arch/ive/ief (2000 - 2005)

Verdragrechterlijke militarisering
by vrede Monday, Dec. 13, 2004 at 4:32 PM
vrede@vrede.be

Op basis van het op 29 oktober 2004 ondertekende verdrag voor een EU-grondwet, kan geen vreedzaam Europa ontwikkeld worden. Noch tijdens de regeringsconferentie, noch in de EU-conventie die het ontwerpdocument moest helpen opstellen, zijn de onderdelen van het verdrag die de EU verder het militaire pad opduwen, op een ernstige manier in vraag gesteld. Of waarom het ontwerpverdrag voor een Europese grondwet gevaarlijk is voor de vrede

(toespraak van vredesactivist en Europarlementslid Tobias Pflüger op de vredesconferentie van 11.12 in De Markten te Brussel)

Tijdens de regeringsconferentie was het voornaamste punt van discussie over de EU-grondwet, het stemmengewicht binnen de EU. Volgens het voorstel van de grondwettelijke conventie zouden vanaf 2009 de meeste beslissingen in de Ministerraad genomen worden met een dubbele meerderheid. Meerderheidsbeslissingen komen tot stand als minstens 13 van de 25 regeringen die minstens 60 procent van de bevolking vertegenwoordigen, hun instemming verlenen. Polen en Spanje waren ertegen om de stemrechten volgens bevolkingsgrootte te laten verlopen, omdat ze met deze regeling in vergelijking met de afspraken zoals die tot nu toe in het Nice-Vedrag staan ingeschreven, aan gewicht zouden verliezen. Omgekeerd zou Duitsland als bevolkingsrijkste land duidelijk aan macht winnen. Op de bijeenkomst van de ministerconferentie van 17/18 juni is er een compromis uit de bus gekomen. Om Spanje en Polen te overtuigen werden de quota’s voor meerderheidsbeslissingen op 55 procent van de lidstaten en 65 procent van de bevolking opgetrokken.

Het is interessant om te zien hoe het stemgewicht in vergelijking met het Verdrag van Nice is verschoven. Het gewicht van Duitsland in de Raad stijgt van 9 procent tot 18,2 procent, wat meteen goed is voor zomaar 9,2 procent meer. Frankrijk gaat van 9 procent naar 13,2 procent, wat een winst van 4,2 procent oplevert. Dan volgt Groot-Brittannië met een toename van 4 procent (van 9 naar 13 procent) en Italië van 9 naar 12,6 procent (plus 3,6 procent). Spanje is met 0,6 procent meer uiteindelijk nog naar 9 procent gestegen. Polen moest zich ermee tevreden stellen dat het uiteindelijk geen stemmen verloor. Het blijft bij 8,4 procent. Alle andere landen verliezen tussen 0,5 en 1,5 procent stemmen in vergelijking met het Nice-Verdrag. Daarmee is duidelijk wie er omwille van machtspolitieke redenen een bijzonder belang heeft bij het inwerkingtreden van het grondwettelijk verdrag. Het meest dramatische bij deze herijking van het stemgewicht is dat het bestaande evenwichtsprincipe tussen de lidstaten van de EU ongedaan wordt gemaakt. De gelijkheid van stemmen tussen de grote staten, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië wordt gesloopt. Daarenboven winnen de vier groten 21 procent aan stemmen en Spanje nogmaals 3,6 procent. De middelgrote en kleinere staten verliezen navenant.

De EU is klaar voor een algemene capaciteit van oorlogsvoering

Het ziet er naar uit dat het de doelstelling is van de buitenlandse en militaire politiek in het grondwettelijk verdrag om de Europese Unie een vermogen te bezorgen voor globale oorlogsvoering. Het verdrag moet een operationeel vermogen dat op militaire middelen steunt veiligstellen (Art I-41 lid 1). Bewapening wordt een grondwettelijke verplichting : « de lidstaten verbinden zich ertoe hun militaire vermogens geleidelijk te verbeteren » (Art I-41 lid 3). En : een « een agentschap op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening (het Europees Defensieagentschap) moet dit bewaken en « de uitvoering van alle nuttige maatregelen om de industriële en technologische
basis van de defensiesector » doorvoeren (III-311). Het is ook opvallend dat het EU-parlement en het Europees Gerechtshof expliciet uitgesloten worden van de controle op de buitenlandse en militaire politiek. De interventies van de EU worden massaal uitgebreid : in artikel III-309 staan de militaire opties van de EU omschreven. De zogenaamde ‘Petersbergtaken’ worden aangevuld (« humanitaire interventies » tot gevechtsinterventies) met zogenaamde ontwapeningsoorlogen, een uitvinding van Joschka Fischer (Duits minister van Buitenlandse zaken, nvr.) tijdens het begin van de Irak-oorlog.

Ook militaire acties in het kader van de strijd tegen het terrorisme zijn vastgelegd. Van bijzondere aard is de in artikel III-312 vastgelegde « permanente gestructureerde (militaire) samenwerking », die nu met een aanvullend protocol nauwkeurig gedefinieerd wordt.

De inspanningen voor een Europese Grondwet met als uitgangspunt dat de EU een medeverantwoordelijkheid draagt voor het behoud van de vrede in de wereld, zijn mislukt.

In plaats van de verplichting in te schrijven dat de rol van de Verenigde Naties in interstatelijke conflicten moet versterkt worden, en dat hun handelen moet onderworpen zijn aan het Handvest van de VN en meer in het bijzonder aan het verbod op geweld bij internationale betrekkingen, vinden we een militairinterventionistische interpreteerbare formulering in de grondwet terug. Namelijk de verplichting tot het « verder ontwikkelen » van het volkerenrecht en de verplichting m.b.t. de « grondbeginselen van het Handvest van de Verenigde Naties ». In bepaalde interpretaties laat dit uiteindelijk de deur open voor niet gemandateerde militaire EU-interventies.

Ook ontbreekt de expliciete formulering dat van het territorium van de EU-staten nooit meer een oorlog mag uitgaan. Naar een uitbanning van aanvalsoorlogen is het eveneens vergeefs zoeken. Er wordt ook geen uitdrukkelijk verbod op wereldwijde militaire interventiepolitiek geëist. Nuttige instituten die op het niveau van de EU kunnen meehelpen aan de bouw van een vreedzaam Europa zijn niet in de grondwet terug te vinden : er is sprake noch van een Europees Agentschap voor ontwapening en reconversie, noch van een bureau voor de controle op het verbod op wapenexporten.

Dit grondwettelijk verdrag is heel ver verwijderd van een Europese Unie die oorlog en militair gebruik van geweld voor het oplossen van conflicten afwijst, die massavernietigingswapens wil ontmantelen en die de bewapeningsindustrie omturnt in civiele productie en wapenexport beëindigt. Een vredesondersteunende reductie van de militaire capaciteiten naar een structurele niet-aanvalscapaciteit van de EU daarentegen, wordt in de Grondwet in zijn tegendeel gedraaid. Alles is ondergeschikt gemaakt aan een structurele en concrete aanvalscapaciteit. Blijkbaar is volgens de eigen logica alleen zo een globale machtsuitoefening mogelijk.

Europese Veiligheidsstrategie als concrete uitvoering

Nog tijdens de discussies over het Grondwettelijk verdrag van de EU, werkten de staats- en regeringsleiders van de lidstaten aan de concrete uitvoering van het gemilitariseerde luik van de EU-grondwet . Zo werd in Rome een militaire strategie afgesproken, de zogenaamde « Europese Veiligheidsstrategie ». Reeds voordien toonde de Duitse Bondskanselier zich er over verbaasd, dat het voorstel – die verregaand de denkbeelden van de Duitse en Franse regering weergeeft – door alle EU-staten is aanvaard : « In de eerste plaats is het gezien de uiteenlopende Europese standpunten over Irak opvallend, dat het ontwerp van Javier Solana voor een Europese veiligheidsstrategie, door alle Europese partners positief opgenomen is. » (Internationale Politik, nr. 9-2003)

Inderdaad werd het voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), Javier Solana, zo goed als onveranderd aanvaard. Daarin staan drie strategische doelen :
- Ten eerste, de strijd tegen het terrorisme
- Ten tweede, de strijd tegen de verspreiding van massavernietigingswapens
- Ten derde, hulp voor falende staten in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit

De wijze waarop de EU militair zal reageren wordt eveneens in het strategisch document vernoemd : « Als Unie van 25 leden, die een bedrag van meer dan 160 miljard euro aan defensie uitgeeft, moeten wij in staat zijn verscheidene operaties tegelijkertijd uit te voeren. » En aan de andere kant: « Ons traditionele concept van zelfverdediging – tot en met de koude oorlog – was gebaseerd op de dreiging van een invasie. Met de nieuwe bedreigingen zal de eerste verdedigingslinie zich vaak buiten onze grenzen bevinden. De nieuwe bedreigingen zijn dynamisch. »

« Verdedigingslinies » die in het buitenland liggen, dat doet ons herinneren aan het zogenaamde « preëmptieve oorlogsconcept » van de « National Security Strategy » (NSS) van de VS-regering.

De EU behoedt zich er voor de begrippen « preëmptieve oorlog » of « preventieve oorlog » te hanteren. Op de homepage van de Duitse Bondsregeringstaat er daarover : « het omstreden begrip ‘preëmptief engagement’ werd door ‘preventief engagement’ vervangen. » Officiële verklaringen moeten de indruk wekken, dat met dit andere begrip ‘preventie’ conflictvoorkoming is bedoeld. De Neue Züricher Zeitung (15.12.03) vermoedt daarentegen dat het begrip ‘preëmptief’ vermeden diende te worden omdat het om een beladen begrip gaat. En voor de International Herald Tribune (09.12.03) is het begrip alleen omgewisseld omdat er in een aantal EU-talen gewoon geen woord voor ‘preëmptief’ bestaat. Onafhankelijk daarvan : verdedigingslinies in het buitenland dat is een omschrijving voor ‘aanvalsacties’ en aanval voordat de tegenstander kan aanvallen. Dergelijke agressie is in strijd met het internationaal recht.

European Defensepaper met preventieve oorlog
Daarop kreeg het Parijse Instituut voor Strategische Studies (ISB), dat in 2001 voor het Europese militaire pakt, de West-Europese Unie (WEU) werkte, de opdracht verschillende interventiescenario’s uit te werken op basis van het nog niet geratificeerde grondwettelijk verdrag van de EU en de EU-veiligheidsstrategie.

In oktober 2004 verscheen er een studie van hooggeplaatste militaire adviseurs met het etiket « European Defense Paper ». Het resultaat is opmerkelijk. De auteurs van de studie bepleiten een strategische, snelle en omvattende bewapening van de EU. Het doel is het bereiken van de status van een wereldmacht, die in staat is aanvalsoorlogen uit te voeren. « Preventieve interventie » is daarvan in deze strategie een vanzelfssprekend onderdeel.

Daarmee krijgen aanvalsoorlogen ook een Europese verankering. De nucleaire optie wordt niet langer uitgesloten. Lathar Rühl, voormalig staatssecretaris in het Duitse ministerie van Landsverdediging en mede-auteur van het « European Defense Paper » stelt weliswaar tevreden vast dat het thema « preventie» in het document vooral behandeld wordt vanuit de invalshoek van een oorlog met conventionele strijdmachten en operationele speciale éénheden. « Evenwel » werd echter toch de mogelijkheid vermeld, daarbij Britse en Franse nucleaire strijdmachten« expliciet of impliciet » te betrekken. (Lothar Rühl : Hiaten tussen middel en doel. Het « European Defense Paper » ; Frankfurter Allgemeine Zeitung 01.10.2004). Inderdaad lezen we in het strategiedocument met betrekking tot de oorlogsscenario’s van de toekomstige EU-strijdmacht. « We hebben niet vermeden scenario’s voor te stellen, waarin de nucleaire strijdmachten van EU-leden (Frankrijk en Groot-Brittannië) expliciet of impliciet ter discussie zouden kunnen staan ».

Nieuwe strijdkrachten : de « battle groups »
Ook wat de concrete bewapening voor de globale oorlogsvoering betreft, is de EU niet gierig. Zo verduidelijkten de EU-ministers van landsverdediging onlangs de toekomstige opstelling van Europese strijdkrachten (« battle groups »).
Volgens afspraken, die in september 2004 in het Nederlandse Noordwijk gemaakt werden, domineert het Frans-Duitse machtskartel deze snel inzetbare « battle groups » Het fundamentele besluit, de EU uit te bouwen tot een macht met een globale oorlogsvoeringscapaciteit, is door Berlijn en Parijs in het Europees grondwettelijk verdrag doorgeduwd. Naast de uitvoering van het bewapeningsprogramma, dringen Berlijn en Brussel ook aan op de troepenopstelling. De EU-ministers van landsverdediging hebben in maart 2004 met een zogenaamd « Head-Line Goals 2004 » tot een routeplan voor globale oorlogscapaciteit besloten, dat staatshoofden en regeringsleiders op de top van juni 2004 hebben goedgekeurd. Het plan voorziet het uitbouwen van een goed bewapende strijdmacht, die in 2010 onder een ééngemaakt EU-bevel voor wereldwijde militaire interventies beschikbaar zou zijn. Op dit ogenblik zijn er twee zuilen voor de daarvoor voorziene troepen in opbouw. Enerzijds is er de Europese interventiemacht, die tot 60.000 manschappen in het veld kan brengen en voor langere tijd kan gestationeerd worden in een crisisgebied. Anderzijds zijn er de « battle groups » van 1500 elitesoldaten, die als eersten naar een oorlogszone gestuurd worden en een weg moeten banen voor de interventiemacht.
Dat verwijst weer naar het protocol voor de «gestructureerde (militaire) samenwerking », dat de dimensie van de kern-Europese militarisering in het huidige grondwettelijk verdrag moet vastleggen. Een van de eerste Europese « battle groups » zou de Duits-Franse brigade in Müllheim zijn.

« Gestructureerde samenwerking » op militair vlak als militair kern-Europa.
Naast de algemene stappen tot militarisering voor alle EU-leden, opent zich volgens artikel I-41, 6 en artikel III-312 met de zogenaamde « structurele samenwerking » niets minder dan een juridisch kader voor een militaire samenwerking tussen een beperkt aantal staten (ESVP) binnen de EU. De anders vastgelegde unanimiteit inzake buitenlands en militair beleid, heeft hier expliciet enkel betrekking op diegenen die aan de gestructureerde samenwerking deelnemen. De anderen blijven daar letterlijk buiten. In artikel III-312 wordt - voor de nauwkeurige vormgeving van dat kern-Europese militair beleid - verwezen naar het overéénkomstige protocol bij het Europees grondwettelijk verdrag. Het is niet onbelangrijk te weten dat, als het al publiek gebeurt, over 460 artikels van de Grondwet gediscussieerd wordt, terwijl niemand met een woord rept over de 350 bladzijden protocollen en de 112 bladzijden verklaringen die na ratificatie rechtsgeldig worden. Ze zijn praktisch onbekend. Wanneer men het protocol over de gestructureerde samenwerking op militair gebied bekijkt, wordt onmiddellijk duidelijk dat het hier niet om bijkomstigheden gaat. Niet enkel wordt hier de samenwerking met de NAVO gebetonneerd en verklaard bij te willen dragen tot de « vitaliteit van een vernieuwd Atlantisch bondgenootschap » (CIG 87/04 ADD 1), maar bevinden zich ook gedetailleerde verdragsbepalingen voor een militair kern-Europa. Zwart en wit staat hier op papier dat aan de « gestructureerde samenwerking » kan deelgenomen worden door iedere lidstaat die «zich verplicht» zijn verdedigingscapaciteit en uitbouw van zijn nationale bijdrage « intensief te ontwikkelen », en de deelname aan de « belangrijkste Europese bewapeningsprogramma’s » en aan de werking van het Europees agentschap voor bewapening, onderzoek, en militaire capaciteiten » al evenzeer « intensief te ontwikkelen ».
Hier wordt vastgelegd dat de kern van de EU-staten, die zich verplichten tot militaire agressiebereidheid (vulgo : interventiebereidheid) en grootschalige bewapening zich de mogelijkheid geven om in het kader van de gestructureerde samenwerking van het Europa van de hogere snelheid hun buitenlands en hun veiligheidsbeleid gemeenschappelijk te militariseren. Dat wordt in het protocol nog verder gepreciseerd. Want het gaat erom « ten laatste in 2007 » over de capaciteit te beschikken om gemeenschappelijk strijdgroepen op te stellen en opdrachten door te voeren die binnen 5 tot 30 dagen op te nemen zijn en daarnaast opdrachten die van 30 tot 120 dagen kunnen uitgebreid worden. Om deze verplichtingen na te komen, is in artikel 2 van het protocol sprake van « afgesproken doelstellingen voor de hoogte van de investeringsuitgaven voor militaire goederen », die bovendien regelmatig zullen gecontroleerd worden. Ook de harmonisatie van het verdedigingsinstrumentarium wordt vastgelegd, en verder moeten er «gemeenschappelijke doelstellingen voor het zenden van strijdkrachten » uitgewerkt worden. Samengevat kunnen we het protocol omschrijven als een horrorcatalogus van een ontketend militair kern-Europa. De bepalingen daartoe moeten verdragsrechterlijk overééngekomen worden. Men laat echter niet graag iets aan het toeval over. Indien deze EU-grondwettelijke verdragsbepalingen werkelijkheid worden, dan ontstaat er een verplichting tot bewapening en tot een grotere militaire interventiebereidheid. Die bevindt zich niet enkel in de bepalingen van artikel I-41 ; maar in het bijzonder ook in de nieuwe « gestructureerde samenwerking » op militair vlak.

Samenvatting
Door de roodgroene regering van de Bondsrepubliek Duitsland wordt een nog sterkere verplichting tot het bereiken van volledige oorlogscapaciteit in het raam van een militair kern-Europa aangegaan. De beslissende vraag blijft evenwel of Frankrijk en in het bijzonder Duitsland na de ratificatie van het EU-grondwettelijk verdrag genoeg stemmen in de Raad kunnen bij elkaar sprokkelen om dit pad (in EU-oorlogen) te kunnen bewandelen. Als dreigement voor de andere lidstaten, zijn de bepalingen van de « gestructureerde samenwerking » echter nu reeds actief. Het gevaar van een versnelde militarisering van het Duitse buitenlands beleid met de bedoeling zelfstandige EU-oorlogen te kunnen voeren, heeft daarin gestalte gekregen. Daarin ligt de eigenlijke explosieve