BEDENKINGEN BIJ HET EINDVERSLAG VAN EEN PARLEMENTAIRE ONDERZOEKSCOMMISSIE Bij het eindverslag van ‘parlementair onderzoek met het oog op het vaststellen van de precieze omstandigheden waarin Patrice Lumumba werd vermoord en van de eventuele betrokkenheid daarbij van Belgische politici’ dienen toch enige kanttekeningen geplaatst. Ik hoed mij ervoor om hierbij al te zeer op een historisch-gedetailleerde wijze tewerk te gaan. Ik opteer ervoor om niet te gaan verdrinken in details; integendeel wens ik een aantal belangrijke algemene opmer-kingen te formuleren aangaande het eindverslag zoals het door de parlementaire onderzoeks-commissie is gepresenteerd. Hierbij dient te worden aangestipt dat ik – doorheen mijn opmer-kingen – op geen enkel ogenblik de indruk wil wekken dat de vier experts-historici op wiens kennis de commissie beroep deed, onbekwaam e.d.m. zouden zijn. Ik twijfel helemaal niet aan het objectief, intens en nauwgezet historisch onderzoekswerk van de vier experts. Zij deden ongetwijfeld alles en nog veel meer dan van hen kon worden verwacht. Mijn opmerkingen slaan enkel op de politieke conclusies die uit hun onderzoek zijn gepuurd. Ze slaan enerzijds op de conclusies aangaande de betrokkenheid van Belgische politici bij de moord op Lumum-ba, en anderzijds handelen ze over de aanbevelingen die de commissie aan de regering doet. I. Bedenkingen bij de conclusies van de ‘Lumumbacommissie’  In het voorstel tot oprichting van de betreffende onderzoekscommissie zoals door de ple-naire vergadering in de Kamer op 24 februari 2000 aangenomen, wordt heel duidelijk ge-steld: “De diverse verantwoordelijkheden [van Belgische politici – KVN] nominatim aan te wijzen.” Mijn inziens is dit in het eindverslag veel te weinig het geval. Al te vaak wor-den betrokkenen niet met naam en toenaam genoemd. Enkele voorbeelden: - p. 8: “Deze zogenaamde geheime fondsen werden beheerd op de kabinetten van de op-eenvolgende ministers van Afrikaanse zaken.” Wie waren dat precies: welke ministers precies gingen met geheime en dus illegale fondsen om? - p. 12 “De Belgische regering stuurt aan op de gevangenzetting van Lumumba en zijn overbrenging naar Katanga.” Welke ministers precies in de regering drongen aan op deze maatregel, die verstrekkende gevolgen zou hebben (nl. de moord op Lumumba)? - p. 15 “In het licht van wat voorafgaat [...] komt de commissie tot de conclusie dat sommige regeringsleden en andere Belgische actoren een morele verantwoordelijkheid dragen in de omstandigheden die tot de dood van Lumumba hebben geleid.” Als na-men noemen ergens op zijn plaats was, dan is het toch wel hier in de conclusie van het historisch onderzoek!  Over de rol van generaal Janssens wordt in het eindverslag opmerkelijk weinig uitgeweid. Evenzeer komt er geen antwoord op de bewering van Ludo De Witte als was de Belgische militaire interventie na de rellen die in Leopoldstad enkele dagen na de onafhankelijkheid waren uitgebroken, onnodig en zelfs afgeraden door specialisten op het terrein zelf. De verificatie van het waarheidsgehalte van deze bewering is van groot belang precies gezien het feit dat de Belgische militaire interventie leidde tot het slagen van de Katangese seces-sie.  De conclusie die de onderzoekscommissie poneert na het historisch onderzoek, nl. dat sommige Belgische ministers en andere Belgische actoren een morele verantwoordelijk-heid dragen in de moord op Lumumba, is wel erg flauw en omfloerst uitgedrukt. Jammer genoeg schrikt ze ervoor terug om hardere doch juistere bewoordingen te hanteren. Zonder de verantwoordelijkheid van de Kongolezen in de moordpartij te willen negeren, dient het toch gezegd dat een aantal Belgische ministers en actoren schuldig zijn aan het ‘niet verle-nen van hulp aan een persoon in nood’ of zelfs van ‘medeplichtigheid aan moord met voorbedachte rade’. Het feit dat er geen enkele tuchtprocedure werd opgestart tegen de ambtenaren (diploma-ten, officieren of veiligheidsagenten) die kennis hadden van of participeerden in moord-plannen t.a.v. Lumumba, wijst ten eerste heel duidelijk op de geestesgesteldheid van de Belgische regering jegens Lumumba: ze koesterde geen enkele sympathie voor de demo-cratisch gekozen en wettelijke premier van Kongo, en ze was hem liever kwijt dan rijk! Ten tweede, op het ogenblik dat de regering (nominatim?) aanstuurde op de overbrenging van Lumumba naar Katanga wist ze maar al te goed dat dit het doodvonnis van Lumumba betekende. Ambtenaren in haar dienst, eveneens volksvertegenwoordiger Van Eynde in de Kamer op 13 december, hadden haar hier op afdoende wijze over ingelicht! Derdens verkeerde de Belgische regering in de mogelijkheid om de moord op Lumumba te verijdelen, als ze dat tenminste wilde doen. Ze kon Mobutu er op 10 oktober 1960 wel toe overhalen om Lumumba te arresteren, in ruil voor technisch-militaire steun aan het Kon-golese leger. Alsof ze geen tegenprestaties had kunnen leveren, in ruil voor het niet ver-moorden van de Kongolese eerste minister... Blijkbaar was de Belgische regering hiertoe niet bereid, maar waste ze anderzijds als Pontius Pilatus haar handen in de onschuld. Het is tot slot veelzeggend dat de Belgische regering overigens niet eens ooit de moeite heeft genomen om protest aan te tekenen tegen de moord op Lumumba (p. 14). II. Bedenkingen bij de aanbevelingen van de ‘Lumumbacommissie’ Mijn algemene indruk hierover is dat de aanbevelingen eigenlijk maar erg mager uitvallen. Er zijn er veel te weinig geformuleerd, en dan nog in veel zwakke termen. De vinger op de won-de leggen zat er blijkbaar echt niet in... Concreet gezien ontbreken in meer of mindere mate vijf zaken die als aanbeveling hadden moeten worden vermeld. 1) De Belgische schending van de soevereiniteit van een onafhankelijk land De onderzoekscommissie stelt het heel duidelijk (p. 7): “Over het algemeen kan men stellen dat de Belgische regering van meet af aan weinig respect aan de dag legde voor de soeverei-niteit van Kongo.” Onbeschaamd meende België zich te mogen inmengen in de binnenlandse politiek van een onafhankelijke mogendheid. Pretentie en overmoed ten top gedreven, met catastrofale gevolgen... De vraag die dient gesteld is of dit vandaag nog het geval is. Mengt de Belgische overheid zich heden ten dage nog in dergelijke mate (zij het misschien wat minder opvallend) in bin-nenlandse aangelegenheden van een vreemde mogendheid? De oprichting van de onderzoeks-commissie zelf, die eigenlijk in hoofdzaak was bedoeld door de Belgische regering om terug voet aan de grond te krijgen in Afrika, laat in dit verband weinig goeds vermoeden. Overigens kan onze buitenlandminister Michel die overal toch graag het goede fatsoen ver-kondigt (extreem-rechts in Wenen, Pinochet en schenders van mensenrechten etc.), hiervan misschien een nieuw strijdpunt maken, en dit debat opentrekken naar de internationale ge-meenschap. Hij zou kunnen de vraag opperen in hoeverre de ex-koloniale mogendheden (zoals bvb. de VS, Frankrijk, Groot-Brittannië etc.) nog steeds actief ingrijpen in de binnenlandse politiek van onafhankelijke landen in het Zuiden (Afrika, Azië en Zuid-Amerika), en in hoe-verre dit eigenlijk wel te verantwoorden is. 2) De bindingen tussen politiek en zakenleven (financiële en industriële wereld) Het verslag vermeldt onder punt 7 ‘economische belangen’ dat “op bepaalde momenten er m.b.t. Katanga een vermenging van private en publieke belangen was” (p. 18). Het is jammer dat het niet behoorde tot de opdracht van de experts om de bindingen tussen politiek en za-kenleven verder uit te spitten. Want hier lag ongetwijfeld de hoofdreden voor het optreden van België t.o.v. haar ex-kolonie: er stonden grote financieel-economische en industriële belangen op het spel. Uit het verslag blijkt duidelijk dat de Union Minière du Haut-Katanga (UMHC) bvb. de secessie van Katanga mogelijk maakte door het betalen van belastingen aan Tshombe i.p.v. aan de wettelijke overheid in Leopoldstad. Vervolgens poogde ze om militairen en pa-ramilitaire groepen op de been te brengen om haar belangen in de gewapende strijd tegen de gewapende volgelingen van Lumumba te verdedigen (p. 8). Ze creëerde m.a.w. eerst zelf po-litieke chaos, en trachtte vervolgens een privé-militie op te richten om haar bezittingen te be-schermen in deze tijden van chaos. En dit kan blijkbaar allemaal zonder meer. De Belgische overheid greep hier niet in tegen een Belgisch bedrijf dat zijn boekje mijlenver te buiten ging. Het ware interessant om na te gaan welke persoonlijke, financiële, familiale e.a. banden er toen bestonden tussen sommige ministers en hoge bewindslui enerzijds, en de top van de Uni-on Minière en haar moedermaatschappij de Société Générale anderzijds. Ook vandaag nog kunnen grote bedrijven, vaak multinationals, maar al te vaak straffeloos hun gang gaan. Men moet er het rapport van de Verenigde Naties getiteld ‘Repprt of the panel of experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of the Congo’ (dd. 12/4/2001) maar eens op nalezen. Ook multinationals met maatschappelijke hoofdzetel in België worden hierin met de vinger gewezen. De aanbe-veling terzake moet luiden dat er dringend moet worden gezocht naar een afdoende politieke en gerechtelijke controle op multinationals enerzijds, en dat er moet worden gestreefd naar het primeren van het politieke boven de economie anderzijds. Misschien moet premier Verhof-stadt dat eens in het achterhoofd houden de volgende keer dat hij een open brief schrijft aan de democratische globalisten of met hen in debat treedt. 3) De rol van het Hof Hier kon gerust nog duidelijker in de verf worden gezet dat de koning zijn grondwettelijke rol ver te buiten ging. Het kan toch niet dat een privé-persoon waarop geen enkele democratische controle is en die op geen enkele democratische aspiratie aanspraak kan maken, op dergelijke wijze zijn eigen politiek spelletje tracht te spelen met mogelijke (en soms effectief) nefaste gevolgen vandien. In het licht hiervan dienen maatregelen getroffen om dit in de toekomst te voorkomen. 4) De controle van het parlement op de regering Hier dient onomwonden gesteld dat enerzijds de regering het parlement terug moet toelaten dat dit parlement haar eerste grondwettelijke rol speelt, nl. controle op de uitvoerende macht, de regering. Anderzijds moet het parlement erop worden gewezen dat ze dringend die rol zelf ook weer moet gaan opnemen en moet ophouden om zich zo slaafs en volgzaam op te stellen. De erg triestige (en eigenlijk zelfs schandalig makke) slotconclusie en de nog triestiger aanbe-velingen die deze parlementaire onderzoekscommissie aan de regering doet, doen echter niets goeds beloven voor de toekomst, integendeel…Het ontbreekt de Belgische politici werkelijk aan durf en moed! 5) De toekomst van het historisch onderzoek Wat hier niet vermeld wordt, is dat Ludo De Witte (wiens boek de aanleiding vormde voor de oprichting van de onderzoekscommissie) zijn boek schreef als een soort antwoord op de doc-toraatverhandeling van Jacques Brassine. Deze doctoraatverhandeling, met succes verdedigd aan de ULB, blijkt nu dus grove onwaarheden en flagrante leugens en vervalsingen te bevat-ten. Op die wijze is de geschiedwetenschap ten schande gebracht. Dit kan niet zomaar worden genegeerd! Eerst en vooral moet worden nagegaan hoe het kan dat een dergelijk werkstuk met een doctoraatstitel werd bekroond, en vervolgens is het nodig dat een debat wordt gevoerd rond de cruciale vraag hoe dit in de toekomst kan worden vermeden. De experts toonden bvb. hoe vruchtbaar groepswerk wel kan zijn: is dit geen mogelijke denkpiste in de heroriëntering van het historisch onderzoek op dat niveau?