arch/ive/ief (2000 - 2005)

Geert Van Moorter sprak met topman UNICEF Bagdad
by Dirk Adriaensens Wednesday March 19, 2003 at 11:59 PM
sos.irak@skynet.be

Na interview met Unicef-topman, die Irak moest verlaten: Geert Van Moorter: "Prachtig dat wij hier kunnen blijven!" Een (voorlopig laatste?) verslag vanuit Bagdad door de dokters van het medical team, uitgezonden doorGeneeskunde voor de Derde Wereld i.s.m. SOS Irak. Dagelijkse artikels met foto's op www.g3w.be en www.irak.be.

Bagdad, 18 maart. Dr. Geert Van Moorter en Dr. Colette Moulaert, het Medical Team van Geneeskunde voor de Derde Wereld in Bagdad, slaagden erin een onderhoud te hebben met Carel de Rooy, de Nederlander die aan het hoofd staat van Unicef in Irak. Ze ontmoetten hem al tijdens de Internationale Vredesmissie S.O.S. Irak in april vorig jaar. De Rooy stond op het punt te vertrekken, op bevel van Kofi Annan moesten alle buitenlandse VN-medewerkers de biezen pakken. Geert en Colette konden nog gauw een afspraak met hem versieren, een paar uur voor zijn vertrek.

Geert Van Moorter. Bij Unicef is het een drukte van jewelste, alles wordt klaargemaakt voor het vertrek van de laatste buitenlanders. We vinden Carel de Rooy in zijn bureau. Het doet goed elkaar weer te zien. Hij ziet er moe uit, maar wil toch nog tijd maken voor ons. We vertellen eerst wat de bedoeling van onze missie is. Getuigen hoe het embargo en de oorlog het recht op gezondheid en gezondheidszorg verkrachten, en ons inschakelen in de gezondheidsinstanties van Irak, waar zij denken dat we het best kunnen renderen. Carel de Rooy weet dit te appreciëren. Dan gaan we over tot het interview.

Heeft Unicef zich kunnen voorbereiden op deze oorlog? Heeft het daarvoor extra middelen gekregen?

Carel de Rooy. We hebben natuurlijk tot het laatste moment gehoopt dat er geen oorlog zou komen, maar toch zijn we al zes maand bezig met plannen, en zo'n drie maand geleden is het geld daarvoor beginnen binnenkomen. 80 tot 90 procent ervan komt uit de reserves van Unicef. We kregen heel weinig steun van andere donoren. We hebben dan een plan uitgewerkt voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen: de kinderen onder de vijf jaar, zwangere vrouwen, vluchtelingen binnen Irak zelf. Voor de kinderen hebben we geprobeerd verschillende risico's aan te pakken: mazelen, diarree, acute respiratoire infecties en ondervoeding. Als je een samengaan van twee of meer van deze risico's hebt bij een kind in nood, is het zeer onwaarschijnlijk dat het kind overleeft. We proberen nog zoveel mogelijk te doen voor de oorlog begint.

Wat is dat concreet?

Carel de Rooy. Er werden vier miljoen kinderen gevaccineerd tegen polio en 400.000 tegen mazelen. We hebben het ministerie van Volksgezondheid ondersteund om dit te realiseren. Voor matig ondervoede kinderen hebben we biscuits met veel eiwitten verspreid, goed voor een maand. Dit gebeurt via 2800 Community Child Centers, die zijn opgezet door het ministerie van Volksgezondheid. Zij hebben ook hiervoor 14.000 Iraakse vrijwilligers getraind.
Ook de preventie van diarree is belangrijk. Nu al hebben de kinderen 15 keer diarree per jaar. Dat is enorm. In 1990 had een kind gemiddeld slechts 4 keer diarree per jaar. Als vuil water niet weg kan, omdat pompen niet meer functioneren door de bombardementen, kan dit alleen maar toenemen. Spijtig genoeg hebben we ons voor de diarreebestrijding moeten concentreren op Bagdad. We hadden dit graag ook in de rest van Irak gedaan, maar door geldgebrek kon dit niet. Als de elektriciteit uitvalt zullen de waterpompen, de waterzuiveringstations en de rioleringsinstallaties op generatoren moeten werken. Daarom helpen we Iraakse ingenieurs generatoren opknappen. Ze zijn er dag en nacht mee bezig. Een tweede aandachtspunt zijn de watertank-vrachtwagens. De regering heeft een 70-tal van die vrachtwagens aangeschaft. Wij hebben pompen aangekocht om direct uit de Tigris water in de tanks te pompen, en van daar naar containers van vijf tot tien kubieke meters. Die worden nu opgezet in de stad, de meeste in Sadam City, de armste wijk. Zo proberen we een watervoorziening van minimum 15 liter per dag per persoon te waarborgen. Daarmee zullen ze wel op tien procent terugvallen van wat ze nu verbruiken.
Ook zwangere vrouwen zijn een risicogroep. En 60 procent van de vrouwen heeft bloedarmoede. De moedersterfte bij bevallingen is enorm hoog: 300 per 100.000, of meer dan twee keer zoveel als in 1990, vóór het embargo. De mensen nemen te weinig proteïnen in, en dat heeft te maken met de hele lage koopkracht. In 1990 had een arbeider 150 dinar per maand. Met twee tot drie dinar kon je toen zes kilo vlees kopen. Nu verdient een lerares 15.000 dinar, dus honderd keer meer, maar het kost haar 3000 dinar om een kip te kopen. De ketting van bloedarmoede, door te weinig proteïnen, door te weinig koopkracht heeft direct te maken met het embargo.

Hoe verloopt de samenwerking met de Iraakse autoriteiten?

Carel de Rooy. Alles gebeurt samen met hen. Alles wordt zo gedaan (schuift de vingers van zijn twee handen in elkaar): de inentingen, de watervoorziening, de planning. Op technisch vlak staat Unicef dichtbij de regering. Over al die jaren hebben we een vertrouwensrelatie opgebouwd, en een heel goede samenwerking.

Je vertrekt vandaag uit Irak. Zou je niet liever blijven?

Carel de Rooy. (zucht) Ja, ik was veel liever gebleven. Maar ik ben verplicht te vertrekken. Vanochtend kreeg ik bevel van Kofi Annan om het land te verlaten. (geëmotioneerd) Ik vind het afschuwelijk om mijn team van Iraakse mensen te moeten achterlaten.

We vragen Carel de Rooy nog of we met de Iraakse Unicef-medewerkers op pad kunnen. Hij gaat ons introduceren bij de ‘officer in charge', Hattim George, een Irakees die vanaf nu de leiding heeft over de hele lokale VN-staf. Bij het afscheid geeft zijn Iraakse assistente Fadia Alwan, ons de raad om morgen, als de hel losbarst, niet naar buiten te gaan, om zeer voorzichtig te zijn. Ze zijn echt bezorgd om ons.
Het geeft ons een raar gevoel. Bijna alle buitenlanders verlaten het land, met gemengde gevoelens, en het is alsof wij dat gat willen opvullen. Dat we de stress bij de Irakezen die achterblijven, willen opvangen door bij hen te blijven. Carel de Rooy heeft alvast mijn respect, het is een VN-man met het hart op de juiste plaats. Ik voel met hem mee, omdat hij nu tegen zijn zin in het land moet verlaten. Wij hebben geluk, wij kunnen blijven. Gek, hé, de meesten zouden zeggen dat het Carel is die geluk heeft. Maar hij en wij denken precies andersom. Wij voelen dat we hier een bijdrage kunnen leveren, voor de mensen en tegen de oorlog. En dat is toch prachtig. Ik heb helemaal niet het gevoel dat wij ons opofferen, we krijgen heel wat dankbaarheid en warme reacties