Je spreekt over een soort ‘linkse strijdkoepel’ met ‘een gemeenschappelijk strijdplatform’, en in de toekomst zou dat zelf een ‘linkse partij’ kunnen worden met ‘een consequent links gedachtengoed’, in elk geval gebaseerd op de ‘reeds verworven inzichten van de anti-globalistische beweging’. Maar wat willen we eigenlijk ? Wat is het politiek platform van de antiglobaliseringsbeweging ? Wat is dat, een links gedachtengoed in de beweging van vandaag ? Als we niet eerst de politieke discussie over ons alternatief en onze strategie beginnen (!) voeren, wat voor zin heeft het dan om nu al over een electorale strategie te beginnen ? Waar staan we eigenlijk voor ? Wat willen we bereiken ? Ik geef een voorbeeld waaraan ik mijn redenering wil ophangen. Empire wordt gepusht als de nieuwe ‘handbijbel’ van de antiglobaliseringsbeweging (cfr post van Tom Peter Jones op deze site). Eerlijk gezegd, wie dat gedrocht al heeft doorworsteld, wéét dat niet de leesvlijt van de JNM-jongeren, de Tutte Bianche, en de Reclaim The Streets activisten, van ‘Empire’ een hit heeft gemaakt, en van Hardt en Negri de profeten van een nieuw millenium. ‘Empire’ is vooral euforisch onthaald in kringen van ‘linkse’ intellectuelen, die zich tegenwoordig vooral onledig houden met psycho-analytische escapades, ‘culturele kritiek’ en soortgelijke postmoderne nep-wetenschap. Zij schreven Empire de hemel in. Bijvoorbeeld, de Sloveense filosoof Zizek, die zichzelf graag omschrijft als ‘an old-fashioned left-winger’ (http://www.ctheory.com/article/a037.html) ziet in Empire 'een Communistisch Manifest voor de 21e eeuw'. Zéér interessante opmerking, want Zizek is in werkelijkheid niet de vooraanstaande marxistische intellectueel waar hij zichzelf voor verslijt. Zizek is naast een modieus academicus, ook een vooraanstaand lid van de regerende liberaal-democratische partij in Ljubljana – hij schrijft onder andere bevlogen speeches waarin hij merkwaardig genoeg wél concreet en scherp kan zijn, in tegenstelling tot in zijn academische essays die bol staan van hermetische prietpraat. In 1990 al stapte hij de politiek in als voorstander van pro-kapitalistische hervormingen, en hij kijkt fier terug op het slagerswerk van ‘zijn’ partij : ‘What the liberal democratic party did was a miracle. (…) I think it was our party that saved Slovenia from the fate of the other former Yugoslav republics, where they have the one-party model.’ En Empire, dat zou dan het nieuwe Communistische Manifest zijn. Mag ik een beetje op mijn hoede zijn voor die nieuwe linkse theoretici die plots uit het niets in de antiglobaliseringsbeweging opduiken ? Als Empire een nieuw Communistisch Manifest is, en dus misschien de basis zou kunnen vormen voor een linkse politieke coalitie zoals jij ze voor ogen hebt, JP, welk alternatief, welk politiek project, welke organisatievorm schuiven Negri en Hardt dan naar voren, en wat kunnen we eruit leren ? Het barokke postmoderne meesterwerk van Negri en Hardt laat de antiglobaliserings-activisten compleet ontwapend achter. In Empire staan drie concrete politieke objectieven. Ten eerste : global citizenship. In een eerste fase zou de verzetsbeweging tegen de globalisering moeten vragen ‘dat elke staat de migraties die nodig zijn voor het kapitaal juridisch zou erkennen, in een tweede fase zou de beweging (de multitude, zoals Negri en Hardt het noemen) de controle moeten vragen over die migratiebewegingen zelf. De algemene vraag naar controle over hun eigen verplaatsingen, dat is eigenlijk de ultieme vraag naar wereldwijd burgerschap’. (p. 400) Ten tweede, vragen Negri en Hardt, geef iedereen een basisinkomen. En dan is er nog een derde politiek objectief. Negri en Hardt beginnen met een kernprobleem : ‘Het probleem dat we moeten oplossen is hoe concrete klassenstrijd kan ontstaan, en meer, hoe dat kan uitgroeien tot een coherent programma van strijd, een kracht die aangepast is om de vijand te verslaan en een nieuwe maatschappij kan opbouwen’. Klinkt goed, vooral omdat Negri en Hardt er direct aan toevoegen dat we moeten opkomen voor het recht om ons de productiemiddelen opnieuw toe te eigenen. Natuurlijk ! Maar dan komt het. Momentje, zeggen Negri en Hardt. Vermits we in de nieuwe fase van het Empire leven, met een ‘immateriële en biopolitieke productie’ (ik weet ook niet wat het wil zeggen, maar soit), krijgt die traditionele eis om zich de productiemiddelen toe te eigenen een nieuwe inhoud. Vermits de arbeiders niet alleen met machines werken, maar zelf meer en meer ‘machine-achtig’ worden, vermits de productiemiddelen geďntegreerd worden in ‘the minds and bodies of the multitude’ (cool !), krijgt de productiemiddelen in bezit nemen een totáááál nieuwe betekenis, namelijk : vrije toegang tot en controle over kennis, informatie en communicatie. ‘Het recht op toeëigening is in werkelijk het recht van de multitude op zelf-controle en autonome zelf-productie’. Exit revolutionaire omwenteling, leve internet. Zoiets. Hier zie je dus hoe de nieuwe linkse theoretici van de antiglobaliseringsbeweging Negri en Hardt via een totaal hermetisch jargon, idealistische vooronderstellingen en obscure bewijsvoeringen alvast DE historische hoofddoelstelling van de internationale communistische beweging sinds haar ontstaan, namelijk de controle verwerven over de productiemiddelen die de economische rijkdom voortbrengen naar de schroothoop van de geschiedenis verwijzen. Dat maakt de aloude discussie binnen de arbeidersbeweging en binnen élke verzetsbeweging tegen het kapitalisme, weer brandend actueel : reformisme of revolutie ? Kantjes afvijlen of de voorhamer uit de kast halen ? Peter Tom Jones trekt uit zijn bespreking van Empire de conclusie : ‘Er is niet langer een Winterpaleis dat kan bestormd worden’. Dat is effectief wat Negri en Hardt ons proberen wijs te maken. Dat de vijand multidimensionaal, gedecentralisiseerd, gedeterritorialiseerd, en weet ik wat nog allemaal is, en dus … kun je er nog weinig tegen doen. Er blijven dan eigenlijk nog maar twee mogelijkheden over : ofwel abstracte ‘multiforme globale strategieën’ ŕ la Negri en Hardt die niemand concreet kan maken, ofwel het opbouwen van ‘lokale tegenmacht’ en het heroveren van de ‘publieke ruimte’ ŕ la Naomi Klein. Peter Tom Jones schrijft : ‘Eerder dan het klassiek leninistisch objectief van 'de macht te grijpen', moeten we in het hier en nu op al die niveaus tegenmachten opbouwen, in en tegen het neoliberalisme.’ Moet er dan werkelijk niets meer zijn ? Vinden we dan niet meer dat dit kapitalistisch systeem een misdadig systeem is ? Moeten we er dan niet over nadenken of we het hart van dit systeem niet moeten vernietigen ? En er iets anders voor in de plaats stellen ? Moeten we niet nadenken of het wel normaal is dat duizenden mensen aan een Volvo werken, terwijl tien man met de winsten gaat lopen ? Waarom zouden wij de macht niet grijpen ? Waarom zou dat een verkeerd objectief zijn ? De FARC-guerilla die in Colombië de helft van het grondgebied controleert, moeten zij zich dan maar beperken tot het afdwingen van een ‘basisinkomen’ ? Of is het vruchtbaarder om te proberen het militair apparaat van de Colombiaanse staat stuk te slaan ? Waar ik naartoe wil, JP, is het volgende. De nieuwe linkse denkers ŕ la Negri en Hardt die als goeroe’s van de antiglobaliseringsbeweging uit de lucht komen vallen, zeggen ons ‘beperk je tot concrete acties op het terrein, je kunt niet winnen tegen een wereldwijd Empire dat alles controleert, probeer via een tegenmacht wat minimale hervormingen af te dwingen’. Maar één van de meest dringende taken van de antiglobaliseringsbeweging is zonder twijfel : nadenken over de vraag of wij de misdadige realiteit waarin wij leven anders kunnen veranderen dan door op termijn de macht te grijpen. En dan is de tweede vraag, wat hebben wij daar allemaal voor nodig. En dan zou wel eens kunnen blijken dat de leninistische recepten toch niet zo overleefd en achterhaald zijn als sommigen wel zouden willen.