Recensie Verzet als scheppende kracht (in Samenleving & Politiek, Jenny Walry) by Jenny Walry (posted by ptj) Friday May 30, 2003 at 09:38 AM |
pjones@mec.ua.pt |
Verzet als scheppende kracht (Aubenas & Benasayag, 2003, Academia Press) is een boek dat open geesten waar ze zich ook bevinden kan inspireren, maar is vooral een aanrader voor iedereen die als het ware gevangen zit in het eigen politiek gelijk.
Recensie in Samenleving & Politiek door Jenny Walry
(SAMPOL, Jg. 10, Nr. 5, pp. 54-56)
Verzet als scheppende kracht is een boek dat open geesten waar ze zich ook bevinden kan inspireren, maar is vooral een aanrader voor iedereen die als het ware gevangen zit in het eigen politiek gelijk. Het lijkt me een uitstekende basis voor dialoog tussen ‘klassieke’ politiekers, vertegenwoordigers van het middenveld en groepen die de alternatieve praktijken van binnenuit kennen. Discussies, liefst in openbare fora, waarin verdeelde en zelfs tegenstrijdige opinies aan bod komen, zijn trouwens één van de belangrijkste pijlers voor iedere democratie die naam waardig.
In hoofdstuk één ‘Er was nog eens verandering’ bepleiten de auteurs de idee dat maatschappelijke verandering een wetmatigheid is in de menselijke geschiedenis. De grote wijzigingen die plaatsgrepen in de 20e eeuw in de URSS en China tonen ons echter dat de manier waarop dit gebeurt niet altijd tot positieve resultaten op lange termijn leiden. De grootste fout van iedere revolutie zien ze in het feit dat er een vaste en duidelijk omschreven blauwdruk van de toekomstige maatschappij aan vooraf ging, waar na verloop van tijd de middelen die werden gebruikt om dit doel te bereiken volledig uit de hand liepen. Zodra degenen die de revolutie aanvoerden, zich als gezag vestigen, beginnen de idealen die men nastreeft af te kalven en te veranderen in iets anders. Volgens de auteurs is er ook binnen het neoliberale kapitalisme verandering mogelijk en zijn de zo verspreide ideeën van het ‘einde van de geschiedenis’ en van de pensée unique misleidend. De noodzakelijke wijzigingen om tot een rechtvaardiger maatschappij te komen vragen echter geen klassieke revolutie, maar ‘alternatieve praktijken’.
De methode om kapitalisme te kunnen overstijgen heeft nood aan nieuwe denkwerkschema’s. Dit is het onderwerp van het tweede hoofdstuk. Vernieuwingen komen aan de oppervlakte en ontwikkelen zich langs het breken en verstoren van bestaande (kapitalistische) evenwichten en continuïteiten. De auteurs noemen dat ‘de ontwikkeling van emergenties van non-kapitalisme’ die tot stand kunnen komen via een veelheid van feitelijke praktijken, die erg verschillen van de klassieke modellen van verzet die een bepaald model vooropstelden. De ‘oude’ praktijken van verzet verwerpen Aubenas & Benasayag niet volledig. Het verschijnen van een veelheid van alternatieve non-kapitalistische praktijken realiseert zich integendeel in een spanning tussen enerzijds de ‘oude’ praktijken van verzet tegen de kapitalistische macro-economie en anderzijds de multipliciteit van deze nieuwe praktijken in wat ze later de meta-economie zullen noemen. Aubenas & Benasayag wijzen erop dat geen enkele situatie gelijk is aan een andere en dat iedere onrechtvaardigheid ingebed is in een bepaalde situatie en bijgevolg een andere situationele oplossing vereist: verzet in (westerse) democratieën zal andere strategieën vergen dan in landen waar nog geen democratie geïnstalleerd is. In Kongo zal zeker de maximumfactuur in de gezondheidszorg geen onderwerp van strijd kunnen zijn, vermits er geen sociale zekerheid is uitgebouwd.
Ikzelf ben vooral benieuwd naar doenbare praktijken in democratische landen waar de sociale zekerheid wél is uitgebouwd. Ik meen dat de bezetting van bossen en de krakerbeweging goede voorbeelden zijn van lokale en alternatieve initiatieven. De meest gehoorde tegenwerpingen tegen dit soort praktijken (bezetters kunnen zonder de uitkeringen van de verzorgingsstaat niet verder leven, en ze tasten de macro-economie niet aan) zullen binnen het alternatief verzet, zoals de auteurs later uiteenzetten teniet worden gedaan.
Het derde hoofdstuk ‘Over verzet’ toont dat de vroegere vormen van verzet (die trouwens sommige partijen nog voorstaan) allerminst hebben geleid tot wat de oorspronkelijke bedoeling was, namelijk een maatschappij waarin vrijheid en gelijkheid zich kunnen realiseren. Integendeel hebben de meeste revoluties geleid tot een éénpartijenstelsel dat meestal eindigde in bloedige dictaturen. Eén vorm van maatschappijmodel vooropstellen en die ten alle koste willen realiseren, zonder rekening te houden met wat concreet leeft bij de mensen, leidt tot een instrumenteel leven. We zagen hoe, zowel in de URSS als in China (en andere voorbeelden zijn mogelijk) in naam van de toekomst vele onrechtvaardige praktijken werden goedgepraat en aangemoedigd door de top en dit in naam van het ‘ene goede doel’.‘Het doel heiligt de middelen niet’ is een idee waar ook Camus ons reeds lang geleden attent op maakte. Verzet is verandering zonder vaststaand doel of blauwdruk van de toekomstige maatschappij. Dit soort verzet noemen Aubenas & Benasayag ‘de nieuwe radicaliteit’. Veranderingen, geleid vanuit de top kunnen geen succes hebben. Verzet moet groeien vanuit de concrete levenswijzen, wil het reële verbetering met zich brengen. Verzet zal groeien vanuit de dagelijksheid van de verschillende concrete situaties. Verzet is een daad die boven het instrumentele uitstijgt en haar eigen intrinsieke waarde creëert.
De auteurs wijzen er terecht op dat de neoliberale, kapitalistische manier van leven en denken deel uitmaakt van onze (westerse) identiteit en juist daardoor is verzet ertegen zo moeilijk. Willen we onze identiteit ombuigen dan is het nodig dat de waarden die we meekrijgen vanuit onze opvoeding en werksituaties zich wijzigen. Regelgevingen vanuit de top, of enkel theoretische overwegingen zijn in sommige gevallen noodzakelijk, maar zullen altijd onvoldoende zijn om identiteiten om te buigen. Een veelheid van uiteenlopende concrete praktijken is noodzakelijk. In die concrete verzetspraktijken zullen we andere en niet-kapitalistische waarden kunnen uitproberen. Creatie van niet-kapitalistische waarden daar is het verzet om te doen. Daarbij schenken Aubenas & Benasayag veel meer aandacht aan het heden en de kracht die uitgaat van alternatieve non-kapitalistische levensvormen dan aan vaststaande toekomstbeelden. Aubenas & Benasayag verdedigen een juiste stelling: wil men tot andere waarden komen dan deze die tot macht en consumptie leiden, dan kunnen we dit enkel bereiken langs de weg van democratische manieren van leven.
‘Verzet als een scheppende daad’ in de betekenis dat het verzet nieuwe vormen van tegenmacht en tegencultuur zullen voortbrengen. Tegencultuur waarin vele scheidingen worden overstegen, bijvoorbeeld de scheiding tussen theorie en praktijk, tussen hoofd- en handenarbeid, normaal en abnormaal, haves en have nots, autochtonen en allochtonen. Die tegencultuur roept ook op ‘om groepen, kernen, fora te vormen waarin de kennis kan gedeeld worden.’ Mensen onderverdelen in aparte hokjes kan niet: ‘etiketten functioneren als miniatuurgevangenissen..’. De invloed van Michel Foucault is hier voelbaar.Verzet zal permanent zijn en nooit een of ander einddoel bereiken: ‘De utopie is de politieke naam van de essentie zélf van het leven, van het permanente worden.’ Het verzet is multipel en zal geen gebruik maken van geweld.
In hoofdstuk vier ‘Het individu en de activist’zeggen Aubenas & Benasayag terecht dat de arbeidersklasse niet verdwenen is en maken duidelijk dat ‘alleen de arbeidsfunctie (wordt) verplaatst en over het territorium verspreid.’Arbeidersverzet blijft dus noodzakelijk, maar we zullen het ‘revolutionair subject’ zeker niet alleen in de arbeidersklasse situeren, maar in verschillende groepen, zoals feministische, ecologische, anarchistische, vredesbewegingen en nog vele andere.
De auteurs hebben een visie op arbeid die nauw aansluit bij het marxisme (niet het orthodox marxisme, waar sommige groepen blijven achterstaan). De ervaring in het kapitalisme is ‘dat we lijden wanneer we werk hebben maar eveneens wanneer we het niet hebben.’ Het hier beschreven soort verzet wenst arbeid in die betekenis af te schaffen en pleit voor zinvolle arbeid. Arbeid die op zich voldoening kan geven en niet louter instrument is om andere doelen te bereiken. Dit is de ‘libertaire communistische idee’ die intrinsieke waarde toeschrijft aan arbeid, waar Aubenas & Benasayag zich bij aansluiten.
Hoofdstuk vijf ‘Een alternatieve economie?’ stelt een meta-economie voor waarin projecten worden ‘opgebouwd voorbij de economische sfeer’ en ‘(i)n deze optiek vormt het antikapitalisme niet de spil van een protestbeweging, het doel van de strijd….’ Verzet is in de eerste plaats actie die ‘nieuwe waarden schept.’ Dus ook nieuwe waarden in de economische sfeer. Die projecten ‘creëren iets onvoorspelbaars, alles wordt langs alle kanten nog eens opnieuw bekeken, iedereen kan iets doen waar hij of zij nooit eerder opgekomen was.’
De auteurs wijzen erop dat degenen die de bestaande kapitalistische hegemonie willen behouden de zogenaamde complexiteit inroepen als argument om te tonen dat verandering onmogelijk is. De economie (waarin sommige kwesties bewust complexer voorgesteld worden dan ze zijn) zou te ingewikkeld zijn om er iets aan te wijzigen. De auteurs stellen de praktijken die ze aanmoedigen voor als ‘hypothesen, alternatieve routes’ die zich ontwikkelen in de dynamiek tussen het ‘klassiek verzet’ en de alternatieve routes. ‘(D)ie twee bestaansniveaus zijn afhankelijk van elkaar, maar verschillen wel van aard’.
Aubenas & Benasayag verdedigen een opheffing van de tweedeling reformisme/revolutie: ‘Beetje bij beetje worden de elementen en de middelen van de tegenmacht opgebouwd.’ Dit standpunt past in wat ik een ‘revolutionair reformisme’ zou noemen: de kapitalistische maatschappijordening moet afsterven (dit is het revolutionaire aspect), maar revolutie is niet de geschikte manier om dit te bereiken (dit is het reformistisch aspect). Anders dan de meeste vormen van reformisme, benadrukken Aubenas & Benasayag zeer sterk het belang van praktijken en minimaliseren ze het belang van modellen.
In het laatste deel van het boek ‘Manifest van het Netwerk van alternatief verzet’ geven Aubenas & Benasayag aan dat ze streven naar een breed netwerksysteem waarin vele niet-kapitalistische bewegingen een plaats hebben. Vakbondswerk blijft noodzakelijk en hoewel vakbonden tot nu toe hiërarchisch zijn gestructureerd kunnen ze toch één van de knooppunten vormen binnen een netwerk van verzet. De klassieke politiek (als beheer van de situatie door vertegenwoordiging) wordt als ‘deel van het geheel, … als deel van de politiek’ beschouwd. Aubenas & Benasayag doen ook een oproep de kennis die groepen en collectieven verzamelen ter beschikking te stellen van andere groepen en collectieven.
Ze benadrukken sterk het belang van de ervaring van alternatieve praktijken waarin alternatieve waarden zich kunnen realiseren. Het enige verzet dat ze uit deze brede beweging willen uitsluiten, zo lijkt het me, is het ‘klassiek’ verzet dat tot een eenpartijenstelsel zou leiden.
Alternatief verzet kent vele uitdrukkingen en neemt uiteenlopende vormen aan. Wat ze gemeenschappelijk hebben is het antikapitalistisch verzet, de afwijzing van macht, kritiek op de ideologie van de onveiligheid,de zoektocht naar en het uitproberen van andere beelden van geluk (mateloos consumeren brengt geen geluk). Met andere woorden: de creatie van alternatieve niet-kapitalistische waarden.
Hoe aantrekkelijk de suggesties van Aubenas & Benasayag ook zijn, ik meen dat ze te weinig rekening houden met de beslissingsmacht van instellingen zoals IMF (Internationaal Monetair Fonds), WHO (Wereldhandelsorganisatie) en zo meer. De afspraken die daar worden gemaakt, zullen enkel door sterk en goed georganiseerd politiek werk kunnen veranderen. De alternatieve praktijken waarin ‘emergentie’ de kern uitmaakt zullen zeker niet volstaan.
Ik ben akkoord dat om op lange termijn vooruitgang te boeken, niet-kapitalistische waarden vanuit de basis moeten groeien. Dit is echter niet in tegenstrijd met politiek werk op het niveau van de regeringen en de kamers van volksvertegenwoordigers. Partijen zijn daarvoor noodzakelijk, zo lijkt het mij. Niettegenstaande het hele boek verzet aanprijst via de weg van alternatieve praktijken, sluit het ‘Manifest van het Netwerk van alternatief verzet’ het politiek, vertegenwoordigend werk niet uit.
De nadruk die de auteurs leggen op de noodzaak van niet-kapitalistische ervaringen in het dagelijks leven nu en de scheppende kracht en intrinsieke waarde die daarvan uitgaat vormt wel een noodzakelijk tegengewicht voor de idee dat veranderingen uitsluitend zouden kunnen gerealiseerd worden langs een ‘officieel’ politiek traject. Een brede protestbeweging kan slechts resultaten boeken als er zekere vormen van organisaties, doelen en leiders aanwezig zijn. Geen hiërarchische, maar netwerkorganisaties; geen statische maar veranderbare doelen; geen vastgeroeste maar wisselende leiders. Aubenas & Benasayag ontkennen dit niet maar gaan er niet nadrukkelijk op in.
Verzet als scheppende kracht is helder geformuleerd en dat komt zelden voor in werken die mede door het postmodernistische ideeëngoed zijn geïnspireerd. De voortreffelijke vertaling van Johny Lenaerts speelt daar zeker een rol in.
Jenny Walry