dossier : A20030681 -  -

D A G V A A R D I N G   in   K O R T   G E D I N G

1. Aangezien het een zaak is met een spoedeisend karakter zodat de Voorzitter zetelend in kortgeding bevoegd is (artikel 584 Ger. Wetboek).

A. Feitelijke gegevens en belang


2.  Op dit ogenblik voeren de Verenigde Staten van Amerika (V.S.A.) en het Verenigd Koninkrijk (V.K.) met steun van enkele andere landen een oorlog tegen en in de republiek Irak.

Deze oorlog is volgens het internationaal recht een agressieoorlog en is een misdaad tegen de vrede.

De Belgische Staat bij monde van de Belgische regering laat inzonderheid de V.S.A. toe

om via België militair en ander personeel en materiaal te transporteren dat bestemd is voor het voeren van, minstens het ondersteunen van het voeren van de oorlog tegen Irak.

 

3. De Belgische Staat laat eveneens toe dat B-52 bommenwerpers en andere vliegtuigen van het V.K.en van de V.S.A.  van het Belgische luchtruim gebruikmaken om naar Irak te vliegen en dit land en inzonderheid de hoofdstad Bagdad te bombarderen of militairen en militaire goederen over te brengen naar de Golfregio.

De transporten geschieden over land via het Belgisch spoorwegnet, het wegennet en via de haven van Antwerpen met name via het Vrasenedok op de Antwerpse linkeroever en de kaaien 1217 en volgende.

De transporten geschieden eveneens via de luchthaven te Oostende waar vliegtuigen van het Amerikaanse leger of bestemd voor het vervoer van militair personeel of materiaal, landen om bij te tanken.


4.  De transporten gaan nog steeds verder; de pers en goedingelichte bronnen melden dat er nog steeds transporten geschieden via de luchthaven te Oostende en dat ondermeer op 17-18 april 2003 een nieuw transport voorzien wordt via het Vrasene-dok van de haven van Antwerpen.

De Belgische regering heeft nooit ontkend dat de transporten nog steeds gaande zijn.

De melding dat bijkomend 120.000 manschappen door de V.S.A.  naar het front zullen worden gezonden maakt het aannemelijk dat nieuwe transporten van militair materiaal en personeel via België zullen geschieden.

Ook het gebruik van het Belgische luchtruim door vliegtuigen van het V.K. bestemd voor bombardementen en voor het overvliegen van militair materiaal en personeel naar de Golfregio bestemd voor gebruik in en boven Irak gaat nog steeds door.


5.  De bombardementen richten grootschalige verwoestingen aan in diverse Iraakse steden en maken talloze slachtoffers niet het minst onder de burgerbevolking.


6.  De eerste en tweede verzoeker zijn respectievelijk urgentie-arts en kinderarts en verblijven op dit ogenblik als artsen in Bagdad met een missie van de VZW Geneeskunde voor de Derde Wereld,  waar zij de slachtoffers van de oorlog en inzonderheid van de bombardementen medische bijstand verlenen.

Zij maken ondermeer melding van zware luchtbombardementen op Irak door vliegtuigen van het leger van de V.S.A.  en van het V.K..

Zij maken melding van een groot aantal burgerslachtoffers dat door deze bombardementen reeds gesneuveld en gewond werd.


7.  In het dagboek uit Bagdad van dokter Van Moorter op 29 maart 2003 te 6h30 is te lezen:

Vannacht trok Dr. Geert Van Moorter naar een klein ziekenhuis aan de rand van Bagdad, twee uur nadat de plaatselijke al-Nasser markt geraakt was door een kruisraket. De markt ligt in de Shula-wijk, een van de armste wijken van de stad. Aan de telefoon met zijn zus Marijke is het eerste wat Geert zegt: "Het is afschuwelijk, het is gruwelijk wat er nu allemaal gebeurt. De ziekenhuizen zitten overvol, levenden en doden worden binnengebracht, dokters moeten over lijken stappen om de eventuele overlevenden er tussenuit te halen… Ze bombarderen nu dag en nacht, de smeerlappen, en doelbewust op burgers. Ze mikken op markten, zelfs een markt waar arme mensen langsgaan om een paar ajuinen te kopen. Ze bombarderen niet één keer maar verschillende keren op dezelfde plaats. `t Is een echte schande… Er is vast en zeker geen militair doelwit in de wijde omgeving. Er staan geeneens grote gebouwen in de wijk, alleen burgerwoningen."

Dan beschrijft Geert de situatie in het hospitaal: "Het ziekenhuis bood een aanblik als was het de hel. Complete chaos. Overal bloed. Patiënten aan het roepen en schreeuwen. Dokters die al het mogelijke deden om hun patiënten te redden. Een arts probeerde een kind van twee jaar te reanimeren dat nog naar adem hapte, maar tevergeefs… Het gezondheidspersoneel liep wenend rond. Een verpleegster zag een eigen familielid onder de slachtoffers… Dat kleine ziekenhuis telde vannacht 55 doden, waaronder 15 kinderen."

"Stel je eens voor", zei Geert tegen zijn zus, "jij die ook moeder bent: een moeder zit in het ziekenhuis, haar huis werd getroffen, één van haar kinderen is dood en de twee andere liggen hier, zwaar gewond. Ze kijkt wezenloos voor zich uit… Ik heb foto's gemaakt, maar ze zijn té gruwelijk, ik kan die niet doorsturen…" (wordt emotioneel). "Het is verschrikkelijk… Die oorlog moet stoppen!"

"Wat hiert gebeurt, toont eens te meer dat alle beweringen over een ‘chirurgische oorlog' grove leugens zijn", vervolgt Geert. "Het is een vuile oorlog waarin de burgerbevolking sterft. De meeste slachtoffers zijn vrouwen en kinderen. Dit is een misdaad tegen de menselijkheid. Hopelijk zullen Bush en Blair het ooit voor een rechtbank moeten komen uitleggen."

De geest van verzet wordt er niet minder om bij de Iraki's. "De mensen die we in het hospitaal zagen, waren woedend", meldt Geert. "`Lafaards', riepen ze, `ze vechten niet met onze troepen, maar mikken in de plaats op burgers!' De mensen zijn nu heel bedroefd, maar ook heel strijdbaar. Ze zijn woest op de V.S.A. en Groot-Brittannië, en zullen zich niet zo gauw overgeven." 

Geert wijst nog eens op de rol van België. "Jullie moeten alles doen om die wapentransporten te stoppen", vraagt hij. "Leg je voor de treinen, keten je eraan vast. Als ik bedenk dat de bommen die wij op onze kop krijgen, mogelijk door het Belgische luchtruim zijn gepasseerd …"


8.  Eerste en tweede verzoeker maken tot op vandaag melding van minstens twee ernstige bominslagen op burgerdoelwitten in Bagdad: op 25 maart 2003 op het middaguur op de snelweg in Sha’ab 20 doden en tientallen gewonden, en op 29 maart 2003 door een kruisraket op de Al-Nasser markt in de Shu’ ala-wijk waarbij minstens 55 doden en tientallen gewonden vielen.

Zij delen mee dat er dagelijks burgerslachtoffers vallen door de bombardementen.

Zij maken melding van bominslagen op zeer korte afstand van het hotel Palestine waar zij overnachten.


9.  Het leven en de fysische integriteit van de Iraakse burgers aan wie zij medische hulp verlenen, aan de familieleden ervan en van eerste en tweede verzoeker zelf zijn dagelijks in gevaar door de oorlog en inzonderheid door de dagelijkse nietsontziende bombardementen door de V.S.A. en door het V.K. op Bagdad.


10. Eerste en tweede verzoekers wijzen verder op de ernstige aantasting van het voedseldistributiesysteem, van de drinkwatervoorziening en het rioolsysteem en van de medische infrastructuur in Bagdad en andere Irakese steden als gevolg van de oorlog.


11. Derde verzoeker is algemeen chirurg in het Al Anour ziekenhuis in de wijk Shu’ala te Bagdad, Irak. Hij doet een dringende oproep om de barbarij en alles wat ertoe bijdraagt te stoppen. Hij werd als arts geconfronteerd met de doden en gewonden van de raketinslag van 29 maart 2003 in de wijk waar zijn ziekenhuis is gevestigd. Als burger van Irak klaagt hij de onwettigheid van de oorlog en de schending van de soevereiniteit van zijn land aan.


12. Vierde verzoeker is woordvoerder van de vredesbeweging Stop.USA (Stop United States of Agression) en is als dusdanig een belangrijke spreekbuis van de Belgische publieke opinie die in grote meerderheid gekant is tegen de agressieoorlog tegen Irak en tegen de oorlogstransporten die door de Belgische regering worden toegelaten. Hij wijst erop dat de brede publieke opinie in dit land, gaande tot en met oppositiepartij CD&V de regering aanklaagt omdat zij de transporten toelaat. Als woordvoerder van een belangrijk deel van de Belgische publieke opinie en in persoonlijke naam heeft hij belang bij het stopzetten van de transporten.


13. Vijfde verzoeker is voorzitter van de vereniging SOS-Irak die na de eerste golfoorlog werd opgericht ter ondersteuning van de Irakese bevolking die slachtoffer was van het handelsembargo. Op dit ogenblik organiseert de vereniging materiële, morele en politieke ondersteuning van en solidariteit met het Irakese volk dat gebukt gaat onder de oorlog.


14. Zesde verzoeker is als journalist herhaaldelijk op onderzoek geweest naar Irak en stelt dat hij als onderdaan van België vanuit het internationaal recht en het volkenrecht niet kan aanvaarden, noch moreel, noch juridisch, noch politiek dat België medeplichtig is aan de oorlog tegen Irak.

B. De oorlog tegen Irak schendt het internationaal recht


15.  De oorlog van de V.S.A. en van het V.K. tegen Irak vindt geen enkele legitimatie in het internationaal recht en is bovendien fundamenteel in strijd met het internationaal verdragsrecht en internationaal gewoonterecht.

Op 7 maart 2003 publiceren zestien professoren van enkele van de meest prestigieuze Britse universiteiten zoals Oxford, Cambridge, London College en London School of Economics in The Guardian een brief waarin zij schrijven dat er ‘op basis van de openbaar gemaakte informatie in het internationaal recht geen rechtvaardiging bestaat voor het gebruik van geweld tegen Irak”.

Diverse juristen delen dit standpunt. (O. Corten e.a. Lettre ouverte aan Eerste Minister, Minister van Buitenlandse Zaken en Minister van Defentie, maart 2003; Jean Flamme, Bush en Blair voor het internationaal strafhof?, De Standaard, 11 maart 2003).

Noch het internationale, noch het nationale recht geven een wettelijke grondslag voor de transporten van militair materiaal of personen of van voor militair gebruik bestemd materiaal of personen, over het Belgisch grondgebied of door het Belgische luchtruim.


16.  De grootschalige verwoestingen van infrastructuur door de bombardementen en het op grote schaal doden en verwonden van Irakese burgers door de oorlog vindt geen enkele legimiteit in  het internationaal recht.


17.  De Belgische Staat en met name de Belgische regering maakt zich door het toelaten van de transporten medeplichtig aan agressie, aan misdaden tegen de vrede, aan inbreuken op het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en op het Internationaal verdrag van de Verenigde Naties van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO), en aan inbreuken op de Belgische genocidewet en de Belgische strafwet.

 

18.  De Belgische Staat en de Belgische federale Eerste Minister als persoon begaan een onrechtmatige daad door de transporten te laten plaatsvinden.

Verzoekers lichten deze stellingen toe.

B.1. Geen legitimatie voor de oorlog van de V.S.A. en het V.K. tegen de republiek Irak. Geweldverbod als pijler van de internationale rechtsorde.

 

19.  Zowel België als de V.S.A. en het V.K. (en Irak) zijn lid van de Verenigde Naties en hebben bijgevolg de verplichtingen onder het Handvest van de Verenigde Naties van 26 juni 1945 onderschreven.

Deze verplichtingen gaan voor op enig  ander verdrag (art. 103 Handvest) en hebben derhalve  een constitutionele draagwijdte voor de internationale gemeenschap ( Jan Wouters, hoogleraar internationaal recht aan de KU Leuven, Juridische argumentatie Irak-oorlog in strijd met het internationaal recht, Juristenkrant 26 maart 2003, p. 11).

De internationale rechtsorde zoals neergelegd in het Handvest is gebaseerd op de soevereiniteit van de staten (artikel 1 BUPO).

De VN werden na de tweede wereldoorlog opgericht vanuit een vastberadenheid om “komende geslachten te behoeden voor de gesel van de oorlog “.

 

20.  Eén van de hoofdbeginselen die de leden van de VN moeten respecteren, is dat zij zich “in hun internationale betrekkingen onthouden … van bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een Staat” (art. 2, lid 4, VN Handvest). VN-leden dienen hun conflicten vreedzaam op te lossen (art. 2, lid 3 VN Handvest).

Het geweldverbod is een pijler van de internationale rechtsorde.

Het VN-Handvest kent op dit geweldverbod slechts twee uitzonderingen :

1. geweldgebruik toegestaan door de Veiligheidsraad, die de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.

2. het inherente recht tot individuele of collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval, totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen (artikel 51 VN Handvest).

 

21.  Het verbod  van interstatelijk geweldgebruik vormt voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag daarenboven een regel van internationaal gewoonterecht (Nicaragua-arrest 1986).

De International Law Commission van de Verenigde Naties acht dit zelfs een norm van dwingend volkerenrecht (ius cogens) .

 

22. Geen enkele resolutie van de VN-veiligheidsraad legitimeert het oorlogsgeweld in Irak.

Op geen enkele wijze kan resolutie 1441 gezien worden als een bevestiging dat er geen bijkomende resolutie nodig is (Jan Wouters, op. cit., p. 11).

In punt 14 van de resolutie wordt trouwens uitdrukkelijk gesteld: “Decides to remain seized of the matter”.

Bovendien blijkt dit uit het feit dat drie permanente leden van de Veiligheidsraad (Frankrijk, China, Rusland) op de dag van de stemming van resolutie 1441 een gezamenlijke verklaring aflegden waarin zij stelden dat de  resolutie elk automatisch geweldgebruik uitsluit en dat het aan de Veiligheidsraad toekomt hierover een Besluit te nemen.

Het gegeven dat de V.S.A. en het V.K. nog in laatste instantie zelf een nieuwe resolutie hebben willen laten stemmen die geweld zou toelaten bevestigt vermelde stelling.

De Belgische Staat zelf heeft steeds het standpunt verdedigd dat resolutie 1441 geen toelating inhield tot oorlogsgeweld.


23.  Ten overvloede wordt er op gewezen dat de Veiligheidsraad geen « impliciete » machtiging heeft gegeven tot geweldgebruik en dit gelet op het fundamenteel karakter van het geweldverbod.

 

24.  Artikel 51 van het VN-Handvest stelt dat er enkel sprake is van een zelfverdediging « in geval van gewapende aanval ». Er is geen sprake van een aanval van Irak. De oorlog wordt bijgevolg evenmin gelegitimeerd door het recht op zelfverdediging in hoofde van de V.S.A. of het V.K..

B.2. De oorlog van de V.S.A. en het V.K. tegen de republiek Irak is een schending van het agressieverbod (misdaad van agressieve oorlogsvoering).

 

25.  Gezien het Handvest van de Verenigde Naties aan de Veiligheidsraad de exclusieve bevoegdheid toewijst om op te treden met betrekking tot de bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie (Hoofdstuk VII Handvest) dient hieruit a contrario te worden afgeleid dat geen andere internationale instantie dan de Verenigde Naties hiertoe bevoegd is en dus zeker geen ander land.

De V.S.A.  en het V.K. zijn op eigen houtje een oorlog  begonnen zonder instemming van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.


26.  Het Handvest van de Verenigde Naties definieert agressie – de misdaad van agressieve oorlogsvoering – niet rechtstreeks. In resolutie 3314 van de Algemene Vergadering aangenomen op 14 december 1974 wordt volgende definitie geformuleerd.

Artikel 1: « Agressie is het gebruik van de gewapende macht door een Staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere Staat of op enige andere manier die niet strookt met het Handvest van de Verenigde Naties zoals uiteengezet in deze definitie. »


27.  Het plegen van oorlogsgeweld tegen de republiek Irak zonder dat daarvoor door de Veiligheidsraad een uitdrukkelijke machtiging is verstrekt moet dan ook gekwalificeerd worden als agressie (in de zin van resolutie 3314) die niet enkel juridisch als volkenrechtelijke onrechtmatig is, maar een ernstig misdrijf vormt naar internationaal recht.

B.3. De oorlog van de V.S.A. en het V.K. tegen de republiek Irak is een misdaad tegen de vrede, een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de mensheid.


28.  Het handvest van het Internationaal militair tribunaal van Neurenberg van 8 augustus 1945 kwalificeert als een misdrijf tegen de vrede:

“Het maken van plannen voor, het voorbereiden van, het nemen van initiatieven tot, of het voeren van een aanvalsoorlog of een oorlog in strijd met internationale verdragen, overeenkomsten of verzekeringen, of deelneming aan een gemeenschappelijk plan of samenzwering voor het verrichten van bovengenoemde handelingen”.

Hetzelfde handvest kwalificeert in hetzelfde artikel 6 oorlogsmisdaden:

“Schendingen van de oorlogswetten of oorlogsgebruiken. Zulke schendingen zullen inhouden, maar zijn er niet toe beperkt, moord, slechte behandeling of deportatie voor slavenarbeid of voor elk ander doel van de burgerbevolking of in bezet gebied, moord of slechte behandeling van oorlogsgevangenen of van personen onder toezicht, doden van gijzelaars, het plunderen van publiek eigendom, bewuste vernieling van steden of dorpen, of verwoestingen die niet om militaire redenen gerechtvaardigd zijn.”

Artikel 6 kwalificeert alsvolgt misdaden tegen de menselijkheid:

“Moord, uitroeing, enslavement, deportatie en andere onmenselijke daden tegen de burgerbevolking, voor of tijdens de oorlog…”.

Artikel 6 bepaalt voorts:

“Leiders, organisatoren, zij die hebben uitgelokt en medeplichtigen, die hebben deelgenomen aan het opstellen of uitvoeren van een gemeenschappelijk plan of samenzwering om een van de bovengenoemde misdrijven te begaan, zijn aansprakelijk voor alle daden die door personen ter uitvoering van dit plan zijn verricht.”

29.  Het handvest van Neurenberg is volkenrechtelijk gewoonterecht en is als dusdanig van toepassing. Nog recente­lijk, bij het totstandbrengen het Sta­tuut van het Joegosla­vië Tribu­naal, werd door de Secretaris-Gene­raal van de Verenigde Na­ties tot uit­drukking gebracht dat het Joegoslavië Tribunaal in geen enkel opzicht nieuw recht zou gaan toepassen, doch uitsluitend dat recht dat als vol­ken­rechtelijk gewoonterecht algemeen is gevestigd. Waarbij door hem dan in zijn begeleidend rapport bij het publi­ceren van de bepalingen van dit Statuut van het

Joegoslavië Tribu­naal op dit stuk wordt gesteld:

"34. In the view of the secretary-General, the ap­pli­ca­tion of the principle nullum crimen sine lege requi­res that the international tribunal should apply rules of international humanitarian law which are beyond any doubt part of custo­mary law so that the problem of adherence of some but not all States to specific con­ventions does not arise. This would appear to be par­ticularly important in the context of an international tribunal prosecuting persons responsi­ble for serious violations of international humanitairian law.

35. The part of conventional international humanita­ri­an law which has beyond doubt become part of in­terna­tional customary law is the law appliclable in armed conflict as embodied in: the Geneva Conventi­ons of 12 August 1949 for the Protection of War Victims; 3/ the Hague Convention (IV) Respecting the Laws and Customs of War on Land and the Regulations annexed thereto of 18 October 1097 ; 4/ the Conven­tion on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide of 9 december 1948; 5/ and the Charter of the International Military Tribunal of 8 August 1945."

(Report of the Secretary-General pursuant to Para­graph 2 of the Security Council Resolution 808 (199­3), dated 3 may 1993, S/2507).

B.4. Schending van de Internationale Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en van de Aanvullende Protocols I en II bij die Verdragen en van de Belgische wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van de ernstige inbreuken op (Belgische genocidewet) die bepalingen van vermelde bedragen in de Belgische strafrechtsorde invoegt.


30.  De Belgische genocidewet is niet alleen van toepassing op Belgen maar ook onder specifieke voorwaarden op vreemdelingen.

De wet straft personen, individuen en geen staten. De persoonlijke stafbaarstelling van personen die de in vermelde wet omschreven misdrijven uitvoeren en van de aanzetters tot , van de deelnemers (de wet stelt artikelen 66 en 67 van het Stafwetboek toepasselijk) en van hen die verzuimd hebben gebruik te maken van de mogelijkheid tot handelen om de voltooing ervan te verhinderen of te doen ophouden, maakt dat de Belgische regering, alleszins de verantwoordelijke ministers, als persoon strafbaar kunnen gesteld worden wanneer zij niet het nodige doen om de vermelde misdrijven te voorkomen.

Dit houdt ook in dat zij gehouden zijn al het mogelijke te doen om minstens in het kader van hun bevoegdheid op het Belgische grondgebied de misdrijven te voorkomen.


31.  Verzoekers zijn van mening dat de oorlog die zich thans afspeelt in Irak ernstige inbreuken uitmaakt op volgende artikels van de genocidewet:

Artikel 1, &1: genocide als internationaalrechtelijke misdaad waaronder wordt verstaan de handelingen gepleegd met de bedoeling om geheel of gedeeltelijk … een nationale groep met name delen van de Irakese bevolking, uit te roeien, door het doden van leden van de groep, het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep…

Artikel 1, &2: misdaad tegen de mensheid waaronder wordt verstaan de volgende handelingen in het kader van een veralgemeende of stelselmatige aanval op de burgerbevolking, door moord, beroving van de lichamelijke vrijheid…

Artikel 1,&3: internationaal rechtelijke misdaden bestaande uit handelingen of nalatigheden die schade toebrengen aan personen beschermd door het verdrag van Genève van 12 augustus 1949 en het eerste en tweede aanvullend protocol, door opzettelijke doodslag, moedwillig veroorzaken van hevig lijden, toebrengen van ernstig lichamelijk letsel dan wel ernstige schade aan de gezondheid, het uitvoeren van een niet-onderscheidende aanval waardoor burgerbevolking getroffen wordt…


B.5. Schending van de bepalingen van het Internationaal verdrag van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO) van 19 december 1966, B.S. 6 juli 1983 en van het Europees verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).


32.  Verzoekers stellen dat volgende artikels van het BUPO overtreden worden door het toelaten van transporten van materiaal bestemd voor de oorlog in Irak over het Belgische grondgebied en door het Belgische luchtruim.

De oorlog en de transporten schenden de volgende basisrechten van verzoekers.

BUPO:

Artikel 1.1: Alle volken bezitten het zelfbeschikingsrecht. Uit hoofde van dit recht bepalen zij in alle vrijheid hun politieke status en streven zij vrijelijk hun economische, sociale en culturele ontwikkeling na.

Artikel 1.3. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag … bevorderen de verwezenlijking van het zelfbeschikkingsrecht en eerbiedigen dit recht overeenkomstig de bepalingen van het Handvest der Verenigde Naties.

Artikel 6.1.: Een ieder bezit een inherent recht op het leven. …

Artikel 6.3: Wanneer de beroving van het leven het misdrijf genocide inhoudt is het wel te verstaan dat geen enkele bepaling van dit artikel een Staat die partij is bij dit Verdrag de bevoegdheid geeft af te wijken van enigerlei verplichting die is aanvaard krachtens de bepalingen van het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide.

Artikel 7: Niemand mag worden onderworpen aan folteringen, noch aan wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. …

Artikel 20.1: Alle oorlogspropaganda is bij wet verboden.

EVRM:

Artikel 2.1: Het recht van eenieder op het leven wordt beschermd door de wet.

Artikel 3: Niemand mag worden onderworpen aan folteringen noch aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen.

Artikel 5: Eenieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid.


B.6. geen wettelijke grondslag in de Belgische wet voor de militaire transporten over het Belgische grondgebied


33.  Art 185 van de Grondwet stelt :

“Vreemde troepen mogen niet dan krachtens een wet tot de dienst van de Staat worden toegelaten, het grondgebied bezetten of er doorheen trekken.”

Hieruit dient afgeleid te worden dat de Koning zelf geen toelating kan geven om vreemde troepen of in casu militaire transporten toe te laten.

 

34.  De Belgische wet die “de doortocht en het verblijf in België toelaat van de troepen van de met België door het Noord-Atlantisch Verdrag verbonden landen” van 11 april 1962, B.S. 20 april 1962, bepaalt in zijn enig artikel:

“De troepen van Staten met België door het Noord Atlantisch Verdrag verbonden mogen het nationaal grondgebied doortrekken of er gestationeerd zijn binnen de grenzen en onder de voorwaarden voor elk geval vastgesteld in met de betrokken regeringen te sluiten uitvoeringsakkoorden”.

 

35.  De wet van 11.04.1962 laat de regering niet toe uitvoeringsakkoorden te sluiten en uit te voeren anders dan in het kader van het NAVO-Verdrag van 4 april 1949.

De Belgische eerste minister verklaarde op 17 januari 2003 tijdens het actualiteitsdebat in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers dat de transporten plaatsvonden in het kader van een bilateraal akkoord (Host Nation Support Agreement), dat op 19 juli  1971 tussen België en de V.S.A. werd gesloten op basis van de wet van 11 april 1962.

In de memorie van toelichting bij deze wet (Parlementaire stukken, 646, 1959-1960) verwijzen de destijds bevoegde ministers uitdrukkelijk naar artikel 3 van het NAVO-Verdrag. In dit artikel 3 (dat letterlijk in de memorie van toelichting wordt overgenomen) wordt gesteld dat “de Verdragsluitende Partijen, ieder voor zich en tezamen, haar inividueel en collectief vermogen om een gewapende aanval te weerstaan zullen handhaven en ontwikkelen, door voortdurend en op doelmatige wijze zich zelf te versterken en elkander hulp te verlenen.”

Uit het bovenstaand dient dan ook afgeleid worden dat het uitvoeringsakkoord dat afgesloten werd (Host Nation Support Agreement) gezien dient te worden ter uitvoering van art. 3 van het NAVO-Verdrag.


36. Verzoekers verwijzen naar en sluiten zich aan bij “Note sur le Traité secret conclu entre la Belgique et les Etats-Unis en 1971” opgesteld door drie professoren internationaal recht aan de ULB met name Olivier Corten, Eric David en Pierre Klein. Deze nota stelt op basis van een uitvoerige juridische argumentatie dat de keuze van de Belgische regering om de transporten toe te laten een politieke keuze is, en in geen enkele mate een juridische verplichting. Zij hebben de nota gemaakt na het publiek worden van het ‘geheim’ akkoord van 1971. Ook het feit dat de ministers Michel en Flahaut op de RTBF verklaarden dat er geen transporten meer zouden plaatsvinden via België, maar enkele dagen later na tussenkomst van de Eerste Minister op dit standpunt terugkwamen, bevestigt dat het om een politieke keuze gaat.


37. Het akkoord van 1971 kan niet geinterpreteerd worden als een toelating om het Handvest van de VN te schenden. Zoals hoger gesteld is de oorlog van de V.S.A. en het V.K. een agressie die niet verenigbaar is met artikels 2&3 en 2&4 van het VN-handvest. Het is dan ook voor de hand liggend dat België de verplichting heeft geen hulp of bijstand te verlenen aan een land dat een agressie pleegt. Het Handvest heeft conform haar artikel 103 voorrang op ieder ander internationaal akkoord. De hogere rechtsnorm mag niet geschonden worden in naam van een lagere rechtsnorm.

De eerste inleidende zin van het NAVO-verdrag bepaalt immers:

“De partijen bij dit Verdrag bevestigen opnieuw hun vertrouwen in de doeleinden en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en hun wens om in vrede te leven met alle volkeren en alle regeringen”.

Artikel 1 van het NAVO-verdrag bepaalt:

“De partijen verbinden zich ertoe om, zoals uiteengezet in het Handvest van de Verenigde Naties, alle internationale geschillen waarin zij mochten worden gewikkeld met vreedzame middelen te beslechten op zodanige wijze dat de internationale vrede en veiligheid en gerechtigeheid niet in gevaar worden gebracht, en zich in hun internationale betrekkingen te onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld op enige wijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties”.

Artikel 7 van het NAVO-verdrag bepaalt:

“Dit verdrag heeft geen invloed, en mag niet worden uitgelegd als hebbende enige invloed op de rechten en verplichtingen ingevolge het Handvest van partijen die lid zijn van de Verenigde Naties, noch op de primaire verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad voor de handhaving van internationale vrede en veiligheid.”

Artikel 8 van het NAVO-verdrag stelt tenslotte:

“Elk der partijen … verplicht zich geen enkele internationale verbintenis aan te gaan die strijdig is met dit Verdrag.”

Het NAVO-verdrag verklaart zich ondergeschikt aan het Handvest van de Verenigde Naties.


38. Het akkoord is enkel van toepassing op NAVO-operaties.  In de preambule wordt gesteld: “… which is te ensure logistic support of the American forces stationed in the central region of the Allied Command in Europe … for the purpose of achieving the objectives of the North Altlantic Treaty.” De oorlog in Irak is geen NAVO-objectief. Diverse NAVO-landen waaronder België zijn er zelfs duidelijk tegenstander van.

Reeds om die reden kan dan ook geen toepassing gemaakt worden van het uitvoeringsakkoord van 19 juli 1971, daar de Belgische wet van 11 april 1962, die de basis is voor het uitvoeringsakkoord, werd gestemd in het kader van het NAVO-verdrag. Vermelde oorlog gaat bijgevolg het kader van het akkoord te buiten.


39.  Artikel 3 van het NAVO-verdrag plaatst bovendien de wederzijdse hulpverlening (in casu de transporten) in het kader van het “handhaven van het vermogen om een gewapende aanval te weerstaan”. Er is geen sprake van een gewapende aanval tegen de V.S.A. of tegen het V.K..

Het NAVO-verdrag zelf maakt duidelijk dat de Belgische wet van 11 april 1962, en bijgevolg ook het uitvoeringsakkoord van 19 juli 1971 niet van toepassing zijn in de huidige situatie. Wat meer is: in de actuele situatie zou de toepassing ervan precies betekenen dat het NAVO-verdrag zelf waaruit de wet en het akkoord voortvloeien geschonden wordt.


40.  In het actualiteitsdebat in de Kamer van Volksvertegenwoordigers stelt de Belgische eerste Minister dat “volgens het akkoord van 19 juli 1971 de VS in tijden van spanning gemachtigd zijn om een communicatielijn te activeren om materiaal te transporteren, zoals zij op 29 januari 2003 hebben gedaan.” Het begrip “tijden van spanning” vindt geen enkele grondslag in het NAVO-verdrag en bijgevolg evenmin in de wet van 11 april 1962, die een uitvloeisel is van het NAVO-verdrag.

Voor zover de Belgische regering refereert naar “de periode van spanning waarin wij ons, aldus de NAVO, bevinden sinds 12 september 2001” (premier Verhofstadt tijdens kamerdebat van 17 maart 2003) blijkbaar met verwijzing naar artikel 5 van het NAVO-verdrag, wordt opgemerkt dat dit in casu evenmin van toepassing is. De op zich reeds zeer betwistbare toepassing van artikel 5 van het NAVO-verdrag (het is betwistbaar dat de aanslagen op het WTC en Pentagon van 11 september 2001 te kwalificeren zijn als een gewapende aanval tegen een land dat lid is van de NAVO), kan niet uitgebreid worden tot de oorlog van twee NAVO-landen tegen Irak, waar er geen band tussen Al Quada en Irak is aangetoond. Er is geen aanval van Irak tegen een land dat lid is van de NAVO. Een vermeende aanval van een derde (terreurorganisatie) kan niet als rechtvaardiging dienen voor het inroepen van artikel 5 van het NAVO-verdrag in het kader van de oorlog tegen Irak.

De professoren Corten, David en Klein wijzen in hun nota nog op de zeer tegenstrijdige verklaringen die de diverse ministers van de Belgische regering gaven over het al of niet inroepen van het begrip “periode van spanning” (nrs. 12-14).


41.  Het is verder betwistbaar dat de wet van 11 april 1962 het sluiten van een dergelijk algemeen en lang in de tijd lopend uitvoeringsakkoord toelaat. In de wet wordt het uitvoeringsakkoord voor doortrekken en stationeren van troepen voorzien “binnen de grenzen en onder de voorwaarden voor elk geval vastgesteld”. Dit wijst er op dat er geval per geval een uitvoeringsakkoord dient gesloten te worden. In de memorie van toelichting wordt dit bevestigd: “Op grond van de voorgestelde tekst verleent de wet de toelating tot verblijf en doortocht aan de troepen van de landen, verbonden met België door het Noord-Atlantisch verdrag, maar de grenzen en de voorwaarden van iedere doortocht zullen voor elk geval worden vastgesteld in akkoorden af te sluiten met de betrokken landen”.

Het akkoord zou herzien zijn in 1994 om de Amerikaanse troepen toe te laten in het kader van UNO-operaties deel te nemen. Terecht merken vermelde professoren op dat dit betekent dat het akkoord van 1971 beperkt was tot het strikte NAVO-kader, en anderzijds dat een uitbreiding enkel mogelijk is in het kader van UNO-operaties. Zodat het dus evident is dat het akkoord niet van toepassing is als landen een oorlog voeren buiten het kader van de NAVO of de UNO.


42.  Verzoekers zijn dan ook van mening dat de Belgische Staat zich ter rechtvaardiging van de transporten niet kan beroepen op het uitvoeringsakkoord van 19 juli 1971, noch op de wet van 11 april 1962. Alleszins zijn de bepalingen van dit akkoord en van deze wet ondergeschikt aan de in de huidige situatie ermee strijdige norm van het NAVO-verdrag en met de nog hogere norm van het VN-Handvest.


43.  Bovendien kunnen bij het inmiddels publiek gemaakte akkoord nog volgende opmerkingen worden gemaakt.

Het akkoord heeft duidelijk betrekking op de logistieke ondersteuning van Amerikaanse troepen in Duitsland en niet op het transport naar een land als Irak. In de preambule wordt gesteld: “… which is to ensure the logistic support of the American forces stationed in the central region of the Allied Command in Europe…”. Dit wordt bevestigd door artikel 5 van het akkoord: “To the extent possible at the time, the Belgian Government will provide the Governement of the United States of America with the services necessary for debarkation, transshipment, reception and transit of troops, materiel, equipment and supplies to or from the central region of the Allied Command in Europe”.

België behoudt in alle omstandigheden de volledige soevereiniteit over het grondgebied. Dit blijkt uit artikel 8, 1: “In all circumstances, essential Belgian requirements (civilian and military) shall take priority over allied requirements of every type. The Belgian Government remains the only judge of exceptions which critical circumstances may justify.” Het kan moeilijk betwist worden dat de illegaliteit van deze oorlog tegen Irak en het feit dat België zich  medeplichtig maakt aan agressie, misdaden tegen de vrede en oorlogsmisdaden begaan door de V.S. en het V.K. in Irak als een ‘critical circumstance’ kan beschouwd worden. Reeds om die reden kan België op basis van artikel 8 beslissen het akkoord niet uit te voeren.

Tenslotte kan België op basis van artikel 14 een betwisting over de interpretatie van het akkoord onderwerpen aan een overleg met de Amerikaanse minister van Defensie. Van deze geschillenprocedure is blijkbaar geen gebruik gemaakt.


44.  Het uitvoeringsakkoord dat als ‘geheim’ is geklasseerd, kan ook nog om volgende reden geen toepassing vinden in de Belgische rechtsorde (zie Jan Wouters, Godelieve Craenen en Dries Van Eeckhoutte, respectievelijk hoogleraren en wetenschappelijk medewerker aan de faculteit rechtsgeleerdheid van de K.U.Leuven, Militaire transporten en geheime akkoorden, zie stuk).

Sedert het einde van de Eerste Wereldoorlog bestaat in de internationale gemeenschap de consensus dat het sluiten van Verdragen in volledige openheid en transparantie moet gebeuren. De afschuw en de verontwaardiging die tijdens en na de oorlog waren ontstaan door de ontdekking van verschillende geheime akkoorden, liggen  mede aan de grondslag van de bepaling in het Handvest van de Verenigde Naties die alle leden ven de VN ertoe verplicht “elk verdrag en elke internationale overeenkomst” bij de VN te registreren. Het VN secretariaat zorgt dan voor de publicatie. Aan de niet publicatie kleeft als sanctie dat een partij bij zulk verdrag zich niet ten aanzien enig orgaan van de VN – bijvoorbeeld het  Internationaal Gerechtshof - op dat verdrag of die overeenkomst mag beroepen (art. 102 VN-Handvest). Deze verplichting werd bovendien herbevestigd in artikel 80 van het Weens Verdrag van 23 mei 1969 over Verdragsrecht, waarbij België eveneens partij is.

Het bilateraal akkoord van 1971 – volkenrechtelijk zonder meer een verdrag – is nooit bij de VN geregistreerd.

Sinds 1993 vereist artikel 167 van de Belgische Grondwet dat alle door België afgesloten verdragen aan het parlement ter instemming worden voorgelegd, zoniet hebben ze geen gevolg. Bij gebreke hiervan kan een verdrag geen gevolg hebben in de Belgische rechtsorde. Ook het oude artikel 68, 2de lid van de Grondwet bepaalde dat “verdragen die de Staat zouden kunnen bezwaren of Belgen persoonlijk zouden kunnen binden, eerst gevolg hebben nadat zij de instemming van de Kamers hebben gekregen”. Er kan dus worden gesteld dat het akkoord van 1971 op zich geen gevolg heeft noch voor de Belgische Staat noch voor individuen die de transporten zouden moeten uitvoeren. (Cassatie 11 december 1953, Arr. Verbr. 1954, 252, Pas. 1954, I, 298.:”Om de Belgen individueel te binden moet een verdrag niet enkel door het Parlement goedgekeurd zijn maar ook in het Staatsblad bekendgemaakt zijn; Cassatie 25 november 1955, Arr. Verbr. 1956, 234: “De regel van artikel 68, tweede lid, geldt ook voor internationale overeenkomsten die niet de vorm van een verdrag hebben aangenomen.”)


45.  Ten slotte dient opgemerkt dat het parlementaire controlerecht wat een basisbeginsel is in de parlementaire democratie met de voeten getreden wordt. Het Parlement kan immers op geen enkel wijze controleren over welke uitvoeringsakkoorden het gaat en of het wel om een uitvoeringsakkoord gaat in de zin van de wet van 11 april1962. Immers de akkoorden werden niet aan de parlementsleden voorgelegd hoewel de toenmalige minister van buitenlandse zaken Paul-Henri Spaak in de Senaat gesteld had dat alle uitvoeringsakkoroden van de wet van 11 april 1962 aan de Kamers zouden getoond worden. (Handelingen Senaat, 1961-62, p.749).

Daar het uitvoeringsakkoord van 19 juli 1971 niet officieel gepubliceerd werd is het betwistbaar dat dit akkoord in de huidige situatie van de oorlog met Irak toelaat wat de regering stelt dat het toelaat. De inhoud ervan is niet officieel bekend.

C. Civiele aansprakelijkheid van de Belgische Staat voor de schade of het ernstig nadeel van verzoekers en delictuele aansprakelijkheid van de Belgische Staat door medeplichtigheid aan het schenden van internationale rechtsnormen en Belgische rechtsnormen met schade en nadelige gevolgen voor verzoekers.


46.  De transporten ter zee, land en in de lucht leveren een wezenlijke bijdrage aan de oorlogsvoering door de V.S.A. en het V.K. tegen Irak. Deze oorlog betekent een schending van het geweldverbod opgelegd door het VN-Handvest, maakt het misdrijf uit van de agressieve oorlogsvoering, maken volgens de internationale normen van het gewoonterecht geformuleerd in het Charter van Neurenberg een misdaad uit tegen de vrede, een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de mensheid, en betekent een schending van het internationale verdrag van Genève van 12 augustus 1949 en de twee aanvullende protocols en van de Belgische toepassing ervan met name de genocidewet van 16 juni 1993.

Bovendien worden diverse bepalingen van het EVRM en het BUPO geschonden.

Tenslotte is er geen rechtsgrond voor de transporten in het NAVO-verdrag, noch in de Belgische wet van 11 april 1962 en het uitvoeringsakkoord van 1971.

Verzoekers zijn van mening dat het toelaten van de transporten te land, ter zee en in de lucht de medplichtigheid van de Belgische Staat met zich meebrengt. Verder wordt er ook op gewezen dat de persoonlijke verantwoordelijkheid en individuele verantwoordelijkheid van de betrokken regeringsleden in het geding is.


47. Uit lezing van resolutie 3314 van de Algemene Vergadering van de UNO blijkt dat de medeplichtigheid aan een daad van agressie eveneens als agressie wordt gekwalificeerd. Meer bepaald gaat het om artikel 3 f.

Artikel 3: “Volgende daden zullen ongeacht er sprake is van een oorlogsverklaring gezien worden als een daad van agressie : … f) De daad van een Staat die toelaat dat haar grondgebied  ter beschikking wordt gesteld van een andere Staat om aan deze toe te laten een daad van agressie te stellen.

Gezien de Belgische Staat toelaat Amerikaans legermateriaal dat dienstig is voor de agressie van de V.S.A. en het V.K. tegen Irak over zijn grondgebied te vervoeren en mee instaat voor de veiligheid ervan, en zij toelaat dat vliegtuigen van het V.K. voor bombardementen in Irak gebruik maken van het Belgische luchtruim, pleegt zij overeenkomstig art. 3 f van resolutie 3314 een daad van agressie.


48.  In 1986 heeft het V.K. zijn grondgebied ter beschikking gesteld van het leger van de V.S.A.  voor het uitvoeren van een niet door de Veiligheidsraad gemachtigde militaire actie tegen Libië. De Algemene vergadering van de UNO heeft deze gewapende aanval veroordeeld door aan alle staten te vragen “zich te onthouden van het verlenen van elke hulp of faciliteiten van welke aard ook aan het plegen van de agressiedaden” (resolutie 41/38 van 20 november 1986).


49.  Zeer recent hebben ongeveer 300 specialisten in Internationaal recht uit een vijftiental landen met betrekking tot de huidige Irak-oorlog een oproep ondertekend waarin gesteld wordt:

Punt 5: Het unilateraal uitroepen van een algemene oorlog tegen Irak met de hogervermelde rechtvaardigingen of voorwendsels betekent het verbreken van de vrede en een misdaad van agressie volgens de kwalificaties van het internationaal recht.  Deze misdaad doet niet alleen de verantwoordelijkheid ontstaan van de betrokken staten, maar ook van ider individu dat vrijwillig en met kennis van zaken heeft deelgenomen aan de uitvoering ervan.

Punt 6: Iedere deelname aan een dergelijke oorlog aan de zijde van de Verenigde Staten, met in begrip van iedere hulp onder welke vorm ook aan de Verenigde Staten door regeringen van derde landen of van een regionale organisatie, betekent eveneens een schending van het principe van het geweldverbod.


50.  Verzoekers kunnen zich beroepen op de hogeraangeduide normen die naar hun mening door de Belgische Staat geschonden zijn.

Dit is niet betwistbaar voor de normen die volgen uit de normen die tot het interne Belgische recht behoren (1382 BW, 1383 BW, Belgische genocidewet, Belgische strafwet…), of van verdragsrechtelijke normen (E.V.R.M., BUPO, …) die bij wet door België zijn goedgekeurd.

Het is evenmin betwistbaar dat verzoekers zich als burgers onderdanen van België of zich op deze rechtsregels kunnen beroepen.


51. Verzoekers stellen verder dat zij beroep kunnen doen op het geweldverbod dat opgenomen is in artikel 2, lid 4 van het VN-Handvest.

De rechtstreekse werking ervan in de interne rechtsorde is ondermeer in Nederland aanvaard als een mogelijkheid:

“Bij deze stand van de jurisprudentie moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat onder omstandigheden aan het in het Handvest neergelegde verbod tot agressie en tot non-interventie rechstreekse werking wordt toegekend. Een argument hiervoor lijkt ook artikel 15 lid 2 EVRM te verschaffen, dat afwijking van artikel 2 EVRM niet toestaat behalve in geval van dood als gevolg van ‘onrechtmatige oorlogshandelingen’ “.

(Pres. Rb. Den Haag, van 7 april 1999, KG nummer 99/339 inzake Dankovic c.s. / Staat der Nederlanden).

Artikel 2 van het Handvest richt zich niet alleen op de Leden van de VN, maar ook op de Organisatie van de Ver­enigde Naties als geheel en, blijkens de preambule van het Handvest – welke inge­volge het Weense Verdragenver­drag immers onlosmakelijk deel uitmaakt van het Verdrag als zodanig -, als het ware over de hoofden van de Leden en de Organi­satie heen, evenzeer op de Volken van de Verenigde Naties, van wiens vredeswil het Handvest een uit­drukkings­vorm is. Gelet op deze Preambule, ge­steld in de 'wij-vorm', is daarmee het Handvest dan ook eerder een document van de Volke­ren dan van de Staten van de Verenigde Na­ties.

Ook reeds daarom kan niet worden aangenomen dat artikel 2 lid 4 van dit Handvest zich alleen en uitsluitend tot Staten zou richten;

52.  Verzoekers beroepen zich niet primair op artikel 2 lid 4 van het VN-Handvest, doch op de onderlig­gende volkenrechtelijk gewoonterechtelijke norm van dwin­gend recht (ius cogens), die als zodanig in Nederland ook uitdrukkelijk door het Gerechtshof Amsterdam wordt geïdentificeerd in het arrrest Dedovic / Kok, en welke voorts ook nog op een aantal andere plaatsen in het verdragsrecht tot uitdruk­king wordt gebracht, met name ook in het interventieverbod van artikel 3 Protocol II bij de Verdragen van Genève, welk Protocol natuurlijk rechtstreekse werking allerminst kan worden ontzegd;

Vervolgens moet nog worden benadrukt dat het feit dat het geweldsverbod een norm betreft van ius cogens, impliceert dat deze norm een universeel en abso­luut karakter draagt, geldt jegens alles en iedereen en ook door de rechter onder alle omstandigheden moet wor­den gehandhaafd, zodat ook om deze reden een ieder daar­op een beroep toekomt die als gevolg van agressie door enigerlei rechtssubject dat onder de jurisdictie van de rechter valt in persoon schade ondervindt of dreigt te ondervinden.

53.  Tenslotte is ook een onderdeel van het gewoonterecht dat individuele personen voor schending van de gewoonterechtelijke norm van het geweldsverbod ook persoonlijk strafrechtelijk kunnen worden vervolgd, zoals ook verdragsrechtelijk is vastgelegd in onder meer het Handvest van Neurenberg, het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal, het Statuut van het Rwan­da Tribu­naal en het Statuut van het Internatio­naal St­raf­hof. Dit principe van individuele straf­rechte­lijke aansprakelijk­heid voor agressie als misdrijf kan uiteraard niet zon­der

kon­sekwen­ties blijven naar ook andere rechtsinstanteis dan de (inter­nationa­le)

strafrechter. Op re­chts­regels, voor de welker schen­ding personen een individuele

strafrechtelijke aan­spra­ke­lijkheid hebben te dragen, komt immers diezelfde per­sonen vanzelfspre­kend ook een indi­vidueel beroep in rechte toe.

D. De hoogdringendheid en de uitvoerbaarheid bij voorraad is in casu onbetwistbaar.


54.  Eerste, tweede en derde verzoeker verblijven op dit ogenblik in Bagdad. Deze stad wordt dagelijks zwaar gebombardeerd. Deze stad wordt stilaan omsingeld door de legers van de V.S. en het V.K. .

Er is een eminente en dagelijkse bedreiging van hun leven en van hun veiligheid. De V.S.A. heeft bekend gemaakt dat bijkomend 120.000 troepen naar de Golf zullen worden verscheept of overgevlogen.

Een special report van CNN van 31 maart 2003 maakt melding van het overbrengen van de 1ste Armored Division en van het V Corps van de U.S. Army gelegerd in Wiesbaden en Heidelberg, Duitsland. Het laat zich raden dat hiervoor gebruik zal worden gemaakt van het Belgische grondgebied, de Belgische havens en het Belgisch luchtruim.

Er is een transport voorzien via de Antwerpse haven voor 17-18 april 2003.

De luchthaven van Oostende wordt nog gebruikt voor minstens het bijtanken van Amerikaanse oorlogsvliegtuigen.

Het Belgische luchtruim wordt nog gebruikt voor overvluchten van militaire vliegtuigen die steden in Irak gaan bombarderen.

Analyse van de brokstukken van de raket bewijst dat de 62 doden en tientallen gewonden die op de markt van Shu’ala, een arme islamitische wijk in Bagdad op 30 maart 2003 gedood werden door een projectiel afgevuurd door het leger van de V.S. .

The Independent meldt dat het Pentagon toelating gaf om gebruik te maken van het gas dat in het theater in Moskou bij de ontruiming van een bezetting door Tsjetsjenen, tientallen doden maakte.

Het gevaar voor het leven en de gezondheid van verzoekers zelf en van de burgers van Bagdad wiens fysieke integriteit zij als artsen moeten vrijwaren blijft dreigend aanwezig.

Het is onmiskenbaar dat de transporten en overvluchten bijdragen tot deze oorlogslogica en tot deze oorlogsmisdaden.


55.  Voor derde verzoeker geldt dat de bedreiging van de soevereiniteit van zijn land, van het leven en de veiligheid van zijn patienten, familie en vrienden steeds aanwezig blijft en de transporten en overvluchten leveren hiertoe een bijdrage. De bedreiging van vermelde rechten en waarden blijft reeel en actueel. De transporten leveren hun bijdrage aan deze bedreigingen en schendingen van het internationale en nationale recht.


56. Voor vierde, vijfde en zesde verzoeker wordt gewezen op het feit dat zij in eigen naam en als woordvoerders van belangrijke politieke, humanitaire en solidariteitsbewegingen met Irak een dringende tussenkomst wensen opdat de medeplichtigheid van de Belgische Staat aan de agressie en de ernstige mensenrechtenschendingen zou ophouden. Zij hebben hiertoe een dringend politiek, moreel en humanitair belang.


57.  De urgentie is aanwezig “wanneer een onmiddellijke beslissing wenselijk is om schade van een bepaalde omvang, dan wel ernstige ongemakken te voorkomen”. (Cassatie 11 mei 1990, R.W.; S. Beernaert, Algemene principes van het civiele kortgeding, R.W. 2001-2002, 1341-1350). Dit is in casu overduidelijk het geval voor de diverse verzoekers. Bij de belangenafweging mag het duidelijk zijn dat het hier gaat om ernstige rechtsschendingen die zaken van leven en dood, van gezondheid en blijvende trauma’s betreffen en de rechter is waar de Belgische Staat haar verantwoordelijkheid terzake niet consequent neemt de laatste toevlucht voor de burger.


58.  Wat betreft de voorwaarde “uitspraak bij voorraad” wordt erop gewezen dat maatregelen in kortgeding kunnen steunen op evidente en onbetwiste rechten. (S. Beernaert, op. cit., nr. 19). Uit het hogervermelde blijkt duidelijk dat de Belgische Staat een feitelijke situatie heeft gecreeerd, met name het toelaten van de transporten, en dit op een onrechtmatige wijze, met name met schending van de internationale en nationale rechtsnormen die terzake van toepassing zijn. De rechtspraak erkent dat de Voorzitter zetelend in kortgeding een einde mag maken aan feitelijke toestanden of aan feitelijkheden die kennelijk tegen het recht indruisen. (Fetweiss, Kortgeding, nr. 474; S. Beernaert, op. cit., nr. 22).


E. Gevorderde maatregelen


59.  Verzoekers vorderen dat aan de Belgische Staat verbod wordt opgelegd de transporten bestemd voor de Golfregio doorgang te laten vinden over het Belgische grondgebied, de Belgische lucht- en zeehavens, het Belgische luchtruim onder opleg van een dwangsom van 1 miljoen euro per door een Gerechtsdeurwaarder of via officiële stukken vastgestelde overtreding van het verbod.


60.  Verzoekers vorderen dat alle niet openbare akkoorden tussen België en de V.S.A. , zowel deze die op regeringsniveau als deze die tussen de militairen van de beide landen werden afgesloten en die betrekking hebben op de transporten door de V.S.A. van militair en ander materiaal over het Belgische grondgebied zouden worden overgelegd aan verzoekers.

ZO IS HET DAT,

TEN VERZOEKE VAN :

1.          VAN MOORTER Geert, urgentie-arts, geboren te Aalst op 10 mei 1958, Belg, wonende Vijfhuizen 8 te 9420 Erpe-Mere.

2.          MOULAERT Colette, kinderarts, geboren te Ukkel op 8 augustus 1945, Belg, wonende Chaussée de Chatelineau 31 te 6061 Montignies-sur-Sambre.

3.         SADA Mustafa, chirurg, geboren te Bagdad op 14 maart 1964, Irakees, wonende in het Al Anour ziekenhuis,Shu’ala, Bagdad, Irak en voor zover als nodig voor deze procedure woonstkiezend bij advocaat Raf Jespers, verder vermeld.

4.          COTTENIER John, bediende, geboren te Kortrijk op 17 mei 1947, Belg, wonende Rue de Heigne 43 te 6000 Charleroi.

5.          ADRIAENSENS Dirk, ambtenaar, geboren te Holsbeek op 20 oktober 1953, Belg, wonende Boureng 57 te 7864 Deux-Acren (Lessines).

6.          COLLON Michel, journalist, geboren te Ukkel op 1 september 1946, Belg, wonende Rue André Renard 37 te 4430 Ans.

Met als advocaten Mr Raf Jespers en Mr Jan De Lien, kantoorhoudend Sint Rochusstraat 59 te 2100 Deurne-Antwerpen, en Mr Jan Fermon, kantoorhoudend Haachtsesteenweg 276 te 1060 Brussel.


Ik ondergetekende, Meester :

Herman WYERS, plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder in vervanging van Mter       Patrick JESPERS, Gerechtsdeurwaarder, verblijvende te 1050 Elsene, Paul Emile   Jansonstraat 37,

HEB GEDAGVAARD :

DE BELGISCHE STAAT, VERTEGENWOORDIGD DOOR DE HEER EERSTE MINISTER Guy           VERHOFSTADT, met kabinet gevestigd 1000 BRUSSEL 1, Wetstraat 16;                                                                                                alwaar ik het afschrift   wel             ter hand kan stellen overeenkomstig   de art. 33 tot 35 Ger.W., (voor ieder afzonderlijk),                                                                                                            aan zijn aangestelde, Mevrouw VAN KERCKHOVE Marie,                                                                                                              alzo verklaard, zodat ik dit afschrift, waarvoor   wel        wordt getekend    voor ontvangst, niet heb achtergelaten overeenkomstig art. 38 § 1 Ger.W.,

OM TE VERSCHIJNEN :

VOOR DE HEER VOORZITTER VAN DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE BRUSSEL, ZETELENDE IN KORT GEDING, IN HET GEWOON LOKAAL VOOR KORTE GEDINGEN,  Zaal 0.13, JUSTITIEPALEIS, POELAERTPLEIN TE 1000 BRUSSEL op vrijdag vier april 2003 om 09.30 uur;

TEN EINDE :


De vordering toelaatbaar en gegrond te horen verklaren ;

Bijgevolg aan gedaagde verbod op te leggen om zolang de oorlogssituatie in Irak niet is beëindigd, minstens voor een periode van drie maanden ingaand op de datum van de tussen te komen beschikking, het Belgische grondgebied, de Belgische lucht- en zeehavens, het Belgische luchtruim te laten gebruiken door de V.S.A.  en door het V.K. voor ieder transport van militaire troepen en militair materiaal, wapens, communicatiemiddelen, logistieke middelen, uitrusting of andere materiële middelen of aanverwanten die direkt of indirekt bestemd zijn voor de oorlogsvoering van de V.S.A.  en van het V.K. tegen de republiek Irak.  

Dat gedaagde bij gebreke aan opvolging van vermeld verbod veroordeeld wordt tot betaling aan verzoekers samen van een dwangsom van 1 miljoen euro per door een Gerechtsdeurwaarder of via officiële stukken vastgestelde inbreuk op het verbod.

Verder te bevelen dat binnen de vijf dagen na tussenkomst van de te vellen beschikking alle niet openbare akkoorden tussen België en de V.S.A., zowel deze die op regeringsniveau als deze die tussen de militairen van de beide landen werden afgesloten en die betrekking hebben op de transporten door de V.S.A. van militaire troepen en militair materiaal, wapens, communicatiemiddelen, logistieke middelen, uitrusting of andere materiële middelen of aanverwanten worden overgelegd aan verzoekers op straffe van het betalen van een dwangsom van 10.000 euro per dag en per akkoord dat niet wordt overgelegd.

Gedaagde partij zich te horen veroordelen tot de kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding ;

De tussen te komen beschikking uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad niettegenstaande alle verhaal en zonder borgstelling of kantonnement ;

Onder alle voorbehoud en zonder enige nadelige erkenning noch afstand, en onder uitdrukkelijk voorbehoud de vordering te vermeerderen of verminderen in de loop van het geding;

Eis gesteund op de wetten en gebruiken terzake, de overwegingen die voorafgaan en alle andere op tijd en stond te doen gelden en hier uitdrukkelijk voorbehouden ;

En opdat de gedaagde partij hiervan niet onwetend zou zijn, heb ik haar gelaten, zijnde en sprekende zoals hierboven gezegd, een afschrift van huidig exploot, onder gesloten omslag indien nodig, overeenkomstig de Wet.

Ten jare tweeduizend en drie, op één april.-

WAARVAN AKTE.