Arrest Arbitragehof Genocidewet by Liga voor Mensenrechten Tuesday, Apr. 05, 2005 at 9:43 AM |
Na een gezamenlijke actie van de Liga voor Mensenrechten en de Ligue des droits de l’Homme, is het Arbitragehof op 23 maart 2005 overgegaan tot de vernietiging van enkele bepalingen uit de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal recht. Deze wet had de zogenaamde Genocidewet grondig gewijzigd.
De wet van 5 augustus 2005
De Liga voor Mensenrechten en de Ligue des droits de l’homme hebben het Arbitragehof verzocht om de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht gedeeltelijk te vernietigen.
Dit verzoek, ingeleid op 9 februari 2004, had een dubbel doel voor ogen. Eén: een betere bescherming van de mensenrechten door te verzekeren dat genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid effectief zouden worden vervolgd in België. Ten tweede: het wegwerken van een flagrante discriminatie ten aanzien van de slachtoffers van deze internationale misdaden.
De wet van 5 augustus 2003 wijzigt de wet van 16 juni 1993 aangaande het bestraffen van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, later beter bekend als de “Genocidewet”.
De Genocidewet had de zogenaamde universele rechtsmacht voor internationale misdaden ingevoerd. Universele rechtsmacht betekent dat België ook misdaden kan vervolgen die geen aanknopingspunt met ons land vertonen, m.a.w. misdrijven die niet op Belgisch grondgebied zijn gepleegd, geen Belgische staatsbelangen in gevaar hebben gebracht en waarvan de dader noch het slachtoffer de Belgische nationaliteit heeft. De wet van 5 augustus heeft echter geleid tot een uitholling van deze universele rechtsmacht.
Wanneer de vermoedelijke dader van een internationale misdaad geen Belg is of niet in ons land verblijft, kan de strafvordering tegen deze persoon niet door een burgerlijke partijstelling op gang worden gebracht. Met andere woorden, de wet van 5 augustus voert een filtersysteem in voor de klachten die slachtoffers van internationale misdaden bij het Belgische gerecht indienen, wanneer de vermoedelijke dader geen band heeft met België. Het is de federale procureur die het monopolie heeft om een vervolging in te stellen tegen een vreemdeling die in het buitenland een ernstige schending van het humanitair recht heeft begaan.
Bovendien is er geen beroep mogelijk tegen de beslissing van de federale procureur om de gerapporteerde schendingen al dan niet te vervolgen.
De Liga’s beschouwen deze bepalingen als discriminerend omdat er een onverantwoord onderscheid wordt gemaakt tussen slachtoffers van internationale misdaden en slachtoffers van gewone misdaden. Bovendien zijn de Liga’s van mening dat de bepalingen in strijd zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit artikel geeft eenieder het recht om zijn zaak door een rechter behandeld te zien.
De Liga en de Ligue hebben daarom het Arbitragehof verzocht deze passages uit de wet van 5 augustus te vernietigen en zo een einde te stellen aan deze discriminatie.
Het arrest van het Arbitragehof
Het Hof bevestigt dat een filtersysteem van klachten slechts aanvaardbaar is in zoverre de beslissing om niet te vervolgen genomen wordt door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Het Hof is dus van mening dat de controle, zoals uitgeoefend door de federale procureur, onvoldoende garanties van onafhankelijkheid biedt. Het is immers allerminst denkbeeldig dat sommige landen druk gaan uitoefenen om geen strafvervolging in te stellen tegen hun (hooggeplaatste) burgers, ook al worden die verdacht van zeer ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. Een tweetal jaar geleden hebben bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Israël geprotesteerd tegen de Belgische Genocidewet en gelobbyd om vervelende klachten in te trekken. Aangezien de federale procureur deel uitmaakt van een hiërarchisch verband en afhangt van de uitvoerende macht, is er een reëel risico dat hij andere zaken voor ogen heeft dan een goede werking van justitie, bijvoorbeeld de diplomatieke en economische belangen van de Staat. Door de noodzaak van onafhankelijke controle te herbevestigen, onderstreept het Hof eveneens het principe van de scheiding der machten.
Niettegenstaande heeft het Hof deze logica slechts ten dele gevolgd. De wet van 5 augustus voorziet de federale procureur immers van vier motieven om na een klacht geen onderzoek te vorderen:
1. Het verzoek is duidelijk ongegrond;
2. Het bevat een kwalificatiefout;
3. Het is onontvankelijk;
4. De concrete omstandigheden van de zaak tonen aan dat een andere jurisdictie beter is geplaatst om de zaak te behandelen (hetzij een internationaal rechtscollege, hetzij een nationale rechter van een ander land).
Het huidige arrest van het Arbitragehof bevestigt dat er een controle door een onafhankelijke en onpartijdige rechter moet plaatshebben, als het verzoek geweigerd werd om een van de eerste drie voornoemde redenen. Het Hof meent daarentegen dat de beslissing van de procureur om een klacht te verwerpen omdat er een meer geschikt forum is, niet onderworpen moet zijn aan enige controle door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Als reden wordt opgegeven dat, in dit specifieke geval, de zaak doorverwezen wordt naar een buitenlandse of internationale jurisdictie die zélf onafhankelijk en onpartijdig is.
Er zou een probleem kunnen ontstaan doordat de procureur de vierde reden (een meer geschikt forum) zou kunnen gebruiken om alle klachten te weren die slecht zouden zijn voor het imago van België, en enkel die klachten ontvankelijk zou verklaren die niet schadelijk zijn voor de goede economische en diplomatieke relaties van het land.
Een voorbeeld: een klacht neergelegd tegen Ariel Sharon en Amos Yaron omwille van hun aandeel in de massamoorden van Sabra en Chatila, zou door de procureur kunnen worden doorverwezen naar de Israëlische rechter. Als de klacht daarentegen gericht zou zijn tegen particulieren die hebben deelgenomen aan de genocide in Rwanda, dan kan men verwachten dat de procureur zijn toestemming tot vervolging wel zal geven.
Bovendien is er geen enkele garantie dat de klacht ook daadwerkelijk zal worden behandeld door het internationale of buitenlandse rechtscollege waarnaar ze werd doorverwezen. Men moet er zich dus van verzekeren dat de rechter aan wie de zaak doorverwezen wordt deze ook werkelijk behandelt en zich niet beperkt tot een oppervlakkig onderzoek. Om deze klip te omzeilen, wensen de Liga’s dat, als de zaak niet behandeld wordt door de gevatte buitenlandse of internationale jurisdictie, de Belgische rechter opnieuw bevoegd wordt voor de klacht. Overigens, het is belangrijk te noteren dat veel landen (waaronder de Verenigde Staten en Israël) de bevoegdheid van het Internationale Strafgerechtshof niet erkennen, en dat dit laatste slechts bevoegd is voor schendingen die na 1 juli 2002 hebben plaatsgevonden.
Het Arbitragehof heeft beslist om de gevolgen van de geannuleerde bepalingen te behouden tot 31 maart 2006. Zo wordt de wetgever de nodige tijd gegeven om de wet te wijzigen in het licht van het arrest.
De Liga en de LDH – bijgetreden door de Internationale Federatie voor de Rechten van de Mens – zijn van mening dat de wetgever dit tijdsbestek moét gebruiken om een oplossing te vinden voor de bovengenoemde problemen, in het bijzonder voor het voorzien van een opvolgingssysteem van zaken doorverwezen naar internationale of buitenlandse jurisdicties, en dat zulks moet gebeuren met zorg voor de goede werking van justitie, met het oog op het verzekeren van de grootst mogelijke bescherming van slachtoffers van ernstige schendingen van internationaal humanitair recht.