arch/ive/ief (2000 - 2005)

Structurele armoede en de bestendiging ervan door 'hulpverleners.'
by Ronald Clercx Tuesday, Jun. 22, 2004 at 5:26 PM
R.Clercx@telenet.be Jules Peurquaetstraat 41, 8400 OOSTENDE

Armoede is hoofdzakelijk een structureel gegeven. De auteur, zelf maatschappelijk assistent van opleiding, overloopt op toegankelijke wijze de factoren die aan de basis liggen van structurele armoede, en hoe de hulpverlening oplossingen biedt, die op langere termijn niet in het belang zijn van de cliënt maar van het establishment.

Ooit was ik als kind verwonderd over de grove ongelijke verdeling van rijkdom. Toen ik zes jaar was belandde bvb. mijn moeder na een vechtscheiding aan het O.C.M.W. (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn) om er te smeken voor een bestaansminimum. Mijn moeder keek destijds naar ‘Dynasty’ op tv, een Amerikaans feuilleton waar alle personages in paleizen woonden. Ik vond het als kind al een bevreemdend contrast met onze eigen situatie. Sinds toen vroeg ik mij af en ben ik mij steeds blijven afvragen waar de oorzaken lagen dat sommigen véél te véél en anderen véél te weinig hadden.

Nu, zovele jaren later als gediplomeerd ‘sociaal assistent’ (een term waar ik overigens niet van houdt omdat het teveel de nadruk legt op het individu die moet ‘geassisteerd’ worden in zijn sociaal zijn), ben ik niet langer verwonderd. Nu walg ik van het inzicht over de structureel ingebakken mechanismen van een decadente samenleving waardoor sommige ertoe gedoemd zijn om arm te blijven (of steeds rond die grens te blijven haperen) en anderen zich schaamteloos verrijken op al verworven middelen.

Armoede is een ingrijpende ervaring. Armoede gaat véél verder dan de stress over het tekort aan financiële middelen om in noodzakelijke levensbehoeften te voorzien. Armoede is het inkrimpen van de mogelijkheid om keuzes te maken en hierdoor een aanslag op de autonomie en het zelfrespect van ieder wie met armoede wordt geconfronteerd.

Wie arm is, blijft afhankelijk van huisbazen die een woning zien als een investering, terwijl het voor de huurder een dak boven zijn of haar hoofd is. Wie arm is heeft géén geld voor biologisch gekweekte tomaten, hij of zij zal het met waterige massaproductie moeten doen. Wie arm is heeft géén geld voor de ‘beste koop’ van Testaankoop, hij of zij zal het met de goedkoopste koop moeten doen. Gezond boerenverstand zegt dat zeer goedkope producten, meestal niet garant staan voor duurzaamheid of kwaliteit, eerder voor het tegendeel.

Wie arm is wordt gedwongen op schrik van het verliezen van zijn uitkering (in de westerse landen) of erger nog compleet creperen (in ontwikkelingslanden) om bvb. een job tegen een minimumloon te aanvaarden. Wie mensen kan tewerkstellen tegen minimumlonen hoeft nooit rekenschap af te leggen over de hoogte van het loon in verhouding met wat de werkgever al bezit. Zo kan tegenwoordig bvb. een multinational die al over fortuinen beschikt, véél mensen aan minimumlonen tewerkstellen, waarbij nog maar eens diegenen die al over teveel beschikken zichzelf nog meer kunnen verrijken via het ploeteren van hen die te weinig bezitten.

Kortzichtige economisten rechtvaardigen dit via ‘de wet van vraag en aanbod’: er zijn relatief véél kandidaten (al dan niet gedwongen, maar dat wordt in de wet van vraag en aanbod gemakkelijkheidhalve buiten beschouwing gelaten) voor slecht betaalde banen dus is de verloning minder. Nochtans gaat deze vaststelling niet op als het bvb. over eliteberoepen gaat: Hoewel er bvb. in België teveel huisdokters zijn is de raadpleging ervan niet goedkoper geworden, integendeel.

Wat er doorgaans buiten beschouwing wordt gelaten is wat ik noem ‘de objectieve meerwaarde voor een samenleving’ van een bepaalde activiteit. Gezond verstand zegt immers dat bvb. een bejaardenhelpster (die doorgaans slecht wordt vergoed) méér bijdraagt aan de samenleving, dan een kaderlid bij een multinational die via agressieve marketing probeert een 10de soort kauwgom te introduceren. Toch zal, wanneer het laatste product voldoende afzet vindt, dit als een bijdrage tot de samenleving worden beschouwd die genereus wordt beloond, los van de middelen of strategieën die er worden gebruikt om het product aan de man te brengen. Deze middelen of strategieën zijn samengevat toegespitst op het kunstmatig creëren van behoeften bvb. mode, trends, bieden géén objectieve meerwaarde voor de samenleving, integendeel ze verhullen de essentie van de reële behoeften.

De eerste (de bejaardenhelpster) heeft bvb. géén behoefte aan reclame en marketingstrategieën om haar meerwaarde voor de samenleving aan te tonen, de tweede (het kaderlid bij de kauwgomfabrikant) heeft behoefte aan enorme rookgordijnen: in essentie verkoopt hij synthetische, vaak ongezonde stoffen die kleurrijk verpakt zijn.

Laat mij verder met kinderlijke verwondering kijken hoe onze samenleving in elkaar steekt.
Iemand kan bvb. heel goed tegen een voetbal trappen of slaan en verdient hiermee fortuinen. Nochtans kun je moeilijk stellen dat tegen een bal trappen of slaan véél meerwaarde biedt aan de verbetering van de samenleving, buiten de vaststelling dat nogal véél mensen graag kijken naar iemand die tegen een bal trapt of slaat. Laat ons nu kijken naar de persoon die het huisvuil ophaalt: hij of zij zal op maandbasis honderden keren minder verdienen per maand en veel minder sociale status genieten, maar neem die personen weg die de straat vegen en in de kortste tijd ontstaan er hygiëneproblemen. De ‘objectieve meerwaarde voor de samenleving’ is in het voordeel van de laatste. Toch waardeert de samenleving de succesvolle voetballer of tennisser véél en véél meer; vreemd om niet te zeggen hallucinant.

Hieruit kunnen we afleiden dat de beloning voor een gepresteerde dienst vaak los staat van de 'objectieve méérwaarde voor de samenleving' van een bepaald gedrag.

Wie bvb. over véél middelen beschikt, mag van de bank rekenen op heel goede voorwaarden om zijn geld te beleggen, terwijl iemand die over weinig geld beschikt blij mag zijn als hij of zij een lening loskrijgt. Of met andere woorden: wie al tekort heeft moet extra betalen (leningrente) voor financiële middelen, wie over heeft krijgt betere voorwaarden (hogere rente) om nog meer te krijgen.

Hieruit kunnen we afleiden dat wie te weinig heeft op langere termijn nog meer zal moeten uitgeven, wie teveel heeft op langere termijn nog minder moet uitgeven en nog meer beloond worden omdat hij of zij al véél heeft. Hebben is dus voorwaarde om nog meer te krijgen. Niet hebben veroordeelt tot méér uitgeven.

Voorstanders van het bovenstaande systeem schermen vaak met het bezitten van bepaalde vaardigheden, zij de intelligentie of zij het pragmatisme, om de kloof tussen exuberante verloning of slechte of géén verloning goed te praten.

In de 1ste plaats is er de combinatie tussen genetische bepaaldheid en sociaal milieu. Beiden zijn géén keuzes die het individu maakt en daarom zou in een objectiever systeem het individu er ook niet voor kunnen bestraft of beloond worden. Genetica en initieel sociaal milieu vallen immers buiten de keuzemogelijkheden van het individu, men kiest niet zijn genen, noch zijn oorspronkelijk milieu.

Geboren worden in een bepaald milieu (bvb. de koninklijke familie) rechtvaardigt nog steeds het ontvangen van een dotatie en status om de simpele reden dat men een titel krijgt (bvb. prinses) waar men als individu niets voor heeft moeten doen. Evengoed staat het geboren worden in een armzalig milieu, al van bij aanvang garant voor een initieel gebrek aan middelen om tot zelfontwikkeling te komen. Het individu in de laatste categorie zal een wezenlijke (vaak onmogelijke) opdracht hebben om deze beginsituatie te overstijgen. Het overstijgen van de beginsituatie wordt dan vaak doel op zich. Uiteraard zijn diegenen die hierin slagen een dankbaar propagandamiddel voor hen die baat hebben bij het verkopen van ‘The American Dream’: de illusie, opium voor de armen. Gemakkelijkheidhalve vergeet men dat statistisch gezien de mogelijkheden om een slechte beginsituatie te overwinnen te verwaarlozen zijn, in vergelijking met de kans op slagen wanneer men al in een behoed milieu wordt geboren die veel keuzemogelijkheden biedt. Daarbij wordt ook het ethisch besef (zie later) die meespeelt in de kans op slagen buiten beschouwing gelaten.

Hieruit kunnen we afleiden dat het milieu waarin we geboren worden voorwaarde is om méér of minder kansen te krijgen tot zelfontwikkeling. Deze factor waarover het individu géén enkele macht heeft, zal voorwaarde zijn vanaf jonge leeftijd voor de mogelijkheden tot het uitbreiden of het minder beschikken over kansen.

Als we het genetisch bekijken, een andere factor waar het individu géén enkele invloed op heeft, dan zien we dat sommigen de vaardigheden hebben om bvb. chirurg te worden, anderen worden bvb. kassaverkoopster. Men zou kunnen stellen dat het uitoefenen van een functie als chirurg meer intelligentie vergt dan het uitoefenen van een baan als kassaverkoopster. Evengoed veronderstelt het laatste het kunnen omgaan met een héél routineuze taakinvulling tegen slechte financiële voorwaarden (wat op zich al een hele opdracht is om zich hiermee te kunnen verzoenen). Evengoed beschikt de chirurg wellicht niet over de attitude of motivatie om een job als bvb. rekkenvuller dagelijks met goed gevolg te volbrengen zonder in depressie te vervallen.

Hieruit kunnen we afleiden dat het hebben van een betrekking met sociaal aanzien en een goede verloning (de chirurg) op zich voorwaarde is tot nog méér keuzemogelijkheden, terwijl het hebben van een job als kassaverkoopster met weinig sociaal aanzien en een slechte verloning nog méér de keuzemogelijkheden beperkt. Los daarvan is het bezitten van bepaalde vaardigheden tot op zekere hoogte determinerend voor de functies die men kan uitoefenen: een kassajuffrouw zou misschien géén goede chirurg zijn, maar het omgekeerde is evengoed het geval.

Laat ons nu even de rol van hulpverlening aan de structurele oorzaken van armoede koppelen:

Hoewel armoede zoals hierboven aangetoond hoofdzakelijk een structureel gegeven is, wordt het door de meeste sociaal ‘assistenten’ individueel aangepakt en in het ergste geval bestendigd.
Sociaal assistenten aan het O.C.M.W. klagen bvb. niet de structurele onrechtvaardigheden die aan de basis van armoede liggen aan, integendeel ze leggen het individu die ‘aan lager wal geraakt is’ in wezen de keuze op tussen het bvb. gaan werken voor een minimumloon (om anderen nog meer te verrijken) of het verliezen van hun 'leefloon' (vroeger bestaansminimum genoemd, een minder eufemistische term mijn inziens). Een dergelijk systeem wordt vergoelijkt onder de term ‘de actieve welvaartstaat’. Véél hulpverleners worden op die manier het verlengde van een systeemelite die behoefte heeft aan zoveel mogelijk armen die over zo weinig mogelijk keuzemogelijkheden hebben. Wie vanuit geïnstitutionaliseerde vorm (zij het via een vzw die wordt gesubsidieerd of via een overheidsinstelling) aan hulpverlening doet werkt immers voor broodheren die géén oor hebben naar wezenlijke structurele oplossingen, maar aan bestendiging van de situatie.

Evengoed is ons economisch systeem met zijn grotere roep naar flexibiliteit, efficiëntie en grotere productiviteit een aanslag op het gezinsleven en het sociale leven in bredere context. Wie bvb. de ganse dag wegens weinig keuzemogelijkheden onder hoogspanning een slecht verloonde betrekking uitoefent, heeft vaak géén energie meer over voor zijn sociale omgeving of zelfontwikkeling. Toch zijn er hulpverleners voldoende te vinden die een dergelijk probleem op individuele basis willen verhelpen. Het is echter nogal kortzichtig om werkstress bvb. te counteren met relaxatieoefeningen of therapie. In dit geval is de werksituatie de oorzaak van het probleem en relaxatieoefeningen vergroten op langere termijn enkel het probleem omdat hiermee het eerste als het ware goedgepraat wordt: het is het individu die een probleem heeft met de werksituatie en het individu moet willens nillens aangepast worden aan een ongezonde situatie waartegen hij of zij als organisme reageert. Een individu in een dergelijke situatie kan bvb. vervallen in alcoholisme en ander druggebruik om te ontsnappen aan een situatie die in wezen uitzichtloos is maar véél hulpverleners zullen in de praktijk oorzaak en gevolg gemakkelijkheidhalve omwisselen. ‘Establishment hulpverlening’ via het voorschrijven van slaap - , kalmeermiddelen, anti-depressiva, etc. zijn gemeengoed geworden. De ploegarbeider heeft bvb. slaapstoornissen door zijn werksituatie en de hulpverlening biedt ongezonde bestendiging van de situatie, maar géén verzet tegen de oorzaak van het probleem. De interim dagloner loopt onzeker en overspannen rond omdat hij of zij niet zeker is over de tewerkstelling van de volgende dag of inkomsten op het einde van de maand; géén nood: er is altijd wel een pil of therapie om de het reële besef van een uitzichtloze situatie te verdoezelen.

Laat ons dan ook ééns kijken naar eigenschappen die doorgaans nodig zijn om succesvol te zijn. Ethisch besef is alvast géén goede factor: ik vraag mij nog steeds af hoe kaderleden van multinationals het voor zichzelf goed kunnen praten dat een groot deel van hun kapitaal is gebouwd op genadeloze exploitatie. In de plaats van zand vreten in ontwikkelingslanden hebben multinationals een minimumloon in de plaats gesteld, en menen ze plots weldoeners te zijn.

Noch kan ik begrijpen hoe een plastisch chirurg enigszins trots kan zijn op een fortuin bestaande uit liposuctie i.p.v. het aanwenden van zijn vaardigheden om bvb. slachtoffers van oorlogsgeweld in Irak te helpen (die doorgaans géén geld hebben voor het herstellen van een verminkt gezicht, maar ook het probleem van vetzucht niet kennen).

Hoe kan de ethisch bewuste sportman zich bvb. laten sponsoren door een t-shirt te dragen van een merk als Nike, Adidas, etc. (voor méér inzicht over de praktijken van deze merken verwijs ik naar 'Het nieuwe zwartboek wereldmerken' verschenen bij uitgeverij Elmar)?

We sluiten mededogen, solidariteit en inlevingsvermogen uit als voorwaarde tot financiële beloning, integendeel het zijn eerder contra-indicaties. Wie voor Artsen Zonder Grenzen werkt en véél meer een objectieve meerwaarde biedt voor de samenleving, mag al blij zijn als hij of zij in één stuk terugkomt uit een land in oorlog.

Een voorname financieel vermogende achtergrond kan zeer veel helpen: het biedt keuzemogelijkheden en ogenblikkelijk sociaal aanzien, en zelfs al verricht men niets buiten bvb. het beleggen van kapitaal dat al voorhanden was bvb. in vastgoed, dan nog kan men rekenen op nog meer inkomsten en status.

Genetisch gezien geschikt zijn voor een functie die status geniet (kaderlid, manager, chirurg, industrieel ingenieur, systeemanalyst… ) is ook een aanrader. Als men bvb. genetisch gezien in de wieg gelegd is om een dergelijke functie uit te oefenen dan kan men rekenen op een ruime financiële honorering, wie echter zichzelf terugvindt in de baan van de huisvuilophaler die zal ondanks het feit dat hij evengoed een objectief nuttige functie vervult in de samenleving niet hoeven te rekenen op brede financiële inkomsten, noch sociaal aanzien.

Armoede is hoofdzakelijk een structureel en kunstmatig bestendigd probleem. Geïnstitutionaliseerde hulpverleners met enig inzicht die werkelijk, al is het maar een kleine sikkepit geven, om hun cliënten zouden zich in de 1ste plaats tegen hun broodheren moeten keren i.p.v. de belangen van de broodheer te verlengen.

Maar zoals eerder gezien: ethisch besef is een contra-indicatie om in deze samenleving te slagen.

Ronald Clercx