DOSSIER
KLIMAATSWIJZIGING, HET KYOTO-PROTOCOL EN DE INDUSTRIËLE LOBBY
VOORLOPIGE VERSIE MAART 2001
KLIMAATSWIJZIGING, HET KYOTO-PROTOCOL EN DE INDUSTRIËLE LOBBY
Volgens Klaus Töpfer, hoofd van het Verenigde Naties Milieuprogramma (UNEP), is klimaatverandering het ernstigste milieuprobleem waar de mensheid vandaag de dag mee geconfronteerd wordt. Zelfs kleine veranderingen in ons klimaat kunnen leiden tot een stijging van de zeespiegel en een toename van extreme weersomstandigheden zoals hittegolven, overstromingen, cyclonen en stormen.
Wat is het klimaat?
Onder klimaat verstaan we de gemiddelde weersomstandigheden (en de variaties daarin) in de onderste luchtlaag van de dampkring zoals die over meerdere, vaak tientallen jaren, waargenomen worden. Deze weersomstandigheden worden bepaald door de luchttemperatuur, de vochtigheidsgraad, windkracht en windrichting, bewolking en helderheid, het aantal zonne-uren, enzovoort. Het klimaat is in evenwicht. Dit evenwicht wordt beïnvloed door allerlei krachten zoals de stand van de aardas, oceaanstromingen en zonnewarmte. Het klimaatsevenwicht is in de loop der tijd regelmatig veranderd, met afwisselend ijstijden en warmere periodes als gevolg. Wetenschappers geraken er steeds meer van overtuigd dat ook menselijke activiteiten het klimaat kunnen beïnvloeden. Menselijke verstoring van het klimaatsevenwicht kan verstrekkende gevolgen hebben voor het leven op aarde.
Klimaatsverandering door het broeikaseffect
De aarde wordt verwarmd door zonnestraling. Daarom speelt de dampkring rond de aarde zo’n belangrijke rol voor het klimaat. Enerzijds door het binnenvallende zonlicht te filtreren, waardoor ze de aarde beschermt tegen een overdosis aan ultraviolette straling. En anderzijds door een deel van de warmte die de aarde terugkaatst vast te houden. Deze twee effecten tezamen noemen we het "natuurlijke broeikaseffect". Menselijke activiteiten veranderen echter de samenstelling van de dampkring, waardoor het natuurlijk broeikaseffect verstoord geraakt.
Sinds de vorige eeuw is de menselijke uitstoot van broeikasgassen zo toegenomen, dat de concentratie van deze gassen in de dampkring aanzienlijk is gestegen. Dat versterkt het natuurlijke broeikaseffect, waardoor de gemiddelde temperatuur op aarde sneller dan normaal stijgt en het klimaat wijzigt tegen een ongezien tempo. Vooral sinds de jaren \'60 kent deze versnelling een hoge vlucht.
Wat kunnen we verwachten?
In 1988 richtte de Verenigde Naties en de World Meterological Organisation een overkoepelend orgaan op waarin wetenschappers uit de hele wereld zijn vertegenwoordigd. Doel van dit Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) is om de wetenschappelijke kennis op het gebied van klimaatsverandering samen te vatten en voor de politiek toegankelijk te maken.
Volgens dat IPCC zal de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak in 2100 ten opzichte van 1990 met 1 tot 3,5 °C zijn toegenomen, als de huidige trends zich voortzetten. De zeespiegel zal tussen de 15 en de 95 cm stijgen door het uitdijen van de oceanen en het smelten van gletsjers en ijslagen. De meest recente IPCC-studie voorspelt een stijging van 40 cm in 2080 bij een gelijkblijvende trend van uitstoot van broeikasgassen. De gemiddelde temperatuur is dan 3 °C hoger. Dit zou betekenen dat de gemiddelde snelheid van de opwarming van de aarde groter is dan die die in de afgelopen tienduizend jaar heeft plaatsgevonden!
De gevolgen van de stijging van de temperatuur en de zeespiegel kunnen groot zijn en zullen van regio tot regio verschillen. Het is moeilijk om wetenschappelijk aan te tonen wat de exacte gevolgen van de globale opwarming zijn, maar recente extreme weerfenomenen (denk aan de orkaan Mitch, overstromingen in Engeland, Mozambique, Bangladesh en India) geven een eerste aanwijzing van wat ons te wachten staat: orkanen, bosbranden, droogten en overstromingen zullen frequenter voorkomen, met verstrekkende gevolgen voor de landbouw (voedselzekerheid), biodiversiteit, drinkwatervoorziening en de gezondheid van mensen. De lokale kwetsbaarheid van regio\'s, nl. in hoeverre het plaatselijke ecosysteem en de samenleving in staat zijn om zich aan deze veranderingen aan te passen, zal de ernst van de gevolgen bepalen.
Waar komen broeikasgassen vandaan?
De voornaamste broeikasgassen zijn waterdamp, kooldioxide (CO2), methaan en lachgas. Wat betreft de uitgestoten hoeveelheid is CO2 het belangrijkste broeikasgas. Het komt vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen en door ontbossing. Fossiele brandstoffen zijn olie, gas en kolen. Deze brandstoffen worden gebruikt om energie op te wekken voor industriële productie, verwarming, voertuigen,... Elk jaar losen we met z’n allen maar liefst 30 miljard ton CO2 in de atmosfeer. Het merendeel daarvan is afkomstig van Westerse industrielanden. De \'ontwikkelde\' landen stoten per hoofd van de bevolking ruim 62 keer meer CO2 uit dan de minst ontwikkelde landen. Ter vergelijking: de drie grootste vervuilers, de Verenigde Staten, Australië en Canada, stoten respectievelijk 5,99, 5,14 en 4,67 ton CO2 uit per inwoner. Daartegenover staan landen als India, Bangladesh en Ethiopië met respectievelijk 0,31, 0,05, en 0,03 ton CO2 per inwoner. Ondanks hun geringe aandeel in het probleem, zullen toch vooral Derde Wereldlanden - wegens hun beperkte aanpassingsmogelijkheden - en kleine eilandstaten de grootste slachtoffers van de klimaatsverandering zijn.
Verkeer is een belangrijke bron van CO2-uitstoot. Eind jaren ’90 was transport verantwoordelijk voor 23% van de CO2-emissies in de EU. Nog belangrijker is dat de uitstoot van broeikasgassen het snelst groeit in de transportsector. Tegen 2010 zal de sector voor zo’n 30% van de CO2-uitstoot verantwoordelijk zijn. Vooral luchtverkeer is een grote boosdoener, gevolgd door wegverkeer. Fabrikanten van voertuigen argumenteren wel eens dat die alsmaar minder verbruiken. Maar de reducties die we halen doordat individuele voertuigen zuiniger worden, gaan ruimschoots verloren door een groeiend wagenpark en een stijgende vraag naar transport. De Europese politiek om het wegennetwerk nog verder uit te bouwen zal deze trend alleen maar versterken.
In België is de energiesector momenteel verantwoordelijk voor 22 procent van de uitstoot van CO2, de industrie voor 30 procent, de Belgische huishoudens en de dienstensector samen voor 26 procent, het verkeer voor 20 procent. Tussen 1990 en 1998 is de Belgische uitstoot nog gestegen met 16 procent.
Hoe klimaatswijzigingen de bestaande Noord/Zuid ongelijkheid zullen versterken: voedselzekerheid als voorbeeld
Voedselzekerheid zal in de toekomst niet alleen afhankelijk zijn van wat er gebeurt met oogsten als gevolg van klimaatverandering, maar ook in hoeverre mensen in staat zijn om zich aan te passen. Nog belangrijker is, of ze de middelen hebben om eventuele lokale verliezen op te vangen.
Over het algemeen verwachten wetenschappers dat de oogsten in geïndustrialiseerde landen zullen toenemen door de klimaatsverandering, terwijl die in ontwikkelingslanden, met uitzondering van China, zullen verminderen. In de komende tachtig jaar zal de opbrengst van gewassen in landen op midden en hoge breedtegraden zoals de Europese Unie, Canada, Japan en China, licht toenemen. Maar in hetzelfde tijdsbestek zullen landen op lage breedtegraden zoals in Afrika, het Midden-Oosten en met name India te maken krijgen met een afnemende gewasopbrengst. Tijdens periodes van droogte of overstromingen zullen sommige landen, met name de meest kwetsbare, geconfronteerd worden met ernstiger omstandigheden dan hierboven beschreven. Dit heeft te maken met het feit dat de modellen die gebruikt worden om de gevolgen voor gewasopbrengsten te berekenen geen rekening houden met het effect van klimaatextremen en de mogelijke verspreiding van plagen en ziektes. Ook gaan deze modellen uit van optimale managementsystemen.
In hoeverre boeren in staat zullen zijn om zich hieraan aan te passen, zal ook van regio tot regio verschillen. Landbouwbedrijven in geïndustrialiseerde landen zoals de Verenigde Staten en Australië zijn meestal erg flexibel, hoewel kortetermijn verliezen wel mogelijk zijn tijdens extreme weersituaties. Zelfvoorzienende boeren en herders, die de meerderheid van de bevolking vormen in sub-Sahara Afrika, Zuid-, Oost- en Zuidoost-Azië, de tropische gedeeltes van Latijns Amerika en sommige eilandstaten in de Stille Oceaan, zijn bijzonder kwetsbaar. Het lijkt zelfs erg onwaarschijnlijk dat een verhoogde productiviteit elders in de wereld de voedselproblemen van deze landen kan oplossen.
Op dit moment zijn 800 miljoen mensen ondervoed terwijl de wereldvoedselvoorraad meer dan toereikend is. De bestaande lokale voedseltekorten zijn dan ook niet veroorzaakt door een wereldvoedseltekort, maar door armoede, slechte infrastructuur en ander sociale, economische en politieke factoren die mensen belemmert in hun vermogen om eventuele tegenvallers op te vangen. In de jaren tachtig van deze eeuw, zal het aantal mensen bedreigd met hongersnood door klimaatverandering met 80 miljoen zijn toegenomen. Met name Afrika zal aan de verliezende kant staan met aanzienlijke afname in de productie van voedsel en een toegenomen risico op hongersnood voor nog eens 55 tot 70 miljoen mensen.
De Conventie van Rio
Gezien de potentieel desastreuze effecten van de opwarming van de aarde op mens en milieu, organiseerden de Verenigde Naties verscheidene internationale klimaatsconferenties. Na de eerste internationale meetings in het midden van de jaren ’80, werd het IPCC (International Panel on Climate Change) opgericht in 1988. In 1992 tekenden de VN het "Framework Convention on Climate Change" (FCCC) tijdens milieuconferentie in Rio.
Drie jaar later vond de eerste "Conference of the Parties" (COP1) plaats, die de conventie van Rio verder moest uitwerken en wettelijk bindend maken. Tijdens COP3 in december 1997 tekende de internationale gemeenschap dan uiteindelijk een verdrag waarin wettelijk bindende reducties van de uitstoot van broeikasgassen werden afgesproken: het Kyoto-protocol was geboren.
Het Kyoto-protocol
- teleurstellende doelstellingen
Het Kyoto-protocol was een duidelijke stap voorwaarts in het bestrijden van de klimaatswijziging, omdat het voor het eerst om een wettelijk bindend document ging. De streefdoelen van het protocol vielen echter op z’n zachtst gezegd magertjes uit. De doelstellingen van de klimaatsonderhandelingen van de VN staan duidelijk omschreven in het FCCC van 1992: "De stabilisatie van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau dat een gevaarlijke door de mens veroorzaakte interferentie met het klimaatssysteem kan voorkomen."
Om een stabilisatie op een dergelijk niveau te realiseren is er een belangrijke afname in de CO2-uitstoot noodzakelijk. Volgens het IPCC gaat het om een reductie van maar liefst 50 tot 70% van de CO2-emissies in 1996! Van een reductie van dergelijke omvang is in het Kyoto-protocol echter geen sprake. Het verdrag stelt als doelstelling een afname van de CO2-uitstoot van 39 geïndustrialiseerde landen met gemiddeld 5.2% t.o.v. het niveau van 1990. Die reducties zouden tussen 2008 en 2012 gehaald moeten worden. Ontwikkelingslanden en enkele geïndustrialiseerde landen mogen hun uitstoot nog laten stijgen in die periode. Volgens de berekeningen van de VN zelf zou er echter minstens een afname van 20% nodig zijn in die tijdsspanne om de schade aan het klimaat binnen redelijk grenzen te houden, zodat o.m. de ecosystemen in staat zouden zijn zich aan te passen en de voedselproductie niet bedreigd wordt.
- onduidelijk maatregelen
* marktmechanismen om het broeikaseffect te stoppen?
Het verdrag gaat echter helemaal de mist in waar de maatregelen om de reducties te halen gedefinieerd worden. Naast de algemene noodzaak om energie-efficiëntie (zuiniger omgaan met energie) en hernieuwbare energie te promoten, staan een aantal specifieke marktgerichte maatregelen beschreven, die moeilijk controleerbaar, wetenschappelijk onbewezen tot ronduit onethisch zijn.
handel in emissies
Dit mechanisme zou het mogelijk maken om de extra reducties die een land realiseert te verkopen aan een ander land, zodat dat laatste meer mag uitstoten dan opgelegd. Deze "handel in hete lucht" is niet alleen onethisch omdat het rijke landen toestaat om zelf geen enkel inspanning te moeten doen, maar is ook moeilijk te organiseren en te controleren. Grote vraag blijft welk percentage van de verplichte reducties mag "gehaald" worden met de handel in emissies en welke instelling de handel zal controleren.
"Joint implementation" en "Clean Development Mechanism"
Joint Implementation (JI) is een mechanisme waardoor Westerse landen of bedrijven CO2-kredieten zouden krijgen wanneer ze uitstoot-reducerende projecten steunen in een ander land. De logica hierachter is dat JI landen of bedrijven in staat moet stellen de reducties uit te voeren daar waar ze het meest kosten-efficiënt zijn. Clean Development Mechanism (CDM) is een variant van JI, maar dan tussen een Westers land en een land zonder opgelegde reducties. CDM zou een transfer van schone technologieën naar het Zuiden moeten stimuleren, en levert dan meteen het Westers land CO2-kredieten op. Wegens het ontbreken van een lijst met schone technologieën maken CDM en JI het in principe mogelijk dat de bouw van nieuwe kerncentrales, de introductie van industriële landbouw en genetisch gemanipuleerde boomplantages in andere landen gesubsidieerd zullen worden onder het mom van het reduceren van de CO2-uitstoot.
He grootste probleem met de marktmechanismen is dat ze multinationals en Westerse landen in staat stellen om de eerste, gemakkelijk te halen en dus goedkoopste kredieten binnen te rijven in het Zuiden, zodat ze zelf geen inspanningen moeten leveren. Een pervers effect daarbij is dat wanneer later ook het Zuiden reducties zal opgelegd krijgen, alleen de duurdere opties zullen overblijven!
* CO2-sinks
Een andere maatregel die ingeschreven staat in het Kyoto-protocol is het gebruik van de zogenaamde "sinks" om reducties te behalen. Met sinks wordt de absorptie van CO2 door bossen, houtproducten, de bodem en de industriële landbouw bedoeld. Vooral het aanplanten van bossen klinkt positief, maar er bestaat veel wetenschappelijke onzekerheid over de effectiviteit van bossen als CO2-opnemers. Het is daarnaast bijna onmogelijk om de hoeveelheid opgenomen CO2 te meten. Bovendien zouden industriële bosaanplantingen de biodiversiteit geen goed doen. Biotechnologische bedrijven als Monsanto staan nu al te springen om genetisch gemanipuleerde bomen en gewassen op de markt te brengen die extra veel CO2 zouden opnemen! Het gebruik van sinks zou Westerse landen toestaan om 12.5% meer uit te stoten dan toegestaan in het Kyoto Protocol.
De volgende klimaatsconferenties
Na COP 3 in Kyoto volgden nog andere bijeenkomsten, om de maatregelen uit het Kyoto-protocol verder uit te werken en concrete afspraken te maken over de afdwingbaarheid van de afgesproken reducties. De laatste conferentie, COP6, vond vorig jaar in Den Haag plaats, maar resulteerde niet in een slotakkoord, omdat de verschillende partijen het niet eens geraakten. De onderhandelingen knapten af op de fameuze "sinks"
.De VS, Canada, Japan, Australië en Nieuw-Zeeland, de zogenaamde "Umbrella-groep", wilde het beheer van graslanden, bossen en landbouwgronden mee in rekening brengen, om zo aan de opgelegde reducties te kunnen ontsnappen, aangezien ze over grote oppervlakten daarvan beschikken. De Europese landen waren tegen het gebruik van sinks en nuclaire energie (op dat laatste punt zouden ze toegevingen gekregen hebben). Er was ook grote onenigheid over het percentage van de reducties die in eigen land moesten gehaald worden. De EU wilden dat 50% thuis behaald werd, terwijl de Umbrella-groep 100% via marktmechanismen wilde kunnen halen.
Naast de discussies tussen Europa en de Umbrella-groep, waren er ook nog de G77 (armste landen) en China. Binnen deze groep liepen de meningen sterk uiteen. Zo gaan de OPEC-landen regelmatig dwarsliggen en eisen ze financiële compensaties voor het verlies aan inkomsten. De Association of Small Island States is dan weer voorstander van krachtige maatregelen, aangezien zij in de toekomst dreigen onder te lopen door de stijging van de zeespiegel.
Waarom klimaatsconferenties mislukken:
de industriële lobby-machine aan het werk!
In het licht van de alsmaar zichtbaarder wordende klimaatswijzigingen zijn de magere resultaten van de klimaatsonderhandelingen dramatisch. Dit drama is echter geen toeval; de klimaatsconferenties kregen af te rekenen met het voorbijgestreefde geloof dat een toename in energieverbruik noodzakelijk is voor economische groei in de wereldwijde concurrentiestrijd en voor het behouden van de hoge levensstandaard in het Westen. Daarnaast leeft nog altijd het idee dat hernieuwbare energiebronnen niet aan die vraag kunnen voldoen.
Maar de grootste hindernis voor een krachtig klimaatsverdrag zijn wel de doorgedreven pogingen van de industrie om opgelegde reducties te omzeilen.
- ondergraving van effectieve maatregelen sinds het begin van de conferenties
De industrie heeft zich altijd verzet tegen een door de overheid opgelegde CO2-reductie. In de aanloop naar COP3 in Kyoto was er dan ook een ongeziene activiteit van de "CO2-lobby". Over de jaren heen zijn die inspanningen alleen maar toegenomen, enkel de strategie is veranderd. In het begin van de jaren ’90 voerde de industrie campagnes die het bestaan en de oorzaken van het broeikaseffect in twijfel moesten trekken. Later zette ze alles op alles om de besluitvorming te vertragen (zo probeerde ze o.m. de ratificatie van het Kyoto-Protocol in de VS te verhinderen). Toen een bindend klimaatsverdrag onvermijdelijk begon te lijken, en het risico bestond dat de publieke opinie zich tegen de industrie zou keren, wijzigde de industrie haar strategie door nu "constructief" mee te werken aan de onderhandelingen. Ze koos ervoor het Kyoto-protocol van binnenuit te ondergraven door allerlei marktmechanismen te introduceren en te lobbyen voor het invoeren van de "sinks".
- CO2-lobby in Europa: "vrijwillige actie" volstaat?
Omdat klimaatsveranderingen hoger op de politieke agenda staan in Europa dan in Noord-Amerika, veranderde de Europese lobby als eerste haar strategie en koos ze voor een "constructieve" benadering van de onderhandelingen. Maar ondanks geografische verschillen om tactische redenen werken de Europese en de Noord-Amerikaanse lobbygroepen wonderwel samen in international groeperingen met wollige benamingen als "International Climate Change Partnership". In wat volgt zullen we echter alleen de Europese lobby-groepen bespreken: de European Round Table of Industrialists, de werkgeversorganisatie UNICE en de federatie van de chemische industrie, CEFIC. Zij lobbyden niet alleen op het niveau van de VN, maar ook in Europa zelf, om de wetgeving m.b.t. de uitvoering van de Kyoto-doelstellingen in het voordeel van de industrie te laten uitvallen.
* De European Round Table of Industrialists
De ERT, een organisatie van de 48 grootste industriële groepen in Europa, is een lobby-orgaan dat een bedrijfsvriendelijk klimaat in Europa wil scheppen. Zij hebben daarbij een uitzonderlijk geprivilegieerde toegang tot de Europese Commissie en nationale regeringen. Toen klimaatswijzigingen een belangrijk thema werden op de Europese politieke agenda, coördineerde de ERT de lobby-inspanningen van de Europese industrie om regulering door de overheid, met name een Europese CO2-taks, te voorkomen.
De ERT was altijd een groot voorvechter van zelf-regulatie door de industrie en van "vrijwillige actie". In een rapport dat vlak voor de aanvang van COP6 in Den Haag uitkwam, probeerde de ERT aan de hand van voorbeelden te staven dat een aantal bedrijven door vrijwillige maatregelen hun totale CO2-uitstoot verminderd had. Cijfers worden er echter niet gegeven.
De ERT draagt zelf trouwens een grote verantwoordelijkheid voor de alsmaar stijgende CO2-uitstoot in Europa. Leden van de ERT, zoals Shell, Solvay en TotalFinaElf, zijn belangrijke CO2-emmiteurs. Bovendien heeft de ERT Europa ertoe aangezet om de Trans European Networks (TENs) aan te leggen. Deze nieuwe transportinfrastructuur zal de toename van de handelsvolumes alleen maar vergemakkelijken. Greenpeace voorspelt dat de aanleg van de TENs een toename van de CO2-uitstoot van de transportsector met 15 tot 18% zal veroorzaken.
* CEFIC en UNICE
CEFIC en UNICE namen de strategie van de ERT over en promootten ook "vrijwillige actie" van de industrie om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. CEFIC is als vertegenwoordiger van de energie-intensieve chemische industrie bijzonder gekant tegen elke regulering. Ze ziet een oplossing in vrijwillige overeenkomsten met de overheid over energie-efficiëntie, samen met het verhandelen van emissie-kredieten. CEFIC dreigt zelfs de activiteiten van de chemische industrie te verplaatsen naar landen zonder regulering als er quota worden opgelegd, "waardoor het milieu niet geholpen zou worden en er veel jobs in Europa verloren zullen gaan".
UNICE, de Europese confederatie van werkgevers probeert eveneens om de vrijwillige actie van de industrie door Europa te laten aannemen als manier om de Kyoto-doelstellingen te halen. Ook op de VN-onderhandelingen is ze altijd prominent aanwezig. Tijdens de laatste bijeenkomst voor COP6 in Lyon (september 2000) werd ze zelfs toegelaten tijdens de besprekingen achter gesloten deuren!
Verdere klimaatsonderhandelingen
Het officiële vervolg op de top in Den Haag, COP7, zal in oktober doorgaan in Marrakech. Tijdens deze top zullen de VN bespreken welke maatregelen ze na 2012 zullen nemen. België zal daar als voorzitter van de Europese Unie een belangrijke rol kunnen spelen in het bundelen van de standpunten van de Europese landen. Ondertussen zijn er echter nog altijd geen beslissingen genomen over de concrete uitvoering van het Kyoto-protocol, aangezien de top in Den Haag mislukt is. Daarom organiseren de VN nog een tussentijdse top in Bonn, van 16 tot 27 juli.
Onze alternatieven
Alternatieven voor de huidig impasse van ons klimaat zijn goed geformuleerd door de "Rising Tide"-coalitie, een samenwerkingsverband tussen verschillende grassroots-aktiegroepen tegen klimaatswijziging, dat werd opgericht in de aanloop van de top in Den Haag. Ook Wildgroei heeft mee de platformtekst ondertekend:
" Gelijkheid en een rechtvaardig transactiebeleid, zowel tussen als binnen landen, zou de kern moeten uitmaken van elk voorstel tot oplossing van klimaatswijzigingen. Historisch gezien hebben de "ontwikkelde" landen een groter negatief effect gehad op de atmosfeer, waardoor zij een zware ecologische schuld dragen. Deze historische vervuilers moeten hun CO2-emissies verminderen in verhouding tot deze schuld en andere landen bijstaan in hun maatregelen tegen de effecten van de klimaatsverandering, waarvoor zijzelf niet verantwoordelijk zijn.
Diversiteit. Het officiële onderhandelingsproces legt diegenen die het zwaarst getroffen worden door de opwarming van de aarde het zwijgen op. "Ontwikkelingslanden", eilandstaatjes, lokale gemeenschappen, inheemse volkeren, kinderen, economische en milieu-vluchtelingen worden allemaal gemarginaliseerd in de VN-onderhandelingen. Anderzijds zijn multinationale ondernemingen oververtegenwoordigd, ondermijnen ze de onderhandelingen en veranderen ze het Kyoto-protocol in een volledig ontoereikend antwoord op het probleem. Daarom gelooft de Rising Tide coalitie eerder in een participatorische democratie waar ook de stem van de uitgeslotenen kan gehoord worden.
Effectiviteit. De doelstellingen die de geïndustrialiseerde landen overeen gekomen zijn in het Kyoto-protocol – een gemiddelde reductie van de CO2-uitstoot met 5.2% tegen 2012 – zijn een gevaarlijke onderschatting van wat echt nodig is. De Rising Tide Coaltitie meent dat een onmiddellijke en minimale reductie van 60% met daarna een verdere vermindering, zoals voorgesteld door de wetenschappers van het IPCC zelf, noodzakelijk is om het klimaat op aarde te stabiliseren. De Coalitie gelooft bovendien dat de effectiviteit van elke VN-maatregel ondermijnd zal worden door het proces van economische globalisering, zoals gepromoot door internationale instellingen als de Wereldhandelsorganisatie en de Wereldbank. Dit economisch proces is immers ecologisch onhoudbaar en zal de opwarming van de aarde verder doen toenemen met zijn alsmaar groeiende nood aan consumptie en fossiele brandstoffen.
Rising Tide is voor
Rising Tide verzet zich tegen
Rising Tide, september 2000
De Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming is een landelijk georganiseerde vereniging voor en door jongeren van 8 t.e.m. 25 jaar. De doelstellingen zijn het kennismaken met alles wat leeft en bloeit, alsook het werken aan een natuur- en mensvriendelijke omgeving. Dit gebeurt d.m.v. talrijke afdelingen werkgroepen, excursies, kampen, voordrachten, studies, acties, tijdschriften, infocentrum... Milieuactiviteiten worden georganiseerd door de nationale Milieuwerkgroep.
Bondssecretariaat: Kortrijksepoortstraat 192,
9000 Gent
tel: 09 223 47 81
fax: 09 223 28 05
info@jnm.be
Werkgroep Wildgroei is een basisdemocratische actiegroep die hoofdzakelijk werkt rond mobiliteit en nieuwe infrastructuurwerken (havenuitbreiding, wegenbouw, luchtverkeer...)
Contactadres: Justus Lipsiusstraat 13
9000 Gent
tel: 09 223 55 37 wildgroei55@hotmail.com
Bronnen