische en massale
mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden. Rapporten van internationale
organisaties zoals Amnesty International, Human Rights Watch, de Federatie van
de Liga’s voor de Mensenrechten en het Russel Tribunaal getuigen van de
misdaden. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft eveneens
verscheidene landen veroordeeld voor systematische mensenrechtenschendingen.
Tenslotte zijn er in vier Europese landen (België, Frankrijk, Spanje en
Zwitserland) juridische stappen ondernomen tegen één van de criminelen die we
hier voor ogen hebben : Augusto Pinochet.
De misdaden waar het hier over gaat raken
rechtstreeks aan de fundamentele mensenrechten. Ze zijn systematisch gepleegd
om terreur te zaaien, ze zijn meestal uitgevoerd door de staten zelf, of anders door para-militaire organisaties. In
overeenstemming met het internationale recht moeten ze beschouwd worden als
misdaden tegen de menselijkheid, ze kunnen niet verjaren en kunnen niet het
voorwerp uitmaken van amnestiemaatregelen.
7.1. Het
Belgisch voorzitterschap moet de Europese lidstaten aansporen om druk uit te
oefenen op landen waar straffeloosheidswetten bestaan, door de wapenhandel met
die landen op te schorten.
Om druk uit te oefenen op landen met straffeloosheidswetten en in het
bijzonder op de legers van die landen en niet op de bevolking, lijkt het ons
aangewezen om de wapenhandel te viseren. Een embargo op de wapenhandel treft
veel meer diegenen die betrokken waren bij de misdaden.
7.2. Het
Belgisch voorzitterschap moet de lidstaten van de EU er toe aan zetten om de
statuten van het Internationale Strafrechtshof te tekenen en te ratificeren.
De officiële erkenning van deze misdaden door de staten waar ze gepleegd
werden kan de vorm aannemen van een officiële verklaring door het staatshoofd
of van een wet die de amnistiemaatregelen opheft, of nog door het toepassen van
de strafwetten. De maatregelen moeten in ieder geval leiden tot de berechtiging
van de schuldigen.
De landen waar de schendingen
plaatsvonden hebben vaak internationale mensenrechtenverdragen geratificeerd.
De toepassing ervan blijft echter achterwege omwille van wetten die werden
aangenomen tijdens de dictatuur, of omwille van een juridisprudentie door
rechters die tijdens de dicatuur werden aangesteld. De instelling van een
permanent Internationaal Strafrechtshof met universele bevoegdheden inzake
misdaden tegen de menselijkheid laat toe om voorbij te gaan aan
straffeloosheidsmaatregelen die door dictaturen zijn opgedrongen en om de
schuldigen rechtstreeks aan te pakken. Het Internationaal Strafrechtshof mag
nochtans niet misbruikt worden als voorwendsel om regimes te veroordelen die
zich verzetten tegen het éénheidsdenken.
In afwachting van de
oprichting van het Tribunaal, pleiten wij voor de hantering van het principe
van de universele rechtstoepassing.
8. Een rol van migranten in de internationale samenwerking
Europa
mag zich niet sluiten voor de wereld. Het voorzitterschap moet de dialoog
aangaan met de civiele organisaties die werken aan een verbetering van het
asielbeleid en aan meer Europese coherentie terzake.
Voor
wat Migranten gemeenschappen zijn actoren van ontwikkeling, zowel in het
Noorden als in het Zuiden. Voor migranten kan men niet spreken van ontwikkeling
in het Zuiden, zonder het ook te hebben over ontwikkeling in het Noorden :
de vreemdeling(e) en/ of persoon van vreemde origine kan pas acor zijn in het
Zuiden als hij/ zij over de politieke, financiële, economische en juridische
middelen beschikt om een volwaardig burger te zijn van zijn/ haar gemeenschap
en levensomgeving in het Noorden.
We
constateren dat de niet-goevernementele organisaties (ngo’s) in het Noorden, die zich bezig houden met de ontwikkeling in het
Zuiden, partnerschapsrelaties aangaan met organisaties uit het Zuiden, maar
paradoxaal genoeg weinig met migrantenorganisaties in Europa.
Migrantenorganisaties
bieden nochtans een noodzakelijke complementariteit voor de effectiviteit en
het welslagen van de ontwikkelingssamenwerking. Door hun acties en projecten
bevorderen en begeleiden zij de versterking of het ontstaan van een georganiseerde
civiele maatschappij in het Zuiden.
Door
de activiteiten die migrantenorganisaties ondernemen onder de
migrantenbevolking geven zij eveneens vorm aan de civiele maatschappij inhet
Noorden. Door hun inzet voor ontwikkelingssamenwerking valoriseren migranten
hun eigen kennis en vaardigheden. Vermits ze zowel de situatie hier als
“ginder”, bieden migranten de mogelijkheid om tot een originele en
vernieuw(en)de dialoog en uitwisseling te komen tussen de samenlevingen van het
Noorden en het Zuiden. De verschillende initiatieven die migranten nemen,
dragen bij tot een vernieuwing van de traditionele aanpak van de
ontwikkelingsvraagstukken.
8.1. Het Europese
voorzitterschap moet in de EU politieke, economische, financiële en juridische
middelen mobiliseren om aan de migranten de mogelijkheid te geven om
volwaardige burgers en actoren te zijn in de Noord-Zuid solidariteit.
Dit impliceert :
-
het uitwerken van een
coherent beleid, in samenwerking met alle betrokken Directoraten-Generaal en de
verschillende besluitvormingsorganen,
-
het bevorderen van
een migratiebeleid, en het voorzien in wettelijk instrumenten om migranten toe
te laten een rol te kunnen spelen in de internationale solidariteit.
De
migrant kan geen actor van ontwikkeling zijn als hij/zij niet beschikt over de
wettelijke en administratieve middelen die iemand toelaten de grenzen over te
steken en mobiel te zijn ; d.w.z. te beschikken over visa, een
verblijfstitel en/of de mogelijkheid
tot naturalisatie in een lidstaat van de EU.
Het
verwerven van een verblijfstitel zal hem/haar ook individuele toegang geven tot de arbeidsmarkt
en het systeem van sociale zekerheid. Dit zijn conditio sine qua non om als
volwaardig burger deel uit te maken van een gemeenschap.
8.2. Het Europese
voorzitterschap moet zich inzetten voor een wettelijke en administratieve
erkenning van organisaties van migranten die zich willen inzetten als actoren
van internationale solidariteit.
Wanneer
een organisatie van migranten erkend wordt als een ontwikkelingsorganisatie,
kan zij daadwerkelijk haar plaats innemen in de ontwikkelingssamenwerking en
kan zij ook aanspraak maken op subsidiëring van haar projecten en acties in het
kader van de Noord-Zuid solidariteit.
9. Werk maken van duurzame productie en
consumptie
Agenda 21 wijst niet-duurzame productie- en
consumptiepatronen, vooral in de geïndustrialiseerde landen, aan als de
voornaamste oorzaak van de groeiende armoede en de gestage achteruitgang van
het leefmilieu in de hele wereld. Dit werd opnieuw bevestigd in 1997 door de \'Special
Session of the General Assembly\' op de eerste opvolgingsconferentie van de
Earth Summit, \'Rio+5\'. Vandaag is dit niet anders. Er is dringend nood aan
actie, éérst en vooral van de kant van de geïndustrialiseerde landen. Daarom
moet snel werk gemaakt worden van een Europese eco-efficiëntiestrategie en een
vooruitstrevend klimaatbeleid.
9.1. België moet er tijdens haar voorzitterschap voor
zorgen dat er uitvoeringsplannen worden opgesteld voor een
eco-efficiëntiestrategie, met factor 4 en factor 10 als middellange lange
termijn doelstellingen.
Eén van de instrumenten om te komen tot duurzame
productie en consumptie is het verbeteren van de \'eco-efficiëntie\': het
terugdringen van het milieugebruik, met een factor 4 (dat wil zeggen vier maal
minder) op middellange (tegen 2020) en een factor 10 (tien maal minder) op
lange termijn (tegen 2050). Technologische vernieuwing (bijvoorbeeld product-
en procesinnovatie) en sociale en institutionele verandering (bijvoorbeeld het
opzetten van een \'kringloopeconomie\', \'diensteneconomie\' enz.) maken een
verhoging van de efficiëntie van het milieugebruik mogelijk (zowel aan de
input- als aan de output(afval)-zijde). Hetzelfde niveau van welvaart en
welzijn kan en moet worden bereikt met vier- tot tienmaal minder beslag op de
mondiale milieugebruiksruimte. Welvaartscreatie moet minder afhankelijk worden
van resource-use. Ook voor het Zuiden
biedt zo’n strategie mogelijkheden omdat ze de kans geeft een vervuilende fase
van ontwikkeling te vermijden. Eén van de voorwaarden is dat actief werk wordt
gemaakt o.m. van schone technologie-overdracht en stabiele
grondstoffenprijzen.
Concreet impliceert een factor 4/factor
10-strategie het opstellen van uitvoeringsplannen op nationaal en Europees
niveau en het ontwikkelen van indicatoren om de vooruitgang te meten. België
moet dit op de Europese agenda plaatsen in voorbereiding van Rio+10. Binnen dat
kader moet eveneens een begin worden gemaakt met het ontwikkelen van concrete
instrumenten o.m. voor schone technologieoverdracht en stabiele
grondstoffenprijzen.
9.2. België moet een aanzet geven tot een
vooruitstrevend klimaatbeleid door een ecologische belastingshervorming op de
Europese agenda zetten.
Een belangrijke stap in de richting van een
duurzaam productie- en consumptiebeleid is het ernstig nemen van de afspraken
uit het Klimaatverdrag en het Protocol van Kyoto. Om te beginnen moet België
als voorzitter van de Europese Unie zorgen dat het Kyoto Protocol eindelijk
daadwerkelijk wordt geratificeerd door de EU en de afzonderlijke lidstaten. Om
de Kyoto-doelstellingen te halen zal de Europese Unie een volwaardig klimaat-
en energiebeleid moeten ontwikkelen.
Eén van de instrumenten waar aan gewerkt moet
worden in dit kader is fiscaliteit. Via een ecologische belastinghervorming en
het afschaffen van milieuschadelijke subsidies of belastingvrijstellingen
(zoals het niet-belasten van kerosine) kunnen investerings-, productie- en
consumptiebeslissingen geheroriënteerd worden.
Bij een ecologische belastinghervorming wordt de belastingbasis gedeeltelijk
verschoven van arbeid naar milieugebruik. Belastingen op milieugebruik verhogen
geleidelijk en voorspelbaar, terwijl de opbrengsten uit de milieubelastingen
opnieuw besteed worden: voor een belangrijk deel om de directe en indirecte fiscale
druk op arbeid te verlagen, om energie-efficiëntie te promoten, mens- en
milieuvriendelijk ondernemen te stimuleren, negatieve inkomenseffecten tegen te
gaan, enz. Een ecologische belastinghervorming maakt
meer kans en is effectiever wanneer ze binnen een Europees kader wordt
ingevoerd. Als Europa de engagementen van Kyoto wil halen tegen de gestelde
datum is een CO2/energietaks imperatief.
Het Noorden mag haar verplichtingen inzake het terugdringen van
broeikasgassen afgesproken in Kyoto niet proberen af te wentelen op het Oosten
of het Zuiden. Klimaatverplichtingen moeten in eerste instantie op het eigen
grondgebied gerealiseerd worden. Mechanismen zoals \'joint implementation\' of
het \'clean development mechanism\' kunnen slechts aanvullend zijn op een beleid
binnen de Europese Unie. Een CO2/energietaks is daarvan een
noodzakelijk onderdeel.
Daarnaast
moeten industrielanden volgens het Klimaatverdrag landen in het Zuiden
ondersteunen bij capaciteitsopbouw en met technologieoverdracht. Die middelen
moeten additioneel zijn aan middelen voor ontwikkelingssamenwerking.
10.
Een offensieve aanpak van de schuldenlast.
Het schuldenprobleem blijft wegen op de ontwikkelingskansen van een
groot aantal derdewereldlanden. De wereldwijde publieke campagne jubilee 2000
zette crediteurregeringen onder druk, en dwong hen tot beloften, die helaas weinig verregaand
bleken. Tot nu werd daarvan zelfs slechts een miniem deel waargemaakt. De
Europese Unie als instelling heeft maar beperkte vorderingen op
derdewereldlanden, en kreeg van haar leden tot nu toe weinig of geen
bevoegdheid in met betrekking tot schuldverlichtingsonderhandelingen. Toch
behoren de lidstaten van de EU tot de belangrijkste schuldeisers van de
derdewereldlanden en dragen ze een grote verantwoordelijkheid in het oplossen
van dit probleem. Dit kan door een veel verder gaande kwijtschelding te
bepleiten in internationale fora, door zelf in hoofde van de lidstaten snel en
volledig kwijt te schelden, en door Europese middelen vrij te maken voor de
financiering van kwijtschelding door andere multilaterale instellingen dan de
Wereldbank of het IMF, zoals de
Afrikaanse Ontwikkelingsbank. We verwachten tijdens het voorzitterschap een
Europees initiatief in die zin.
10.1. Het Belgisch voorzitterschap zorgt ervoor dat de
Europese Unie zich meer inzet voor de
kwijtschelding van de schulden van ontwikkelingslanden, met voorrang voor lage
inkomenslanden. De EU doet dat op de
G-8 vergaderingen en in het kader van de VN-conferentie over ‘financing for
development’. In overleg met de ACS landen onderzoekt de Unie dringend hoe niet
toegewezen middelen uit vorige Europese Ontwikkelingsfondsen best voor
kwijtschelding kunnen worden gebruikt
In 1999 stelden IMF en Wereldbank zogenaamd « een drastische
ommezwaai » voor in hun aanpassingsbeleid. Die « ommezwaai »
kwam er na interne en externe evaluaties en zware kritiek op de bestaande
aanpassingsprogramma’s. Het verder hanteren van het klassieke voorwaardenpakket
is dan ook niet meer te verdedigen.
Plannen voor economische hervorming in schuldenlanden zouden voortaan
door schuldenlanden zelf worden opgesteld, en in de eerste plaats gericht zijn
op armoedebestrijding. De nationale overheden zouden bij de aanmaak van hun
plannen bovendien de civiele maatschappij moeten raadplegen. Deze
armoedebestrijdingsplannen zouden wel nog door het bestuur van IMF en
wereldbank moeten goedgekeurd worden om het betrokken land toegang te geven tot
leningen in het kader van de ‘poverty reduction and growth facility’ (het
vroegere ESAF) van het IMF. Ook in het kader van de nieuwe Cotonou overeenkomst
tussen de EU en de ACS-landen wordt bij de opmaak van de nationale programma’s
een inbreng van de civiele maatschappij voorzien.
Een verschuiving van verantwoordelijkheid naar de betrokken landen zelf
en het voornemen om de bevolking actief bij het opstellen van ontwikkelingsplannen te betrekken is in principe
positief. Maar in de praktijk zullen deze consultaties een loutere formaliteit
blijven zolang IMF, Wereldbank en andere belangrijke donoren blijven doorwegen op de inhoud van de
plannen en op de uiteindelijke beslissing tot financiering. Ten slotte dreigt
de voorwaarde om een uitgewerkt armoedebestrijdingsplan voor te leggen
schuldkwijtschelding nog verder te vertragen, zoals al gebeurde in het kader
van het HIPC initiatief.
10.2. Het Belgisch
voorzitterschap pleit ervoor dat
schuldkwijtschelding van ontwikkelingslanden losgekoppeld wordt van van het
opstellen van armoedebestrijdingsplannen.
In het algemeen moet de EU er voor pleiten dat schuldkwijtschelding of –herschikking niet meer onderworpen worden aan aan het
traditioneel voorwaardenpakket van IMF en Wereldbank.