Giorgio Agamben over "beweging" by vert. Wednesday, Feb. 16, 2005 at 5:08 AM |
Over ”beweging”. uitgesproken door Giorgio Agamben
Mijn reflecties komen voort uit een ontevredenheid en een serie vragen die ik mezelf stelde tijdens een bijeenkomst in Venetië met Toni [Negri], [Luca] Casarini etc. Een woord dat telkens terugkeerde in deze bijeenkomst: beweging. Dit is een woord met een lange geschiedenis in onze traditie, en het lijkt het meest voorkomende woord in Toni’s interventies. Ook in zijn boek steekt dit woord steeds de kop op wanneer de multitude een definitie nodig heeft, bijvoorbeeld wanneer het begrip multitude losgemaakt moet worden van het valse onderscheid tussen soevereiniteit en anarchie. Mijn malaise kwam voort uit het feit dat ik me voor het eerst realiseerde dat dit woord nooit gedefinieerd wordt door hen die het gebruiken. Zelf was ik ook niet in staat het te definiëren.
In het verleden gebruikte ik als een impliciete regel van mijn denken: de formule ‘als de beweging er is, doe alsof ze er niet is, en zo niet, doe alsof ze er wel is’. Maar ik wist niet wat dit woord betekende. Is het niet een woord dat iedereen gebruikt maar niemand definieert? Bijvoorbeeld waar komt dit woord vandaan? Waarom wordt een bepalende politieke instantie een beweging genoemd? Mijn vragen komen voort uit deze gewaarwording dat het niet mogelijk is om dit begrip ongedefinieerd te laten, we moeten nadenken over “beweging” omdat dit begrip ons ongedachte is, en zolang dat zo blijft riskeren we dat dit onze keuzes en strategieën compromitteert. Dit is niet slechts een filologische scrupule om het feit dat terminologie het poëtische moment is - het productieve moment van elk denken - en evenmin doe ik dit omdat het mijn werk is begrippen te definiëren, als een gewoonte. Ik geloof echt dat het a-kritische gebruik van begrippen oorzaak kan zijn van vele nederlagen. Ik stel voor om een onderzoek te beginnen dat dit woord probeert te definiëren, dus ik zal beginnen met wat eenvoudige overwegingen, om dit toekomstig onderzoek een oriëntatie te geven.
Eerst wat banale historische feiten: het begrip beweging, dat in de wetenschappen en filosofie een lange geschiedenis heeft, krijgt in politieke zaken pas een technisch relevante betekenis in de 19e eeuw. Een van de eerste verschijningen ervan dateert uit de Franse julirevolutie van 1830, toen hen die vochten voor verandering zichzelf de _partij van de beweging_ (parti du mouvement) noemden en hun tegenstanders de _partij van de orde_ (parti de l’ordre). Pas met Lorenz von Stein, een auteur die zowel Marx als Schmitt beïnvloedde, wordt het begrip preciezer en begint het van toepassing te zijn op een zeker strategisch terrein dat het definieert. In zijn _The History of Social Movement in France_ (1850) speelt hij de notie van beweging uit in een dialectische tegenstelling tegen het begrip Staat. De staat is het statische en juridische element terwijl de beweging de uitdrukking is van de dynamische krachten van de maatschappij. Dus de beweging is altijd sociaal en in antagonisme met de staat, en drukt uit hoe de maatschappij dynamisch voorafgaat aan juridische en staatsinstellingen. Daarentegen, Von Stein definieert beweging niet: hij schrijft er een dynamiek aan toe en wijst op haar functie maar bepaalt noch een definitie noch een topos die haar eigen is.
Een interessante historische indicatie van de geschiedenis van bewegingen kan gevonden worden in [Hannah] Arendt’s boek over totalitarisme. Ze levert geen definitie van beweging, maar laat zien dat rond de eerste wereldoorlog, direct voorafgaand eraan en direct na afloop, bewegingen in Europa een exceptionele ontwikkeling doormaken in een strategische contrapositie tot partijen, toen de laatsten in een periode van crisis raakten. In deze periode is er een explosie van het begrip en fenomeen van beweging, een terminologie die zowel gebruikt wordt door rechts en door links: Fascisme en Nazisme definiëren zich altijd eerst als bewegingen en daarna pas als partijen.
Trouwens overschrijdt de term het politieke domein: als Freud in 1914 een boek wil schrijven om te verklaren waar het is dat hij onderdeel van uitmaakt, noemt hij het een psychoanalytische beweging. Nog steeds geen definitie, maar het is duidelijk dat op zekere historische momenten bepaalde codewoorden zich onweerstaanbaar opleggen en overgenomen worden door antagonistische posities, zonder een definitie nodig te hebben. Het gênante van mijn research, waar onze blindheid voor het begrip zichtbaar wordt, was toen ik besefte dat de enige persoon die getracht heeft deze term te definiëren een Nazi-jurist was: Carl Schmitt.
In 1933, in een essay met de titel _Staat, Beweging, Volk_ en de ondertitel _De driedeling van politieke eenheid_, probeert hij de politieke constitutionele functie van het begrip beweging te definiëren. Dit is gênant omdat het Schmitt in dit essay gaat om de definitie van de constitutionele structuur van het Nazistische rijk. Ik zal zijn stelling samenvatten, gegeven het feit dat deze promiscuïteit met een denker van het Nazisme vraagt om helderheid. Volgens Schmitt is de politieke eenheid van het Nazi-rijk gefundeerd op drie elementen of leden: staat, beweging en volk. De constitutionele articulatie van het Reich resulteert uit de articulatie en het onderscheid van deze drie elementen. Het eerste element is de staat die de statische politieke kant is: het apparaat van kantoren en agentschappen. Het volk daarentegen, let op, is het *onpolitieke* element dat groeit in de schaduw en onder de bescherming van de beweging. De beweging is het eigenlijke politieke element, het dynamische politieke element dat zijn specifieke vorm vindt in relatie met de Nazi-partij en haar leiderschap, maar voor Schmitt is de Führer slechts een personificatie van de beweging. Schmitt suggereert dat deze driedeling ook aanwezig is in het constitutionele apparaat van de Soviet-staat.
Mijn eerste overweging is dat het belang van het begrip beweging ligt in de functie van het onpolitiek-worden van het volk (onthoud dat het volk het onpolitieke element is dat groeit in de schaduw en onder bescherming van de beweging). Dus de beweging wordt het beslissende politieke begrip wanneer het democratische concept van het volk, als een politiek lichaam, in neergang is. Democratie eindigt als bewegingen ontstaan. Substantieel gesproken zijn er geen democratische bewegingen (als we met democratie bedoelen dat wat traditioneel het volk beschouwt als het politieke lichaam dat democratie constitueert). Wat betreft deze veronderstellingen zijn revolutionaire stromingen van links het eens met het Nazisme en Fascisme. Het is niet toevallig dat hedendaagse denkers die nieuwe politieke lichamen proberen te bedenken, zoals Toni, hun afstand nemen van het volk. Voor mij is het significant dat er rond Jezus nooit _laos_ of _demos_ was (technische termen voor volk) maar enkel _oclos_ (een massa, een turba, multitude). Het begrip beweging veronderstelt de eclips van het idee van het volk als constitutief politiek lichaam.
De tweede implicatie van dit Schmittiaanse concept van beweging is dat het volk een onpolitiek element is wier groei door de beweging beschermd en onderhouden moet worden [Schmitt gebruikt de term _wachsen_, biologische groei]. Wat met dit onpolitieke volk overeenstemt is de onpolitieke sfeer van bestuur, en Schmitt verwijst ook naar de corporatistische staat van het Fascisme. Kijken we er vandaag naar, dan ontkomen we er niet aan erin – in deze bepaling van het volk als onpolitiek – de impliciete erkenning te zien, die Schmitt nooit durft te articuleren, van haar biopolitieke karakter. Het volk verandert nu van een constitutief politiek lichaam in een bevolking: een demografische biologische entiteit, en als zodanig onpolitiek. Een entiteit om te beschermen, te koesteren. Toen de mensen tijdens de 19e eeuw ophielden een politieke entiteit te vormen en getransformeerd werden in demografische en biologische bevolkingen, werd ‘de beweging’ een noodzaak. Dit is iets dat we ons moeten realiseren: we leven in een tijd waarin de transformatie van ‘volk’ naar ‘bevolking’ een voltooid feit is. Het volk is een biopolitieke entiteit in Foucault’s betekenis en maakt het begrip beweging noodzakelijk. Als we de notie van biopolitiek anders willen denken, zoals Toni doet, als we denken aan de intrinsieke politisering van het biopolitieke, als iets dat al grondig politiek is en niet door de beweging gepolitiseerd hoeft te worden, dan moeten we ook het begrip ‘beweging’ opnieuw zien te denken.
Dit werk van definieren is noodzakelijk omdat als we doorlezen bij Schmitt we dreigende leemten zien: voor zover het bepalende politieke element, het autonome element, de beweging is, en het volk onpolitiek is, dan kan de beweging zijn eigen politiek-zijn alleen vinden door op het onpolitieke lichaam van het volk interne caesuren of snijlijnen op te tekenen die haar politisering mogelijk maken. Deze _caesura_ bij Schmitt zijn wat hij de identiteit van soorten noemt, d.w.z. racisme. Hier bereikt Schmitt de grootste identificatie met racisme en de grootste medeverantwoordelijkheid met het Nazisme. Dit is een feit maar we moeten erkennen dat deze keuze, om gedwongen te zijn een caesuur te tekenen op het onpolitieke lichaam van het volk, een onmiddellijk gevolg is van zijn idee van de functie van de beweging. Als de beweging het politieke element is als de autonome entiteit, waar kan ze dan haar politiek vandaan halen? Haar politiek kan alleen gebaseerd worden op haar mogelijkheid om een vijand onder het volk aan te duiden, te identificeren, in Schmitt’s geval een raciaal ‘vreemd’ element. Waar er beweging is, is er altijd een caesura die het volk doorsnijdt en verdeelt, in dit geval een vijand identificerend. Dit is waarom ik denk dat we het idee van beweging opnieuw moeten overdenken, samen met haar relatie tot volk en multitude. In Schmitt zien we dat de uitgesloten elementen van de beweging terugkomen als dat waarover besloten moet worden, het politieke moet bestluiten over het onpolitieke. De beweging besluit politiek over het onpolitieke. Het kan raciaal zijn maar het kan ook het management van bevolkingen zijn, zoals vandaag.
Dit zijn mijn vragen:
Moeten we het begrip van beweging blijven gebruiken? Als het een grens van politisering van het onpolitieke aanduidt, kan er dan een beweging zijn die verschilt van burgeroorlog? of:
In welke richting kunnen we het begrip beweging en haar relatie tot biopolitiek anders denken?
Ik zal jullie hier geen antwoorden geven, het is een lange-termijn onderzoeksproject, maar ik heb een aantal indicaties:
Het begrip beweging staat centraal bij Aristoteles, als _kinesis_, in de relatie tussen potenza en handeling. Aristoteles definieert beweging als de handeling van potenza als potenza, in plaats van als de overgang tot de handeling. Ten tweede zegt hij dat beweging _ateles_ is, onvoltooide handeling, zonder een doel. Hier zou ik een aanpassing van zijn zienswijze suggereren, en misschien dat Toni het voor één maal met me eens is: dat beweging de constitutie (totstandkoming) is van een potenza als potenza. Maar als dit waar is dan kunnen we beweging niet denken als extern of autonoom in relatie tot de multitude. Ze kan nooit het subject zijn van besluiten, organisatie, leiding van het volk, of een element van politisering van de multitude of het volk.
Een ander interessant aspect in Aristoteles is dat beweging een onvoltooide daad of handeling is, zonder telos, wat betekent dat beweging een essentiële relatie onderhoudt met een ontbreken [privation], een afwezigheid van telos. De beweging is altijd in constitutieve zin de relatie met haar gemis, haar gebrek aan een doel, of ergon, of telos en opera. Waar ik het altijd met Toni over oneens ben is deze nadruk die gelegd wordt op productiviteit. Hier moeten we het ontbreken van opera centraal stellen, of terugnemen. Dit drukt de onmogelijkheid uit van een politieke telos en ergon. Beweging is de onbepaaldheid en imperfectie van elke politiek. Het laat altijd een residu achter.
In dit perspectief kan het motto dat ik citeerde als regel voor mijzelf ontologisch opnieuw geformuleerd worden als dit: de beweging is dat wat als het is, is alsof het niet was, het ontbreekt aan zichzelf (_manca a se stesso_), en als het niet is, is alsof het wel was, het overschrijdt zichzelf. Het is de grens van onbepaaldheid tussen een overschot en een gebrek dat de grens aangeeft van elke politiek in zijn constitutieve imperfectie.
Giorgio Agamben is filosoof en professor aan de Universiteit van Venetie. Uit het Italiaans vertaald door Arianna Bove vanaf audiofile:
http://www.globalproject.info/IMG/mp3/03_agamben.mp3
(De Engelse vertaling staat op http://www.neuralyte.org/~joey/generation-online/p/fpagamben3.htm)