arch/ive/ief (2000 - 2005)

De Vlaamse socialisten: het gestage afdrijven
by Koen Dille (VMT) Wednesday May 28, 2003 at 01:10 PM

In het nieuwe nummer van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift gaat Koen Dille in op de evolutie van de Belgische socialisten

De Vlaamse socialisten: het gestage afdrijven

Koen Dille
Politici plegen een nogal afstandelijke relatie met hun ideeëngoed te onderhouden. Zelden refereren ze ernaar. Een ideologie lijkt meer op een soort retorisch erfgoed. Je hoort er in een tv-interview of een vrije tribune naar te verwijzen. Ideologie komt voornamelijk aan bod tijdens de collectieve celebratie van een verkiezingsshow. Daar zal de partijnestor in een vibrerende slottoespraak het gehoor in opperste vervoering brengen met te herinneren aan de eeuwige waarden van de ideologie. Dat is het moment dat sociaal-democraten als één man opveren om met geheven linkervuist de Internationale te zingen ... of te murmelen. Maar juist daaruit blijkt dat de partij-ideologie meer is dan versleten retoriek. Een partij kan niet zonder ideologie. Het is de ideologie die, los van het compromis en het manoeuvre, over het politieke geploeter van de dag heen, de band smeedt en de samenhang bewaart tussen de leiding, de militanten en de kiezers. De ideologie kan niet anders dan afkleuren op het discours van een politicus. Impliciet zit de ideologie in alles waar een partij voor opkomt. Ideologie is zowel een kompas als een vlag, hoezeer partijen ook nalaten die in het oog te houden. De ideologie bepaalt het imago van een partij.

Zo komt het dat er spanningen optreden als de afwijking te groot wordt tussen de politieke praktijk van een partij en de ideologie zoals ze door die partij wordt beleden of door het publiek wordt gepercipieerd. Vanzelfsprekend kunnen er problemen rijzen als veranderingen in de samenleving van dusdanige aard zijn dat de ideologie er geen antwoord meer op heeft. Een ideologie hoeft dan ook niet in stenen tafelen te zijn gebeiteld. Het punt is echter wel te weten waarom een partij haar ideologie aanpast. Is het om nauwer bij de maatschappelijke realiteit aan te sluiten? Of wil ze met een nieuwe inschatting van de maatschappelijke realiteit in de gunst komen van een ruimer publiek? Zoekt ze zich een positie te verwerven aan de goede kant van de machtsverhoudingen?

Het is in het licht van dat soort van overwegingen dat we willen proberen om de evolutie na te gaan van de ideologie van de Vlaamse sociaal-democraten.

De prehistorie

In 1974 besloot de BSP een ideologisch congres te houden. In naam was de BSP toen weliswaar nog een unitaire partij, maar in haar schoot bestonden toen toch al een vrij zelfstandige Vlaamse en dito Franstalige vleugel, met elk een eigen voorzitter. Officieel baseerden de Belgische socialisten zich qua ideologie nog altijd op het Charter van Quaregnon uit 1894. Hoewel dat charter wat betreft de methoden die het voorstond om aan de macht te komen, resoluut reformistisch was, verkondigde het op inhoudelijk vlak duidelijk een collectivistisch, proudhoniaans en marxistisch socialisme. Wel had de Belgische Werkliedenpartij, waarvan de BSP de naoorlogse erfgenaam was, zich in de jaren dertig achter haar grote ideoloog Hendrik De Man geschaard. De Man was nochtans allesbehalve een marxist. Hij stond ook een uitgesproken autoritair socialisme voor en bepleitte ruime bevoegdheden voor de staat[i]. Om evidente redenen banden de Belgische socialisten elke referentie aan De Man en diens ideologische erfenis, tijdens hun eerste naoorlogse congres in 1945, waar ze zich opnieuw uitspraken voor het charter van Quaregnon. Waarom vonden de Belgische socialisten het in 1974 dan nodig om hun ideologie opnieuw uit te schrijven?

Dertig jaar waren er in 1974 voorbijgegaan sinds de Bevrijding en de herneming van het politieke leven. Van die dertig jaar hadden de Belgische socialisten er gedurende twintig deelgenomen aan de macht. Een aantal keren hadden ze zelfs de eerste minister geleverd. Pas nog in januari 1974 had de regering van de Waalse socialist Edmond Leburton ontslag genomen, toevallig in verband met een onenigheid rond plannen voor een staatsoliemaatschappij IBRAMCO, waar de socialisten veel politieke energie in hadden geïnvesteerd. Daarop had de CVP-er Leo Tindemans met de liberalen zijn eerste regering gevormd en de socialisten dus naar de oppositie verwezen. Twintig jaar deelname aan de macht hadden van de BSP een partij gemaakt die meeregeren vanzelfsprekend was gaan vinden.

Tussen 1919 en 1940 hadden de socialisten ook al in totaal acht jaar aan regeringen deel genomen, maar het verschil met de naoorlogse jaren was duidelijk. Vanaf 1945 beleefde het land een ongekende economische boom. Dat leverde de overheid uiteraard uitzonderlijke fiscale inkomsten op, wat de overtuiging voedde dat de openbare machten ongebreideld konden lenen[ii]. Voor zowel de politici als het publiek stond het vast dat je maar voldoende en juiste maatregelen hoefde te nemen om de samenleving om te bouwen tot een welvaartsstaat. De socialistische politici vonden dat zij daarin een uitverkoren rol hadden te spelen. Daarbovenop kwam ook nog eens een toevloed aan vreemd kapitaal. Een manna van buitenlandse investeringen daalde neer over Vlaanderen en de Brusselse regio, wat natuurlijk ook de werkgelegenheid deed boomen. Met een kapitalisme dat zo gul bleek, wilden veel socialistische leiders zich graag verzoenen, zeker als ze daarbij als minister mee het stuur mochten vasthouden. Henri Simonet, in die tijd een invloedrijk socialistisch politicus, had zich zelfs in de Raad van Bestuur van een Duitse multinational laten benoemen. Het moet wel gezegd worden dat zijn partij zoiets een brug te ver vond. “Het kostte zelfs enige moeite hem ervan te overtuigen er zich uit terug te trekken. In 1980 verdedigde hij nog openlijk de belangen van die multinational.”[iii] Dat nam echter niet weg dat in het spoor van Simonet heel wat BSP-kopstukken vonden, en dat ook luid verkondigden, dat het hoog tijd was geworden om het stoffig bevonden imago van de partij wat op te frissen. De samenleving was veranderd. Het kapitalisme had een menselijk gezicht gekregen. En ... als de BSP zich in het peloton wilde handhaven[iv] en ministers wilde blijven leveren, moest ze dringend haar taal aan de nieuwe tijden aanpassen. In hun publicaties pleitten Brusselse socialisten zoals de al genoemde Henri Simonet en ook Henri Janne, beiden hoogleraar aan de ULB, voor een ‘modern socialisme’. Nogal wat Vlaamse socialisten, zoals Willy Claes, op dertig jaar al minister van economische zaken in de pas afgetreden regering van Leburton, en Wim Geldolf, toen een jonge en ambitieuze Antwerpse volksvertegenwoordiger, waren gecharmeerd door dit ‘moderne socialisme’. Overigens had een andere voormalige minister van economische zaken, de Vlaamse socialist Antoon Spinoy, vader van de Nationale Investeringsmaatschappij en van het Kolendirectorium, al vanaf de jaren zestig de richting gewezen van dit moderne kapitalismevriendelijke ‘beleidssocialisme’.

(lees het vervolg van dit artikel op http://www.imavo.be)