DINSDAG 18 FEBRUARI 's Morgens stappen we op de bus richting Al Amariya, waar honderden onschuldige vrouwen, kinderen en bejaarden stierven door twee welgemikte Amerikaanse bommen, die het metersdikke beton van de schuilkelder doorboorden en de mensen verscheurden en verschroeiden. Je ziet nog de afdrukken van de doden op de muren en het plafond. Het is voor veel mensen een emotioneel moment, voor mij al iets minder, omdat ik hier vorig jaar al was. Vreselijk hoe een mens zelfs aan de gruwelijkste zaken kan wennen. Daarna trekken we richting ziekenhuis. Sommige kinderen zijn heel blij met de tekeningen, maar de meesten zijn zelfs te ziek om te reageren. Medicijnen zijn ofwel onvoldoende beschikbaar door het embargo, ofwel te duur. Het Saddam kinderhospitaal is vooral gespecialiseerd in kankerpatientjes, en die zijn er genoeg door de radioactieve rommel die de geallieerden in hun bommen gebruiken. Na de middag manifesteren we naar het VN-gebouw. Een groep Palestijnen zorgde voor de ambiance, er werd geroepen en gedanst. Gekscherend maakten we de vergelijking tussen de vredesbetogingen in Brussel en Bagdad. "Ik zie hier geen helicopter boven ons hoofd cirkelen." "Waar zijn de robocops en de waterkanonnen?" "Zullen we een paar Irakezen of Palestijnen meenemen naar België? De sfeer is hier veel beter dan op de betogingen in Brussel." In het VN-gebouw worden enkele afgevaardigden van de delegaties ontvangen. Op de terugweg worden we door de Irakezen als helden begroet. We mogen zelfs adressen en handtekeningen uitdelen. 's Avonds worden we uitgenodigd op een feest met een rijkelijk buffet en opzwepende dansmuziek. Ik ben niet zo dol op feestjes, en na die vermoeiende dagen ben ik blij als ik onder de wol lig, want morgen is het weer vroeg dag: om acht uur vertrekken we al naar scholen. WOENSDAG 19 FEBRUARI Om zeven uur 's morgens worden we opgebeld door de wekdienst van het hotel. Met kleine oogjes verschijnt amper de helft van ons aan het ontbijt. Om negen uur staat nu een conferentie op het programma, terwijl we oorspronkelijk van plan waren om scholen te gaan bezoeken om acht uur. Aangezien zowat alle vertalers in onze groep nog in dromenland zijn, beginnen onze plannen wat in het honderd te lopen. Uiteindelijk beslissen we om - met vertraging - toch naar de scholen te trekken. De blije kindergezichtjes doen alle zorgen vergeten. We overhandigen potloden, kindertekeningen en schriften, en krijgen een aantal tekeningen mee terug. Dolenthousiast poseren de kinderen op de speelplaats, terwijl ze het vredesteken maken en slogans scanderen tegen Bush en voor Saddam Hoessein. Achteraf nodigt de taxichauffeur ons uit bij hem thuis voor een kopje thee. Daar vragen we honderuit over het leven in Irak. Abou Yasser, onze chauffeur, verloor zijn been in de oorlog Iran-Irak, en heeft vier kinderen. Voor het embargo was één kostwinner genoeg om rond te komen, nu moeten ze met een viertal per gezin gaan werken om behoorlijk te kunnen leven. Over hun leider willen geen kwaad woord horen. "Hij heeft ons nog nooit kwaad gedaan, en hij is de enige die iets doet voor de Palestijnen.", zegt hij. De oorlog draait om olie, dat weten ze hier ook heel goed. 's Middags worden we in het hotel geïnterviewd door de Irakese televisie. Vertegenwoordigers van de verschillende groeperingen komen aan het woord. Anis, één van onze Belgen van Arabische origine, vertaalt. Hij vraagt me van welke groepering ik deel uitmaak. Ik antwoord "AEL". Hij reageert wat verwonderd, en vraagt het nog eens opnieuw. Als ik mijn antwoord bevestig, steekt hij een duim de hoogte in. Later blijkt dat hij zelf één van de initiatiefnemers is van AEL Brussel, en een goede vriend van Dyab Abou Jahjah. Ik vertel de journaliste over AEL, en hij vertaalt. Het is een verademing om eens over AEL te kunnen spreken zonder onmiddellijk het etiket van extremiste of anti-westerse opgeplakt te krijgen. Helaas verliezen we door dit interview wat tijd, zodat we amper een halfuurtje voor de loop onze magen kunnen vullen. Hopelijk haal ik de eindmeet: sinds mijn vertrek thuis amper 7 uurtjes geslapen, net gegeten en helemaal niet getraind. Met enige vertraging gaat de loop van start. Het tempo ligt iets te hoog voor mij, maar ik hou vol. Halverwege krijg ik last van steken in mijn zij. Even denk ik erover om zoals sommigen op een voorbijrijdende bus te springen, maar ik herpak me, en er kan zelfs een eindsprint vanaf. Ik ben de derde niet-Irakese vrouw die aankomt, en ben hiermee dik tevreden. Een Irakees die wat Duits spreekt, denkt daar anders over. Hij zegt: "Sie sind die schlechtste Laüfering". Blijkbaar zijn toch niet alle Irakezen even hoffelijk. Na een verkwikkende douche trekken we naar een sportclub, waar enkele vriendschappelijke Belgisch-Irakese boksoefeningen op het programma staan. Achteraf overhandigen we hen wat sportkledij. In al zijn enthousiasme geeft iemand zelfs de Firegym-sweater weg van één van ons, zodat die kerel op de bus wanhopig naar zijn trui loopt te zoeken. We zien nog maar eens een staaltje van de Arabische gastvrijheid als de coach ons uitnodigt om de volgende avond terug te komen voor een feestje met theater. 's Avonds word ik opgebeld door Rachida, een Algerijnse die vorig jaar ook al met ons in Irak was, en er nu al verblijft sinds oktober. Ze was eigenlijk op zoek naar Hamid, maar kreeg blijkbaar een verkeerd kamernummer door. Ik ontmoet Rachida en haar vriend in de bar. Ze zijn in het gezelfschap van een Irakese journalist, die me graag wil interviewen. Als ik hen vertel dat ik Arabische volbloedpaarden fok, zijn ze dolenthousiast, en het wordt dan ook een heel uitgebreid interview. We spreken af om de volgende dag langs te gaan bij een Palestijnse familie, en ik krijg het adres van een Palestijnse wijk, waar ik 's anderendaags graag een school wil bezoeken. Rond middernacht nemen we afscheid. DONDERDAG 20 FEBRUARI Rond half acht word ik wakker. Lise, mijn kamergenote, vertelt dat enkele mensen om acht uur naar Basra, in het zuiden van Irak, vertrekken. Snel spring ik in mijn kleren en ik rep me naar de lobby, en de hoop nog mee te kunnen. Helaas, ze hadden hun vliegticket de dag voordien al gekocht en waren al vertrokken. Ik ben even in een rothumeur, want ik heb goede herinneringen aan Basra, waar we vorig jaar een paar dagen verbleven. Gelukkig heb ik even later meer geluk: in plaats van de geplande conferentie bij te wonen, besluiten we weer scholen te bezoeken, en ik geef Anis het adres van de Palestijnse wijk waar ik graag heen wil. We vinden er een school, waar voor tachtig procent Palestijnse kinderen schoollopen. Irakezen en Palestijnen worden op gelijke voet behandeld in Irak, en de Irakese regering doet veel voor de Palestijnen, wat voor een groot deel de populariteit van Saddam Hoessein in de Arabische wereld verklaart. Overal wapperen de Irakese en Palestijnse vlag broederlijk naast elkaar. 's Middags bel ik Basma op, een Irakees meisje die ik vorig jaar ontmoet heb. We spreken af in de lobby van het hotel. Ik overhandig Basma een foto van mij en Mara, een ander Belgisch meisje, samen met Basma en haar vriendinnen bij de moskee van Kerbala. Op haar beurt overhandigt zij me een schitterend souvenir: een sleutelhanger met twee grote ogen, die moeten beschermen tegen het kwaad. Basma is duidelijk angstiger dan vorig jaar. Voortdurend vraagt ze: "Wat kunnen we doen?" Helaas moet ook ik haar hierop het antwoord schuldig blijven, maar ik beloof haar dat we al het mogelijke zullen doen om een oorlog te voorkomen. Basma komt gelukkig uit een relatief rijke familie, is mooi gekleed en heeft zelfs e-mail. Ze wil aan de slag als lerares Engels, maar is sinds vorig jaar nog steeds werkloos. Na een uurtje honderuit te kletsen, nemen we afscheid, maar we beloven contact te houden. Later komt Rachida me ophalen voor ons bezoek aan de Palestijnse familie. De groetmoeder, die tot haar elf jaar in Palestina woonde, vertelt ons hoe Israëliërs Palestijnse kinderen in kokend water gooiden. Ik gruwel bij de gedachte. De Belgen kunnen bij haar op veel sympathie rekenen. Ze vertelt ons dat ons landje in het oog spring door de unieke standpunten die ze vaak durven innemen, en de Algerijnse Rachida bevestigt dit. De klacht tegen Ariël Sharon en nu onlangs het blokkeren van de Navo heeft ons inderdaad erg populair gemaakt in de Arabische wereld. Hoewel de vrouw al vijftig jaar weg is uit Palestina, beschouwt ze het nog altijd als haar vaderland, en ze vraagt ons om ons ook in te zetten voor de Palestijnse zaak. Ik vertel haar over de groep Belgisceh jongeren die volgende zomer voor een drietal weken naar Palestina trekken, en zeg haar dat ik hoop hen opnieuw te ontmoeten, in Irak of in Palestina. Op de terugweg neemt Rachida me mee naar een souvenirwinkeltje, waar ik nog snel enkele kleinigheden koop voor mijn familie. Terug op mijn kamer pak ik mijn valies in, want morgen vertrekken we terug naar huis. Als ik in mijn bed lig, wil de slaap maar niet komen. Rond elf uur komt mijn kamergenote binnen. Ze wil nog wat indrukken neerschrijven, want als studente geneeskunde is ze erg geschokt door haar bezoek aan een kinderziekenhuis. Eerst wordt het land gebombardeerd met bommen vol kernafval, de kinderen kunnen geen of onvoldoende medicijnen en chemotherapie krijgen als behandeling tegen leukemie, en ze hebben zelfs het recht niet om pijnloos te sterven, want zelfs pijnstillers zijn verboden! En de Amerikanen maar zeggen dat het Irakees regime wreed is, terwijl ze zelf maandelijks 5000 Irakese kinderen een pijnlijke dood injagen! VRIJDAG 21 FEBRUARI De laatste dag. Ik voel me wat schuldig tegenover Nasyo, de organisatie die ons uitgenodigd heeft, omdat we zoveel op eigen houtje gehandeld hebben, en besluit om naar de slotceremonie te gaan. Ter plaatse word ik echter ongeduldig, uit schrik dat we het vliegtuig gaan missen, vooral doordat iedere spreker onderbroken wordt door applaus als de naam Saddam Hoessein valt. De kinderdansjes kunnen dan wel op mijn appreciatie rekenen. In het hotel moeten we nog een uurtje wachten op het middageten, en ik profitter van de gelegenheid om er nog snel enkele souvenirs te kopen, onder andere enkele schitterende schilderijen van Arabische volbloedpaarden. Enkele laatkomers laten op zich wachten, en moeten ons dan ook met een jeep achterna reizen. De busreis verloopt vlekkeloos, behalve natuurlijk de gebruikelijke wachttijden aan de grens. Doordat enkele mensen op twee zitplaatsen in slaap gevallen zijn, zijn er een aantal plaatsen tekort. Doordat ik niet slaap in een bus, sta ik mijn plaats af aan iemand anders, en ik zet me op de grond in het gangpad. Gelukkig vind ik even later toch nog een plaatsje. De verwarming in de bus werkt niet, en het is dan ook bitter koud 's nachts. ZATERDAG 22 FEBRUARI Stipt op tijd komen we aan in de luchthaven van Damascus. Ons vliegtuig maakt twee tussenstops, één in Aleppo en één in Frankfurt. We maken kennis met passagiers van allerlei origine, onder andere een Afghaan die in Nederland woont, en een Koerdische Irakees. De sfeer binnen de groep is heel goed, en hoewel ik al wat heimwee kreeg, is de vliegreis veel te snel voorbij naar mijn zin. In Zaventem staat de pers ons al op te wachten. Ik leen Dieters telefoon om mijn ouders op te bellen, maar krijg geen antwoord. Eventjes vrees ik dat ik in Kortrijk een taxi zal moeten nemen van het station naar huis, maar mijn vrees is ongegrond: mijn ouders staan mij al op te wachten in de luchthaven. Na een groepsfoto en een afscheid van iedereen - geen vaarwel, maar tot ziens - vertrekken we naar huis, maar we stoppen nog aan een wegrestaurant om nog snel een steak met Belgische frietjes binnen te spelen. Thuis is het een blij weerzien met mijn paarden. Ik ben enerzijds wel blij dat ik terug thuis ben, maar anderzijds vind ik het spijtig dat ik de volgende reis naar Irak, in april, niet zal kunnen meemaken, door gebrek aan tijd en geld, maar ik neem me voor om zoveel mogelijk geld en goederen in te zamelen voor de groep. Irak is een onvergetelijk land, en wie er eens geweest is, gaat er zeker terug. Ik zou het iedereen aanraden. Met die gedachte val ik in mijn eigen bed in een deugddoende diepe slaap.