De aanval op een vreedzame manifestatie van zapatisten: actuele situatie en achtergrond by Mathias Bienstman Thursday, Apr. 22, 2004 at 4:50 PM |
Op tien april werd een vreedzame optocht van zapatisten aangevallen. Terwijl de autonome politieke structuren van de zapatisten zich inspannen om gevluchte families te helpen, groeien de speculaties over het 'waarom' van de aanval.
Op 10 april manifesteerden vierduizend zapatisten in Zinacatan. Ze waren naar die gemeente in Chiapas (Mexico) gekomen om water te brengen naar een dertigtal zapatistische families. De gemeentelijke overheid, van de partij PRD, had immers reeds meer dan vijf maand de toegang tot dat levensnoodzakelijke goed voor de families onmogelijk gemaakt. Nadat de zapatisten water hadden gebracht, werden ze met stenen, machetes en geweren aangevallen door militanten van de PRD. Die kleine groep agressoren werd geholpen en beschermd door de gemeentelijke politie. De aanval op de vreedzame optocht resulteerde in 35 zwaargewonden. 109 families sloegen uit angst voor meer geweld op de vlucht.
Nu, tien dagen na de feiten is het 'college voor goed bestuur' van de caracol van Oventic - d.i. een autonome politieke structuur van de zapatisten – druk in de weer met de terugkeer van de gevluchte families. Ze doen een oproep om een internationale karavaan te vormen die de families vergezelt tijdens de terugtocht naar hun huizen. Enlace Civil, een organisatie die vredesobservatoren uitstuurt in zapatistisch gebied, kondigt bovendien aan dat ze vredeskampen zal oprichten in de conflictzone.
Ondertussen blijven de politieke gevolgen en speculaties niet uit. In het kritische dagblad La Jornada verschenen op 20 april twee opmerkelijke stukken. Het eerste is een paginagrote advertentie van de gouverneur van Chiapas, Pablo Salazar. Hij kwam de afgelopen dagen onder druk te staan van nationale pers en steunnetwerken van de zapatisten. De PRD’er erkent dat de vreedzame manifestatie van de zapatisten ten onrechte werd aangevallen. Tevens geeft hij toe dat er gewonden met schotwonden zijn en belooft verzorging aan een jonge zapatist in levensgevaar. Om meer agressie in Zinacantan te voorkomen, blijven de politiediensten ter plaatse. Hij besluit: “De overheid van Chiapas houdt vast aan haar ethische opdracht om rechtvaardigheid te zoeken, de mensenrechten te beschermen, de cultuur van verdraagzaamheid te versterken, het geweld uit te roeien en de mechanismen en instanties voor overleg te versterken die zijn opgezet om verschillen op een vreedzame manier op te lossen en het respect voor de fundamentele beslissingen voor het leven in de gemeenschappen, inclusief die in verzet, te garanderen.”
In een opinieartikel getiteld ‘Chenalhó en Zinacantán’ verder op in de krant gaat Luis Hernández Navarro in op het sleutelelement in die advocatenzin van de gouverneur van Chiapas: de omgang van de overheid met de gemeenschappen in verzet. Toen Salazar in Chiapas aan de macht kwam, werd gehoopt dat zijn ‘linkse’ PRD een andere relatie zou aangaan met de verzetskrachten, met de zapatisten. De periode ervoor, onder de PRI, werd immers gekenmerkt door een ‘vuile’ contrarevolutionaire strategie, de ‘oorlogsvoering van lage intensiteit’. De overheid moedigde interne conflicten tussen indigena’s aan, bewapende paramilitaire groepen en greep gewelddaden aan om de verzetszone te militariseren. Van dat alles is de gemeente Chenalhó een triest voorbeeld. Tienduizend zapatisten en sympathisanten sloegen er in het midden van de jaren negentig omwille van de interne conflicten op de vlucht. 45 van die vluchtelingen werden in 1997 vermoord in het dorpje Acteal. Nog steeds is Chenalhó, dat net zoals Zinacantan binnen het gebied van de caracol van Oventic ligt, een van de meest gemilitariseerde zones. Bovendien leven er tot op de dag van vandaag zesduizend gevluchte zapatisten in Polho in erbarmelijke omstandigheden. Dit soort oorlogsvoering tegen de zapatisten kreeg felle kritiek en beschadigde het democratische imago van Mexico. Daarom was er nood aan een verandering in de strategie: men moest er in slagen de zapatisten op een weinig zichtbare manier uit te putten. Hernández speculeert nu in zijn opiniestuk dat de gebeurtenissen in Zinacantán een nieuw licht werpen op de wijzigingen die de strategie heeft ondergaan, met het aan de macht komen van de PRD.
Noch de paramilitairen, noch de boerenorganisaties, noch de geschenken en ontwikkelingshulp konden de zapatisten kraken, misschien lukt het wel met de versterking van ‘linkse krachten’ die de confrontatie met de rebellen aangaan en de zapatisten uit de dorpen verdrijven, schrijft hij.
Het afsluiten van het water is dan een van de talloze pesterijen die men test in het laboratorium voor nieuwe contrazapatistische strategieën. Maar minstens even betekenisvol is de aanval op de manifestatie. Het is de eerste maal dat een vreedzame betoging van Zapatisten openlijk werd beschoten. De optocht werd georganiseerd door het ‘college voor goed bestuur’ van de caracol van Oventic en stond daarom symbool voor de organisatiekracht van het zapatistisch zelfbestuur. Het zou kunnen dat de vernedering die de zapatisten ondergingen - namelijk om bekogeld en beschoten te worden door een klein groepje zonder iets te kunnen doen- geïnterpreteerd mag worden als een vernedering aan het adres van de pas opgerichte autonome politieke structuren van de zapatisten.