De
Sorbonne-verklaring
De
bredere context: de vorming van een globale
onderwijsmarkt
De
geuitte bezorgdheid over de concurrentiepositie van het Europese Hoger Onderwijs
moet gezien worden binnen een bredere, wereldwijde trend. Het Europese onderwijs hinkt wat betreft
internationale competitiviteit achterop.
Het aantal studenten dat vanuit de rest van de wereld naar Europa komt
studeren daalt ten opzichte van het aantal studenten dat naar andere
wereldregio’s trekt. Dit heeft te
maken met de vermarkting of commodificatie van het onderwijs. In Australië en de VS is onderwijs
verschaft aan buitenlandse studenten een belangrijk exportprodukt geworden[2]. Wanneer een college een buitenlandse
student inschrijft wordt dit meegerekend in de exportcijfers van het land dat
deze dienst (onderwijs) levert.
Europa is niet zo prominent aanwezig op deze globale onderwijsmarkt. Het Verenigd Koninkrijk is de enige
uitzondering hierop.
In
1997 was de export van tertiair onderwijs in Amerika, inclusief intensieve
Engelse taallessen, goed voor 390 miljoen dollar (waarbij Engelse taalcursussen
144 miljoen dollar voor hun rekening nemen). De cijfers voor 1998 liggen 8% lager,
voornamelijk door de economische crisis in Azië. In Australië is de export van onderwijs
reeds de vijfde grootste exportindustrie.
De
Australische
regering maakt in de komende drie jaar 24 miljoen dollar vrij om het
Australische kwaliteitsonderwijs te promoten.
Ook
de Engelse premier Tony Blair neemt het initiatief om het aantal internationale
studenten in het Verenigd Koninkrijk te verhogen. Tegen 2005 wil Engeland 25% van de
internationale markt voor het hoger onderwijs in handen hebben (tegenover 17%
nu). Naast de geldstroom (direct en
indirect via bijvoorbeeld toerisme) die dit zal opleveren zal het het aantal
beslissingsmakers en opinieleiders met Engelse banden significant doen
toenemen. Frankrijk laat zich ook
niet onbetuigd. Om het Franse
onderwijs te promoten heeft de Franse regering EduFrance opgericht. Daarmee hoopt ze zich een plaatsje te
veroveren op de internationale onderwijsmarkt waarvan ze de omzet schat op
ongeveer 21,9 biljoen dollar per jaar en die totnogtoe gedomineerd werd door
Engelstalige landen.
De
voorgaande cijfers indachtig zal het dan ook niemand verbazen dat de
liberalisering van het onderwijs op de agenda staat van allerlei internationale
economische fora. Zo staat
onderwijs bovenaan de agenda van de FTAA-onderhandelingen (Free Trade Area of
the Americas) die plaatsvinden eind april 2000 en die als doelstelling hebben
een immense vrijhandelszone te creëren die zich over het hele Amerikaanse
continent, met uitzondering van Cuba, uitstrekt. Arthur
Sandborn, een Canadese vakbondsleider, waarschuwde er recentelijk voor dat
“privatizing education, turning it into a business, was chosen as the number one
priority for these negotiations”[3].
De
GATS
Dichter
bij ons bed blijft ook de Europese Unie aansturen op een verdere liberalisering
van de dienstensector in het kader van de GATS-onderhandelingen (General
Agreements on Trade in Services)[4]. De dienstensector wordt erg breed
opgevat en omvat onder andere het onderwijs. De onderhandelingen over de
liberalisering van de dienstensector zijn ondanks de mislukking van de WTO-top
in Seattle reeds gestart. Na het
debacle in Seattle schreef Robert Madelin, een topambtenaar van de Europese
Gemeenchap, aan de European Services Forum (ESF), een organisatie
opgericht
door
de Europese Commissie in 1998 en
bestaande
uit meer dan 80 transnationale bedrijven actief in de dienstensector, dat “The
EC would like to encourage all European services industries to continue
co-operating actively with us to develop the solid and detailed common
negotiating position that we wish to present in Geneva at the appropiate time
next year”. Over de positie van de
ESF kan getuige de titel van één van hun conferenties in Brussel geen twijfel
bestaan: ‘The GATS 2000 Negotiations - New opportunities of trade liberalisation
for all services sectors’ (onze
cursivering). De
gepriviligeerde relatie tussen de ESF en de Europese Commissie wordt nog
duidelijker uit volgend citaat dat te vinden op de website van de Europese
Commissie: “la participation active des industries de services dans les
négociations est cruciale pour nous permettre d’aligner nos objectifs de
négociation sur les priorités des entreprises. L’AGCS (= GATS, SO) n’est pas seulement un accord entre
gouvernements. C’est avant tout un
instrument au bénéfice des milieux d’affaires.”[5]
Bovenstaande
citaten indachtig hoeven we ons dan ook niet veel illusies te koesteren over de
positie van de Europese Commissie.
Michel Servoz, een belangrijke onderhandelaars voor de Europese Commissie
betreffende de liberalisering van de dienstensector[6],
is in ieder geval duidelijk: zowel gezondheid, milieu als onderwijs zijn rijp
voor liberalisatie[7]. De Europese Commissie is dan ook een
voortrekker van een verregaande liberalisering van de onderwijssector in het
kader van de GATS-onderhandelingen (zowel primair als secundair als hoger als
volwassenenonderwijs). Deze
liberalisering steunt op twee principes.
Ten eerste is er de ‘national treatment’-regel. Volgens deze regel mogen nationale
regeringen lokale bedrijven niet anders behandelen dan buitenlandse
bedrijven. Deze regel houdt echter nog veel meer
in. Zo mogen overheden van bedrijven niet meer eisen dat ze lokale
werknemers aannemen. Deze regel
betekent met andere woorden dat de overheid niet meer de middelen zal hebben om
ervoor te zorgen dat investeringen door buitenlandse bedrijven zijn burgers ten
goede komt. Het is onder deze regel
ook niet ondenkbeeldig dat private onderwijsinstellingen de overheid laat
veroordelen omdat ze subsidies geeft aan publieke onderwijsinstellingen. Onder de GATS kan dit immers gezien
worden als concurrentievervalsing.
Ten tweede is er de market acces’-regel. Deze houdt in dat de overheid geen
enkele bedrijf uit de dienstensector kan weren van zijn markt, wat de
achterliggende motivatie daartoe ook is.
Zo kan een overheid bijvoorbeeld een racistische onderwijsinstelling niet
uit zijn markt verbannen.
Het
is duidelijk dat de GATS een ernstige en doelbewuste aanval is op onze
democratische en sociale verworvenheden.
Een nota van de Wereldhandelsorganisatie (WHO)[8]
stelt het heel duidelijk: één van de belangrijkste doelstellingen van de
liberalisering is het drukken van de lonen (sic !). Ondanks de huidige retoriek over ethisch
ondernemen denkt de huidige transnationale economische elite anno 2000 dus nog
altijd in termen van winstaccumulatie door middel van een zo ver mogelijk doorgedreven
exploitatie van de werknemer. Omdat
de economische elite en hun politieke handlangers ook wel inzien dat dit aan het
begin van de 21ste eeuw niet zomaar meer door de bevolking getoleerd
zal worden hebben ze daar rekening mee gehouden bij het opstellen van de
GATS. Deze zijn zo opgesteld dat
een op winst beluste bedrijfsleider bij een liberale lezing ervan altijd wel
iets vindt om een via democratische wegen tot stand gekomen overheidsreglement
te laten vernietigen[9].
De
Bologna-verklaring
Een
jaar na de Sorbonne-verklaring, op 19 juni 1999, volgde de zogenaamde
Bologna-verklaring[10]. Deze gemeenschappelijke verklaring van
de Europese ministers van Onderwijs is een continuering en verfijning van de
ideeën vervat in de Sorbonne-verklaring.
De Bologna-verklaring werd ondertekend door negenentwintig landen[11]. Deze landen engageren zich hiermee om
-tegen uiterlijk 2010[12]-
hun hoger onderwijs te reorganiseren volgens de principes opgetekend in de
Bologna-verklaring. Voor er
ingegaan wordt op de mogelijke implicaties en consequenties van de
Bologna-verklaring voor ons huidige onderwijssysteem en de vraag of het
gerechtvaardigd is de
Bologna-verklaring te zien als een regelrechte neoliberale aanval op het
Europese Hoger Onderwijs overlopen we wat er nu precies in die
Bologna-verklaring staat[13].
Het
kernbegrip in de Bologna-verklaring is de creatie van een Europese hoger
onderwijs ruimte. Dat is nodig om
de mobiliteit en de tewerkstelbaarheid van de Europese burgers te verhogen en de
ontwikkeling van het Europese continent te stimuleren. Er moet daarbij in het bijzonder
aandacht besteed worden aan de doelstelling de internationale competitiviteit
van het Europese Hoger Onderwijssysteem te verhogen. Om deze doelstellingen te realiseren
moeten de volgende vijf doelstellingen nagestreefd worden.
1)
Men
moet in Europa komen tot een systeem van vergelijkbare, compatibele en leesbare
graden (‘comparable, compatible en readable degrees’). Men spreekt hier niet zozeer van
harmonisatie maar gewoon van wederzijdse erkenning (iets dat in één land van EU
legaal aanvaard is moet door een ander land ook als legaal aanvaard worden in
plaats van het op elkaar afstemmen van de verschillende nationale
wetgevingen).
2)
Men
moet in Europa komen tot een gelijkaardig raamwerk voor diploma’s. Daarmee doelt men op de structuur van de
opleiding. Het voorstel is een
drietrapspakket. Dit wordt in de
discussie heel snel vertaald naar de Angelsaksiche structuur Bachelor/BA –
Master/MA – PhD /doctoraat. In de
ons omringende landen lijkt iedereen voor
een BA van drie jaar te kiezen.
Gevolg daarvan is dat het moeilijk is om in België te kiezen voor een BA
van vier jaar want of je nu drie of vier jaar doet, in termen van diploma wordt
geen onderscheid gemaakt (je krijgt gewoon een BA-diploma). Elk diploma (BA, MA,
PhD) moet op zichzelf relevant zijn naar de arbeidsmarkt (niet zoals het
kandidatuursdiploma nu dat bijna geen waarde heeft op de arbeidsmarkt). Een MA zou bij voorkeur twee jaar
duren. Een dergelijke hervorming
van de universitaire opleidingen dreigt echter een aantal problemen met zich mee
te brengen.
Ten
eerste vragen nogal wat docenten zich af hoe ze in drie jaar een opleiding
kunnen geven die beantwoord aan hun onderwijsfilosofie, namelijk een brede,
disciplineoverschrijdende, kritische vorming. Deze opmerking hangt samen met een
kritiek op de enge, beroepsgerichte opvatting van een opleiding die in de
Bologna-verklaring gehanteerd wordt[14]. Niemand betwist dat in een opleiding
beroepsgerichte vaardigheden aan bod moeten komen. Dit betekent echter nog niet dat andere
finaliteiten van een opleiding verwaarloosd moeten worden. De eeuwige vraag van het bedrijfsleven
studenten vlugger op de arbeidsmarkt af te leveren en meer aandacht te besteden
aan beroepsgerichte vaardigheden lijkt dit echter wel te
suggereren.
Een
tweede probleem heeft te maken met de democratische toegankelijkheid van het
hoger onderwijs. De voorgestelde
hervormingen van de structuur van het hoger onderwijs ivragen uiteraard nogal
investeringen. De Vlaamse overheid
zal wellicht niet bereid zijn het onderwijsbudget te verhogen[15]. Sommigen suggereren dan ook dat de
kosten voor de masteropleidingen doorgerekend moeten worden aan de
studenten. De argumenten die
gebruikt worden om deze visie ondersteunen getuigen van een wereldvreemde
economische dogmatiek. Studenten
die een mastersdiploma behalen zouden een betere positie op de arbeidersmarkt en
naderhand een hoger inkomen hebben.
Dit gegeven zou hogere inschrijvingsgelden verrechtvaardigen. Op dergelijke redeneringen kan
vanzelfsprekend nogal wat kritiek gegeven worden. Zo is het maar de vraag of alle personen
met een mastersdiploma een hoger inkomen zullen verwerven. Bovendien zullen heel wat minder
gefortuneerde studenten er begrijpelijkerwijze voor terugschrikken zichzelf op
twintigjarige leeftijd met een lening op te zadelen. De kans dat een dergelijke optie een
financiële drempel voor het volgen van een masteropleiding zal gaan vormen is
dan ook niet denkbeeldig. Daarnaast
lijkt het ons democratischer te zijn personen met een hoger inkomen te
responsabiliseren via een progressief belastingsstelsel.
Andere
opties zoals sponsoring door het bedrijfsleven houden minstens een even groot
gevaar in voor de democratisering van het onderwijs. Een dergelijk scenario dreigt te leiden
tot een situatie waarin deze opleidingen waarvan de relevantie voor de
privésector groot is veel meer middelen hebben dan opleidingen met minder
relevantie voor de private sector.
De bedrijven zullen in ruil voor hun sponsoring zeker ook wel enkele
wederdiensten vragen. En het
behoeft geen groot betoog dat hun wensen wel eens lijnrecht tegenover de huidige
basisprincipes van het hoger onderwijs zouden kunnen staan (algemene opleiding,
vorming van kritisch denken, democratische toegang, …).
Een ander discussiepunt dat betrekking heeft op de structuur van het hoger onderwijs is de binaire/tertiaire structuur van het Vlaamse onderwijs. De Bologna-verklaring lijkt het onderscheid tussen opleidingen aan een hogeschool en opleidingen aan een universiteit te willen opheffen. Via een creditsysteem wordt het switchen tussen dergelijke instellingen in principe mogelijk en door de externe accreditering geldt niet langer het label ‘universiteit’ of ‘hogeschool’ als waardecriterium maar de kwaliteit zoals die beoordeeld wordt door de het accrediteringsorgaan. Het Belgisch kabinet van onderwijs is echter tegen de opheffing van het onderscheid . De finaliteiten van een hogeschool zijn volgens het kabinet anders dan die van een universiteit en dit moet zo blijven (beroepsgericht versus academisch). Dit onderscheid kan aangevallen worden. Sommige universitaire opleidingen zijn immers ook beroepsgericht. Het standpunt van de VLIR (Vlaamse Interuniversitaire Raad) is dat het hoger onderwijs een BA-diploma mag afleveren maar enkel als de opleiding kwalitatief hoogstaand is en geaccrediteerd wordt (dus geen automatische gelijkschakeling). Ook wensen zij een onderscheid te behouden tussen een academische en een professionele BA. Wat ons inziens neerkomt op een cosmetische operatie.
3)
Men
moet in Europa een creditsysteem ontwikkelen om de mobiliteit van de studenten
te promoten. In een creditsysteem
krijg je voor elk onderwijsonderdeel dat succesvol afgerond wordt credits
toegekend die ook door andere onderwijsinstellingen erkend moeten worden. Zo’n creditsysteem moet de structuur van
het hoger onderwijs ook aanpassen aan verschillende leertrajecten (bv. mensen
die na periode op arbeidsmarkt opnieuw naar school gaan).
4)
Men
moet de studentenmobiliteit in Europa stimuleren door de obstakels voor deze
mobiliteit weg te werken. Het is
niet duidelijk welke obstakels hier bedoeld worden[16]. Deze obtakels kunnen van immers zowel
van linguïstische als van financiële aard zijn. Meer duidelijkheid is hier dus
vereist.
5)
Men
moet in Europa meer gaan samenwerken op het vlak van kwaliteitszorg om tot
vergelijkbare criteria en methoden te komen. Men denkt hierbij aan het ontwikkelen
van een systeem van externe accreditering.
Nu hebben we een ex-post systeem van kwaliteitszorg. Het onderwijs wordt beoordeeld nadat het
geleverd is. Accreditering betekent
dat een externe organisatie de opleiding doorlicht en ex ante de opleiding
doorlicht (diploma’s als geldig erkent, …).
6)
Men
moet de Europese dimensie in het hoger onderwijs meer gaan uitwerken, in het
bijzonder met betrekking tot de ontwikkeling van de curricula,
mobiliteitsprogramma’s, samenwerking tussen instellingen, …
.
De
ondertekenende landen verbinden zich ertoe deze doelstellingen na te streven om
de Europese Hoger Onderwijsruimte te creëren. In de verklaring wordt daarbij expliciet
vermeld dat ieder land en iedere instelling dit naar eigen competentie moet doen
en dat de verscheidenheid van culturen, talen, nationale onderwijssystemen en de
autonomie van de universiteiten ten volste gerespecteerd dient te
worden.
Zoals
zowel voorstanders en critici van de Bologna-verklaring stellen houdt deze
verklaring een aantal uitdagingen in en wordt er eindelijk werk gemaakt van een
aantal oude problemen zoals het gebrek aan transparantie. Bovendien is de opmerking van professor
Van Damme als zou de Bologna-verklaring ook beschouwd mogen worden als een
poging om een plotse, complete internationale vrijhandel in onderwijs te
vermijden of te snel af te zijn niet onbelangrijk[17]. Op de WHO-top in Seattle stelden de
Amerikanen immers ook de vrijmaking van de onderwijsdiensten voor. Mocht deze top niet mislukt zijn dan
zouden de Amerikanen hun slag waarschijnlijk thuisgehaald hebben en was de
volledige liberalisering van het hoger onderwijs in Europa misschien al een
feit. Er zijn volgens Van Damme
reeds aanduidingen dat verschillende multinationale bedrijven en commerciële
onderwijsinstellingen zitten te wachten tot de Europese markt zich voor hen
opent. In afwachting van deze
opening houden ze zich bezig met lobbyen in Brussel en het intensief verkennen
van de markt. Van Damme ziet in de
Bologna-verklaring dan ook een kans om de internationalisering van het onderwijs
zelf vorm te geven en ons niet over te leveren aan een volledig vrijgemaakte
globale onderwijsmarkt.
Wij,
van Attac-UG, beschouwen een brede, democratische toegang tot het onderwijs[18]
en een algemene, disciplineoverschrijdende, kritische vorming als een absolute
prioriteit en onvervreemdbaar recht van elk individu. In de Bologna-verklaring worden deze
aspecten van het Europese Hoger Onderwijsbeleid niet vermeld. Wat wel vermeld wordt is het bijzonder
belang van de internationale competitiviteit van het Europese Hoger Onderwijs en
de relevantie van een opleiding voor de arbeidsmarkt. In verschillende commentaren op de
Bologna-verklaring blijkt nog meer dat vooral deze laatste bekommernissen
centraal lijken te staan[19]. Prof. Dirk Vandamme gaat zelfs zover te
stellen dat we bereid moeten zijn verschillen in ontwikkeling en kwaliteit
tussen instellingen te aanvaarden.
De politieke bezorgdheid van de laatste decennia om deze verschillen
omwille van democratische overwegingen zoveel mogelijk te vermijden noemt hij
disfunctioneel en onzinnig (sic !)[20]. Wij kunnen uiteraard niet akkoord gaan
met deze uitspraak. Wij vrezen
immers dat er op die manier een trend in de richting van het Amerikaanse systeem
gezet wordt. En een systeem met een
klein aantal topuniversiteiten, vanzelfsprekend met torenhoge
inschrijvingsgelden, is niet verzoenbaar met onze visie op het onderwijs als het
belangrijkste overheidsinstrument ter emancipatie van de hele bevolking,
ongeacht hun financiële situatie.
Prof. Haug, één van de drijvende krachten achter de Bologna-verklaring,
stelde dat de vrees voor een Amerikaans onderwijslandschap ongegrond is. Er is immers zoveel vraag naar
hooggeschoolde arbeidskrachten dat universiteiten zoveel mogelijk studenten
zullen willen aantrekken en hun inschrijvingsgelden bijgevolg zo laag mogelijk
zullen houden. Dat sommige
universiteiten, geheel conform met de marktlogica, er wel eens brood in zouden
kunnen zien zich enkel op elite-onderwijs toe te leggen komt bij deze man
blijkbaar niet op.
De
Bologna-verklaring is naar onze mening dan ook veel te eenzijdig gericht op
economische belangen. Dat sluit
natuurlijk volledig aan op de huidige dominantie van het neoliberale
ideëengoed. Deze verklaring mag dan
al bedoeld zijn als een antwoord op een volledige liberalisering van de
onderwijssector, wat ons betreft is het antwoord allerminst afdoende. Wij verwerpen dan ook deze poging
ultra-liberalisme af te stoppen met een mildere en mooier ingepakte versie
ervan. Meer specifiek eisen wij dat
de brede en democratische toegang tot het hoger onderwijs als absolute
prioriteit beschouwd wordt en er diepgaander en vooral concreter nagedacht wordt
over de veranderende relatie tussen dit gegeven en de concurrentiekracht van ons
onderwijs in een zich globaliserende wereld. Bovendien eisen wij dat andere
finaliteiten dan de arbeidsmarkt in de discussie èn de conclusies opgenomen
worden. Wij denken daarbij vooral
aan de kritische en persoonlijke vorming van een opleiding. Tot slot hebben wij ook bedenkingen bij
de manier waarop men een grotere transparantie van diploma’s en
onderwijsstructuren wil bereiken.
Wij juichen de intentie om meer transparantie te bekomen uiteraard ten
zeerste toe. Als opleidingen
transparanter worden neemt echter ook de verleiding om ze te vergelijken toe. Op die manier kan er een soort informele
ranking ontstaan. Naar onze mening
moet men dan ook voldoende veiligheidsremmen inbouwen opdat deze evolutie
verhinderd zou worden.
Wat
staat ons te doen?
In mei 2001 komen de Europese ministers van Onderwijs, samen met vertegenwoordigers van de onderwijsinstellingen en -verenigingen, in Praag bijeen om te kijken hoe ver ze staan met de implementatie van de Bologna-verklaring en om te discuteren over verdere stappen in de richting van ‘the Europe of knowledge’. Het is van essentieel belang dat we niet aan de zijlijn blijvens staan toekijken. We moeten de onderhandelaars duidelijk maken dat de civiele samenleving de discussies en beslissingen met argusogen zal volgen en dat we onze sociale en democratische verworvenheden niet zullen prijsgeven. Daarnaast moeten we eisen dat concrete voorstellen ontwikkeld worden om de democratisering van het onderwijs verder te bewerkstelligen. Wanneer men daar niet toe bereid is moeten er kordate en compromisloze acties volgen om de betrokkenen duidelijk te maken dat dergelijke belangrijke hervormingen niet ongestraft kunnen plaatsvinden zonder rekening te houden met de eisen van de studenten en de ruimere civiele samenleving.
Wat
de GATS betreft moeten de studentenbeweging en de academische wereld zich zo
vlug mogelijk inschakelen in de wereldwijde anti-GATScampagne die zo
langzamerhand op gang lijkt te komen.
In februari 2000 startten de GATS 2000-onderhandelingen in Genève. Vanaf dan af poogden de onderhandelaars
in Genève zo veel mogelijk sectoren in de onderhandelingen te betrekken. Het komt erop aan deze onderhandelingen
zoveel mogelijk onder de aandacht van de bevolking te brengen en ook in België
een campagne op te starten om de legitimiteit van de GATS en de WHO verder te
ondergraven met als ultieme doelstelling het stopzetten van een systeem van
handelsliberalisering dat enkel ten dienste staat van het transnationale
bedrijfsleven.
Handelsliberalisering is enkel legitiem en verantwoord als dit ten goede
komt aan de armen op deze planeet, bijdraagt tot meer ontwikkeling voor allen en
onze democratie niet ondergraaft.
ATTAC-RUG
:
schrijf
je in op onze mailing-list:
<www.egroups.com/group/ATTAC-RUGINFO>
of
mail je vragen door naar:
9000
Gent
e-mail:
goeman.eric@village.uunet.be
ATTAC-INTERNATIONAAL: http://www.attac.org/
Lid
worden van ATTAC-VLAANDEREN ?
Het
lidgeld bedraagt 500 Bef per jaar.
Werklozen betalen 250 Bef.
Steunende leden 1000 Bef.
Organisaties betalen 3000 Bef.
Lidgeld storten op rekeningnummer 123-6163848-19 van
Attac-Vlaanderen.
[1] Guy Aelterman (voorzitter VLHORA) in een uiteenzetting over de verklaring van Bologna.
[2] De rest van deze paragraaf (inclusief de vermelde cijfers) is gebaseerd op ‘Education or training business?’, Sand in the Wheels (wekelijkse nieuwsbrief van Attac), nr.53, 18 october 2000.
[3] Jennifer
Berkshire, ‘With hemispheric trade agreement on the horizon, US globalization
movement gets bus’, Sand in the Wheels, nr. 59, 29 november 2000
[4] Deze paragraaf is gebaseerd op ‘GATS.
Are you ready?’, Sand in
the Wheels, nr.55, 1 november 2000.
[5] Zie volgende
webadres: http://gats-info.eu.int/gats-info/g2000.pl?NEWS=bbb : “The GATS
is first and foremost an instrument for the benefit of business”.
[6] Servoz is een medewerker van Pascal Lamy, Europees commissaris voor de handel en in deze hoedanigheid verantwoordelijk voor het verdedigen van de EU-belangen in de WTO en GATS-onderhandelingen. Opvallend is dat Lamy zo goed als niets veranderde aan het programma en de ploeg van zijn voorganger, Sir Leon Brittan, een notoire Tatcheraanhanger.
[7] Geciteerd in S.
George, E. Gould ‘Libéraliser, sans
avoir l’air d’y toucher’, Le Monde Diplomatique, juli 2000.
[8] De liberalisering van de dienstensector werd in 1994 in Marrakech bij de oprichting van de WHO in diens mandaat ingeschreven.
[9] Zie S. George, E. Gould ‘Libéraliser, sans avoir l’air d’y
toucher’, Le Monde Diplomatique, juli 2000.
[10] Officiële titel: ‘The European Higher
Education Area’.
[11] Die negenentwintig landen zijn België, Bulgarije, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Ijsland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovakije, Slovenië, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland.
[12] ‘The
European Higher Education Area’, 19 juni 1999.
[13] ‘The
European Higher Education Area’, 19 juni 1999.
[14] Oa. in een sneuveltekst opgesteld aan de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de UG wordt deze bezorgdheid geuit. Ook prof. De Groof laat zich wat dat betreft kritisch ontvallen dat de ontwikkeling van de persoon niet enkel in functie van de arbeidsmarkt hoeft te staan (zie ‘Over de gemeenschappelijke Europese Onderwijsruimte na de ‘Bologna-declaration’ van 19 juni 1999’, T.O.R.B. 1999-2000/4).
[15] Lezersbrief Danny Neudt, studentenvertegenwoordiger aan de UG, in Humo (nr.3143/49, pg. 167)
[16] Prof. Jan De
Groof (voorzitter van de European Association for Education Law and Policy) in
‘On ‘the European Higher Education Area’ after the Bologna Declaration of 19
june 1999’
[17] Dirk Van Damme, ‘Werk maken van Bologna, ook in Vlaanderen!’ in T.O.R.B. 1999-2000/5 uitgegeven door Kluwer
[18] Daarbij bedoelen wij niet noodzakelijk de huidige situatie. Zoals velen weten is de democratisering van het onderwijs niet bepaald geslaagd te noemen. Volgens onderzoek heeft dit niet zozeer te maken met de inkomensgrenzen maar wel met de grootte van de toegekende studiebeurzen (Zie Jos Engels in Ons Recht pg. 3,, december 2000).
[19] Zie onder meer het antwoord van Vlaams minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten op een aantal vragen van VU-parlementslid en UG-professor Chris Vandenbroeke: “Wat deze verklaring zelf aangaat, blijft het vrijwaren en versterken van de concurrentiekracht van de Europese hogeronderwijsinstellingen in een context van globalisering als hoofddoelstelling primeren.” (onze cursivering). Even verder maakt de minister wel de opmerking dat “ […] de Europese landen er bij hun toekomstige hervormingen steeds op bedacht moeten blijven om onder geen beding hun voornaamste troef uit handen te geven, namelijk de Europese traditie van brede toegang tot een gevarieerd aanbod van kwaliteitsvol hoger onderwijs.” . (Notulen Vlaams Parlement, Commissievergadering, nr.28, 8 november 2000.) De vraag hierbij is natuurlijk hoe de minister dat concreet denkt te gaan realiseren.
[20] Dirk Van Damme, ‘Werk maken van Bologna, ook in Vlaanderen!’ in T.O.R.B. 1999-2000/5 uitgegeven door Kluwer
[i] De
Sorbonne-verklaring heet officieel ‘Joint declaration on harmonisation of the
architecture of the European Higher Education system’.