De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet
Het discours over islam en homoseksualiteit 1
Marc-Antoon De Schryver
6/6/2005
Inleiding
In het negatieve discours over ‘de islam’ is (in de schaduw van dominante thema’s zoals ‘vrouwenonderdrukking’ en ‘terrorisme’) ook een bescheiden rol weggelegd voor het thema ‘islam en homoseksualiteit’. De grondgedachte lijkt te luiden:
“moslims zijn, in tegenstelling tot ons, homofoob”. Specifiek over dat idee gaat deze tekst.
We baseren ons voor onze analyse op enkele artikels die in de zomer van 2004 verschenen in de Vlaamse kwaliteitskranten De Standaard, De Morgen en De Tijd. We willen vier punten van fundamentele kritiek formuleren:
(a) het discours is een aanéénschakeling van
ongegronde veralgemeningen;
(b) het tracht ten koste van ‘de ander’ een
positief zelfbeeld te construeren;
(c) het
vertekent de sociale werkelijkheid door eenzijdig de nadruk te leggen op cultuur(verschillen);
(d) het zet
‘minderheden’ tegen elkaar op.
De scoop, de zaak, de hetze
In juli 2004 zagen we in het Vlaamse journalistieke veld in een snelle opéénvolging plots enkele teksten over ‘allochtoon geweld tegen holebi’s’ opduiken: een lange reportage in De Tijd van 22 juli, dadelijk gevolgd door twee kortere berichten in De Standaard en De Morgen van 23 juli, en even later door een eigen reportage van De Morgen (op 29 juli)
2.
Deze wisselwerking is een sprekend voorbeeld van wat Bourdieu ‘de circulaire circulatie van informatie’ noemt. De journalistieke angst om een ‘scoop’ te missen zet aan tot een soort na-aapgedrag. Men oordeelt dat men ‘niet mag achterblijven’; maar omdat tijdsdruk nu eenmaal niet rijmt met kritische reflectie en het verzamelen van meer informatie, levert zo’n ‘informatiesneeuwbal’ alleen maar ‘meer van hetzelfde’ op
3.
De toon van de reeks wordt dadelijk gezet in de alarmerende eerste paragraaf van het De Tijd-artikel:
“Er heerst onrust in het Brusselse holebimilieu. Discriminatie op basis van seksuele voorkeur neemt er sinds enige tijd gewelddadige vormen aan. De daders worden bij naam genoemd: groepjes allochtone jongeren. Maar het namen noemen gebeurt schoorvoetend. Want politieke correctheid heerst op een pijnlijke manier in de hoofdstad en slachtoffers van homogeweld zijn bang voor racist te worden versleten”.
Dit uitgangspunt vat perfect de essentie van de hele boodschap samen. Dit is het beeld dat in de vier artikels breed zal worden uitgesmeerd en geïllustreerd (‘gestaafd’) met goed gekozen getuigenissen. Beeld dat op geen enkel moment zal worden in vraag gesteld.
Dit is zeer merkwaardig en journalistiek bepaald bedenkelijk, vooral omdat achteraf duidelijk blijkt dat deze ‘kwaliteitskranten’ zich, door sensatiezucht onkritisch gemaakt, gedwee hebben laten manipuleren door actoren met een (partij)politieke agenda. Aan de basis van de hetze liggen immers de Brusselse VLD-ers Sven Gatz en Bart Eeman. Dat deze laatste zelf homo is, volstond blijkbaar om het journalistieke geweten te sussen. Het Regenbooghuis (dat is de koepel van Brusselse holebi-organisaties), noch enige andere vereniging werd om een mening gevraagd… Resultaat : vier journalistieke werkstukken vol ongestaafde beweringen en getuigenissen waarvan (aangenomen dat ze correct zijn) de representativiteit op geen enkele manier met cijfers kan worden aangetoond.
Dit cruciale punt werd ook benadrukt in de bittere reactie van het Regenbooghuis :
“Ons café/informatiepunt is sinds de opening drie jaar geleden nooit het mikpunt geweest van agressie. Onze vrijwilligers hebben nooit afgebeld omdat ze geterroriseerd zouden worden in de Sint-Jacobswijk. Tijdens de vergaderingen met afgevaardigden van de zevenentwintig aangesloten holebi-verenigingen, die samen meer dan duizend leden tellen, is nooit gewag gemaakt van toenemende agressie, laat staan van een toenemende agressie door allochtone jongeren” 4.
Natuurlijk worden zulke reacties door Eeman beantwoord met het intussen klassieke verwijt van “politieke correctheid”…
5
Zij slecht (dus) wij goed
Om het verhaal ‘in zijn context’ te plaatsen, citeert De Tijd de socioloog John Vincke – een gelegenheid om de problematiek te vertalen naar de gangbare termen van ‘botsende beschavingen’.
“Door speerpunten van de westerse democratie aan te vallen proberen die jongeren zich binnen hun eigen groep een identiteit te geven. Holebi’s zijn in het openbare leven zo’n zichtbaar speerpunt van de centrale westerse waarden omdat ze een voorbeeld vormen van de verdraagzaamheid die eigen is aan onze cultuur.” En dat botst met de cultuur van “vooral jongeren van Marokkaanse origine die in de zichtbare aanwezigheid van holebi’s een negatie zien van hun macho-identiteit.”
Deze interpretatie steunt op een binaire wij-zij-logica die in één enkele beweging ‘de Ander’ zwartmaakt en ‘het Zelf’ witwast. Het is een geruststellend denkschema dat de laatste jaren gemeengoed is geworden
6 . In de woorden van Duyvendak en Hurenkamp:
“Migranten functioneren als een spiegel voor het autochtone zelfbewustzijn: dankzij hun, verondersteld, collectieve negatieve opstelling ten opzichte van de gelijkheid van vrouwen en homo’s, weten wij des te beter hoe modern, tolerant en geïndividualiseerd wij zijn” 7 . Of deze voorstelling van zaken ook de werkelijkheid weerspiegelt, lijkt van geen belang.
Alles wijst er echter op dat deze vleiende vanzelfsprekendheden ongegrond en onhoudbaar zijn. Enerzijds zijn de moslims (gelukkig) niet massaal homofoob, anderzijds is België (helaas) niet het paradijs waar holebi’s in een sfeer van respect ongestoord tot ontplooiing kunnen komen. Om ons tot een ‘onschuldig’ voorbeeld te beperken: de rol van homo’s in de media. Tom Naegels maakt het probleem aanschouwelijk :
“Want u weet het net zo goed als ik: elke keer als Kurt Van Eeghem op tv komt (…), altijd is er wel een heteroman die aan komt draven met een theeschoteltje dat hij in zijn broek heeft geschoven. (…) Altijd dezelfde grappen, altijd over anale seks, hoe grover hoe liever, en meestal niet eens grappig. Maar daar gaat het niet om. Het gaat om de traditie. Iedereen houdt van homo’s, op voorwaarde dat je ze mag uitlachen” 8 .
Leuk en geruststellend
9, maar we beseffen ook dat dit gedrag niet strookt met de genereuze waarden die wij zo graag hoog in ons vaandel dragen. Gelukkig echter is er ‘de moslim’ om deze cognitieve spanning weg te nemen. Concreet: als we ‘hun’ agressie tegen holebi’s kunnen voorstellen als een bewuste aanval op ‘onze samenleving en de waarden die daaraan ten grondslag liggen’, dan bedekken we in één moeite ook de onvolmaaktheden van die ‘eigen’ samenleving met de mantel der liefde. De ‘truc met de moslims’ is zo effectief dat ze ons blijkbaar in staat stelt ongestoord ‘onze waarden’ te verwarren met ‘onze praktijken’.
Veronderstelt dit geen onthutsende blindheid voor het onrecht en de ongelijkheid die – onze hooggestemde idealen ten spijt – onze samenleving kenmerken? Hoe kan je bijvoorbeeld beweren dat de zwaar bevochten wettelijke bescherming van holebi-rechten in België een weerspiegeling zou zijn van een consensus onder de bevolking? En toch schrijft De Tijd op een toon alsof het om en objectief stukje informatie gaat :
“Het homohuwelijk is intussen een verworven recht en bevestigt openlijk de centrale waarden van diversiteit en tolerantie die onze maatschappij uitstraalt.” Misschien had er beter gestaan dat dit recht werd verworven
ondanks de centraliteit van waarden als conformisme en intolerantie…
Verwarrend cultuurbegrip
Verder is er ook nog het verwarrende gebruik van de term “cultuur”. Men spreekt over homofobe jongeren en ‘hun cultuur’, maar nu eens lijkt die term te slaan op een kleine groep straatjongeren, dan weer op ‘de gemeenschap’ waartoe ze behoren, nog een andere keer op ‘de islam’. Is het vergezocht te stellen dat aan de eindstreep van zo’n tekst het concept ‘de cultuur van die jongens’ helemaal geen duidelijke betekenis meer heeft? Dat er een amalgaam wordt gecreëerd waarin de term ‘hun cultuur’ op verwarrende wijze
tegelijk verwijst naar een microrealiteit als ‘een Brusselse jeugdbende’ en een containerbegrip als ‘de Islam’, concepten die elkaar beginnen overlappen? Als de lezer dan, naar het einde van de tekst toe, volgende afsluitende bedenking krijgt voorgeschoteld :
“Die jongens hebben geen respect voor wie anders is dan in hun cultuur wordt aanvaard” – hoe moet hij/zij dat dan verstaan?
In een lezersbrief over de kwestie merkt Abdessamad Guessous terecht op dat
“men vergeet dat cultuur en identiteit dynamische gegevens” zijn, dat
“ze kunnen groeien omdat ze contextgebonden zijn”, en dat “de allochtonen die spijtig genoeg op het verkeerde pad zitten, bovenal een product van de Belgische samenleving” zijn
10. Allemaal evidenties. Waarom worden ze dan zo vaak vergeten?
Misschien hierom: als we niet kunnen terugvallen op een essentialistisch cultuurbegrip – als we dus moeten erkennen dat het doen en laten van Belgische moslims niet geïnterpreteerd moet worden in het licht van hun eeuwige (vreemde) ‘Islam’ maar in dat van onze (eigenste) complexe Belgische samenleving –, dan moeten we ook erkennen dat die moslims zonder meer gewone medeburgers zijn. Zou het kunnen dat sommigen het nog steeds moeilijk hebben een dergelijk denkbeeld te aanvaarden?
In elk geval stellen we vast dat de journalisten in kwestie kiezen voor een invalshoek die afwijkt van de ‘normale’ behandeling van zowel criminaliteit als discriminatie. De focus verschuift van individualiteit naar collectiviteit (de daders worden niet slechts gezien als criminele individuen maar als vertegenwoordigers van hun ‘gemeenschap’), en het culturele krijgt de bovenhand op het sociale. Dit brengt ons bij een volgende punt.
Het culturele boven het sociale
Wanneer men bij de interpretatie van een maatschappelijk fenomeen exclusief voor de invalshoek cultuur (dwz. “verschil”) kiest, dan verdoezelt men automatisch de socio-economische dimensie van de zaak (“macht”, “ongelijkheid”). Maar deze twee invalshoeken leveren zeer verschillende plaatjes op, ook voor thema’s als machogedrag en homofobie.
Maar eerst een essentiële vraag: beschikken we eigenlijk over enig betrouwbaar materiaal om aan te tonen dat ‘allochtonen’ écht meer homofoob zouden zijn dan ‘wij’? De vraag te stellen alleen al doet sommige haren ten berge rijzen, zó ingebakken zijn de vooroordelen : we worden zodanig overstelpt door verhalen over barbaarse praktijken, dat het plaatsen van enig vraagteken bij het cliché van
“la nature profondément machiste des populations issues de la culture musulmane” overkomt als tijdverlies en politiek correcte muggenzifterij. En toch: de ook maar enigszins betrouwbare ‘bewijsstukken’ zijn erg mager, onbestaande zeg maar. Voor Vlaanderen bevat enkel een onderzoek van Koen Pelleriaux enkele aanwijzingen die ons (een beetje) zouden kunnen toelaten om – als ik zo vrij mag zijn om uit het populistische vaatje te tappen – te “zeggen waar het echt op staat”.
Het onderzoek van deze socioloog naar de attitudes van Antwerpse scholieren t.o.v. holebi’s, wijst voor de groep van
“1.672 leerlingen in onze steekproef waar (thuis) Turks, Arabisch of Berbers wordt gesproken” op een hogere aanwezigheid van negatieve stereotypen en een grotere terughoudendheid tegenover holebiseksualiteit dan bij ‘Nederlandstalige leerlingen’. Maar het onderzoek stelt ook een negatievere houding vast bij scholieren met een lagere sociaal-economische status.
11 Bovendien zijn de verschillen tussen ‘allochtonen’ en ‘autochtonen’ veel kleiner dan men op basis van de gangbare clichés zou verwachten. Van het gekoesterde ‘groepsportret in zwart-wit’ blijft niet veel over.
Het is niet de bedoeling van dit artikel om hier verder op in te gaan, maar ik raad iedereen aan om Pelleriaux’ onderzoek, dat een schat aan informatie bevat, zelf in te kijken
12. Het essentiële punt (voor ons) is dat elke interpretatie van de relatieve graad van homofobie van deze of gene ‘groep’ als een louter
“effect van culturele achtergrond”, een ontkenning inhoudt van het socio-economische karakter van de zaak, en in zekere zin het ‘symptoom’ verwart met de ‘oorzaak’.
Sociale wetenschappers zoals Pierre Bourdieu of Eric Hobsbawm hebben uitvoerig beargumenteerd dat het vaak vastgestelde verband tussen machogedrag enerzijds en laaggeschooldheid (of een lage positie op de sociale ladder) anderzijds, geïnterpreteerd moet worden als een compenserende reactie op het frustrerende gevoel van machteloosheid dat uit die lage positie in de sociale hiërarchie voortvloeit – als
“the surrogate of private succes and social power”13 . Misschien kan een analoge redenering ook helpen verklaren waarom (zoals blijkt uit het onderzoek van Koen Pelleriaux) laaggeschooldheid en een lage sociale status tevens kunnen gecorreleerd zijn aan een hogere aanwezigheid van homofobie?
14 Hoe dan ook, niemand zal het in zijn hoofd halen om te stellen dat het om een
“een aanval op de speerpunten van de westerse beschaving” (De Tijd, cfr. supra) gaat. Behalve als je los van je scholingsgraad en sociale positie toevallig ‘allochtoon’ bent, blijkbaar. Dan verandert alles. Dan wordt je gedrag plots een kwestie van ‘cultuur’…
15
Hiërarchie der slachtoffers
Deze (virtuele) confrontatie tussen holebi’s en moslims, in de media, is symptomatisch voor een sterke mediatieke polariseringsreflex (een ander voorbeeld is de berichtgeving over botsingen tussen moslims en joden), en past in een bepaalde tijdsgeest.
Volgens Michel Tubiana, voorzitter van de Franse mensenrechtenliga, leven we namelijk in
« une période marquée par la concurrence des victimes. De façon caricaturale, (on) tente d’instaurer une hiérarchie entre les victimes »16 . Een ‘concurrentiestrijd’ die voor een stuk de vrucht is van een systeem en van een politieke cultuur die niet in staat zijn om een positieve invulling te geven aan de notie ‘pluriformiteit’. Hoezo?
Ons diversiteitconcept blijft
negatief : verschillen worden alleen getolereerd als men ‘er niets aan kan doen’. In de woorden van Nadia Fadil:
“de ondertoon blijft gelden dat ‘afwijkingen’ verkeerd zijn (d.i. alles wat verschilt van de mannelijke, blanke en heteroseksuele norm), zeker indien het ‘zelfgekozen’ afwijkingen zijn (dus in leefstijl, religieuze praktijken, meningen, opvattingen), maar dat er wel uitzonderingen worden gemaakt naar die ‘afwijkingen’ die ‘natuurlijk’ zijn, en die onvermijdelijk zijn” 17. Onlosmakelijk hiermee verbonden is de diepgewortelde opvatting dat alleen achterstand (‘zieligheid’) of achterstelling (‘discriminatie’) een legitieme reden voor groepsorganisatie kunnen zijn. Voor ‘leuke verschillen’ is geen plaats : elke rechtvaardiging van (bijvoorbeeld) de
Gay Games buiten het emancipatiediscours kan alleen maar rekenen op onbegrip
18.
In dit systeem is (blijk geven van) de ‘wens tot gewoon-zijn’ – assimilatiewil dus – een middel en criterium om te differentiëren tussen
meer en minder aanvaardbare ‘minderheden’. Het is een logica die minderheden aanzet om een strategie te ontwikkelen waarin hun ‘afwijking’ zoveel mogelijk geminimaliseerd wordt. Het is voor hen zaak de grenzen van de ‘normaliteit’ zo te verleggen dat ze er zelf gaan bijhoren. Eén manier om het eigen ‘anders-zijn’ te verdoezelen is natuurlijk dat van anderen in de verf te zetten. In deze assimilerende reactie worden minderheden elkaars concurrenten in een strijd waarin
“om de dominante groep te overtuigen (…) de verschillen tussen minderheden (worden) uitgebuit ten bate van sommigen onder hen”
20. Tot hetzelfde soort manipulaties leent zich natuurlijk ook het thema “moslims en homoseksualiteit”. En soms laten de betrokkenen zich hierin meeslepen, getuige het geval Eeman.
Maar niet iedereen laat zich meeslepen
21. Het team van het Regenbooghuis reageerde als volgt:
“Als minderheid zouden we moeten weten wat het is om met vooroordelen geconfronteerd te worden. Als minderheid moeten we daarom uitkijken met wat we zeggen over een andere minderheid. In het wilde weg getuigen aan het woord laten, zonder voor een evenwicht te zorgen, is geen oplossing. Zeker niet in Brussel, een stad van minderheden. We willen niet per se politiek correct zijn. We willen gewoon een eerlijke discussie, gebaseerd op feiten en wars van stemmingmakerij.” (in de Franse versie staat voor dat laatste woord het ondubbelzinnige ‘visées électoralistes’)
22.
Pervers effect
Het perverse effect van een (al dan niet hypocriete) strategie die tegen (allochtone) homofobie een binair en op stereotypen gestoeld discours in stelling brengt, is dat zo’n discours een
self-fulfilling prophecy kan worden. Immers : voor minderheden – of het nu om holebi’s of moslims gaat – geldt vaak dat
“le dominé tend à prendre sur lui-même le point de vue dominant” 23. Hetzij bewust, hetzij onbewust. Als een minderwaardigheidscomplex of net, in een daad van verzet, als iets om fier op te zijn.
We mogen dit effect natuurlijk niet verabsoluteren. Mensen zijn geen marionetten, niemand is een door z’n omgeving of sociale positie gedetermineerde automaat: iedereen behoudt een mate van vrijheid en verantwoordelijkheid. Agressie tegen homo’s (of homofobie in het algemeen) is nooit te verschonen met het argument dat ze zou voortkomen uit onderdrukking, ook al kan daar een grond van waarheid in zitten. (Dat de relatie verre van ‘noodzakelijk’ is, wordt trouwens in zekere zin al bewezen door het hierboven gemaakte punt dat het wantrouwen tussen holebi’s en moslims helemaal niet zo groot is als sommige media ons willen doen geloven.)
Tot slot
Ondertussen
zijn er, uiteraard, homofobe moslims, net zoals er islamofobe homo’s zijn. Homofobie, islamofobie : beide vormen van ‘racisme’ zijn even onaanvaardbaar en moeten even hard worden bestreden, liefst met oog voor de complexe manier waarop verschillende vormen van onderdrukking met elkaar in verband kunnen staan. Alle hulp is welkom, en geen enkel ‘taboe’ moet worden gerespecteerd (de creatie van wat ‘cognitieve dissonantie’ kan nu en dan zeer nuttig zijn).
“Laat duizend bloemen bloeien!” dus, de meest uitéénlopende acties kunnen in de strijd voor een wereld zonder discriminaties op hun plaats zijn. Maar spaar ons van de polariserende stemmingmakerij die minderheden tegen elkaar opzet – dat soort van intolerant tijdverdrijf brengt de bestaande orde geen moment in gevaar.
Noten
1 Met dank aan Tjhoi Ng Sauw voor deze titel.
2 Al deze artikels staan te lezen op www.rainbowhouse.be
3 Zie Bourdieu (1998b). Zie ook het uitstekende nummer van Manière de voir : ‘Combats pour les médias’ (april-mei 2005, nr.80).
4 Team van het Regenbooghuis (2004) : 5.
5 Zie Brussel Deze Week, 19 augustus 2004.
6 Zie o.m. De Schryver (2003).
7 Duyvendak & Hurenkamp (2005) : 312.
8 Naegels (2004).
9 “Geruststellend”, want het blijft al te waar dat voor het proces van ‘mannelijke identificatie’ in onze samenlevingen geldt : “Etre un homme, c’est ne pas être un homosexuel”, Badinter (1992) : 172.
10 Brussel Deze Week, 26 augustus 2004.
11 Zie Pelleriaux (2004).
12 U kan het document gratis downloaden op www.holebifabriek.be.
13 Hobsbawm (1998) : 227.
14 Deze ‘hogere aanwezigheid’ wijst geenszins op een afwezigheid van homofobe waarden en praktijken bij de meer geprivilegieerde of dominante lagen van de samenleving. Vaak schuilt achter het gedrag van gedomineerden of slachtoffers van uitsluiting precies de logica dat
« loin de contester le système, les identités refuges qu’ils se fabriquent au sein de leur sous-culture (…) le reproduisent jusqu’à la caricature: conquête de territoires, consommation effrénée de marques, haine de la différence, machisme, cynisme, business, gueurre de tous contre tous », Larguèze& Goldbronn & Reynes (2005) : 15. Ook in deze kwestie geldt dit : de gedomineerden reproduceren principes van seksuele categorisering die ongemerkt algemeen gangbaar zijn, zie Bourdieu (1998a).
15 Er is een duidelijke analogie te trekken met de ‘verhullende’ mechanismen die, bijvoorbeeld, het Franse debat over het gevaar van oprukkende ‘communautarismen’ doorspekken. Na een beeld te hebben geschets van de discriminaties waaronder de ‘beschuldigde’ groepen gebukt gaan, merkt Laurent Bonelli hierover op : « En passant sous silence les conditions de précarité (...) ce thème permet une condamnation morale des formes d’adaptation individuelles et collectives à la misère, et la mobilisation au nom d’un projet républicain idéalisé, dont on occulte soigneusement les manquemets en termes d’égalité », Bonelli (2005) : 13.
16 Bernard (2005).
17 Fadil (2005) : 24.
18 Duyvendak (2000) : 27.
19 Duyvendak (2000) : 23.
20 Voor een meesterlijke ontmaskering van dit ‘altruïstische’ discours, zie Fadil (2003).
21 Zo publiceerde de Holebifederatie, na stemmingmakerij van Vlaams minister van Inburgering Marino Keulen, het persbericht ‘Niet enkel islam heeft problemen met holebiseksualiteit’ (dinsdag 1 februari 2005).
22 Team van het Regenbooghuis (2004) : 5.
23 Bourdieu (1998a) : 133.
# Terug naar boven
Bibliografie
Badinter, Elisabeth (1992), XY. De l’identité masculine (Paris : Odile Jacob).
Bernard, Philippe (2005), ‘Hiérarchie entre les victimes’, Le Monde, 22 februari 2005.
Bonelli, Laurent (2005), ‘Quand les services de renseignement construisent un nouvel ennemi’, Le Monde diplomatique, april 2005 : 12-13.
Bourdieu, Pierre (1998a), La domination masculine (Paris : Seuil).
Bourdieu, Pierre (1998b), Over televisie (Amsterdam : Boom).
De Schryver, Marc-Antoon (2003), ‘De islam’ in het Vlaamse intellectuele debat sinds 11 september 2001 (scriptie), te lezen op www.flwi.ugent.be/cie/deschryver/.
Duyvendak, Jan Willem (2000), ‘Homoseksuelen : een nieuwe minderheid in ontzuilend Nederland’, in : Sunier e.a. 2000 : 16-29.
Duyvendak, Jan Willem & Hurenkamp, Menno (2005), ‘Integreren in een uniform land’, Streven, april 2005 : 312-320.
Fadil, Nadia (2003), ‘De hersenschim van de onderdrukte moslimvrouw’, te lezen op www.kifkif.be.
Fadil, Nadia (2005), ‘Het hoofddoekendebat: diversiteit (ook) als keuze’, KVSexpress, april-juni 2005 : 24.
Hobsbawm, Eric (1998), Uncommon People. Resistance, Rebellion and Jazz (London : Weidenfeld & Nicolson).
Holibifederatie (2005), ‘Niet enkel islam heeft problemen met holebiseksualiteit’, persbericht, 1 februari 2005.
Larguèze, Brigitte & Goldbronn, Frédéric & Reynes, José (2005), ‘Nouveau lumpenprolétariat et jeunes casseurs’, Le Monde, 1 april 2005 : 15.
Naegels, Tom (2004), ‘Spijkerschrift : Bukken met Koen Crucke’, De Standaard, 28 oktober 2004.
Pelleriaux, Koen (2004), De houding van Vlaamse scholieren tegenover holebiseksualiteit (scholierenenquête 2003) (Antwerpen : UA).
Sunier, Thijl & Duyvendak, Jan Willem & Saharso, Sawatri & Steylen, Fridus (red.) (2000), Emancipatie en subcultuur, sociale bewegingen in België en Nederland (Amsterdam : Instituut voor Publiek en Politiek).
Team van het Regenbooghuis (2004), ‘Open brief’, The Rainbow Times, september-oktober 2004 : 5.