Het Imperium in stellingen (Guy Quintelier in het VMT) by ptj Thursday December 19, 2002 at 01:20 PM |
In het zopas verschenen nummer van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift staat deze zeer degelijke bespreking van Empire te lezen. Auteur: Guy Quintelier. Sinds vorige week is Empire nu ook in het Nederlands verkrijgbaar. Een must-read voor iedereen die op een kritische wijze wil nadenken over de veelzijdige aspecten van globalisering.
Het Imperium in stellingen
Guy Quintelier
Eén, indien niet dé, bijbel van de andersglobalisten, het als zodanig uitgeroepen boek ‘Empire' van Michael Hardt en Antonio Negri, wordt hier in 25 stellingen samengevat. In de noten vindt men bij sommige stellingen reeds een eerste aanzet tot kritische commentaar.
Van moderne naar imperiale soevereiniteit
Stelling 1: Het Imperium is het imperialisme voorbij, het is postimperialistisch.
Een titel dekt niet steeds de verwachte lading. Hardt en Negri verdedigen juist niet het voortbestaan van het imperialisme. Voor hen is het imperialisme voorbij. De kritiek op het imperialisme is een kernstuk van de marxistisch-leninistische theorie. Maar de argumenten daarvoor zijn volgens Hardt en Negri gedateerd en de situatie waarnaar ze verwijzen is sterk veranderd. Toch stellen ze dat niet alles uit deze theorie voorbijgestreefd is. Eén van de basisstellingen van de marxistische imperialismetheorie is het intrinsieke verband tussen kapitaal en expansie en dat deze kapitalistische expansie onvermijdelijk de politieke vorm van het imperialisme aanneemt. Het is inderdaad zo dat het kapitaal zich niet kan houden aan de grenzen van een vaststaand territorium en zijn bevolking. Het kapitaal moet noodzakelijk aan expansie doen, gezien het realisatieprobleem van de meerwaarde.[i] Daarvoor moet het kapitaal steeds meer voorheen niet-kapitalistische markten binnen haar werkingsdomein trekken. Maar het imperialisme is niet onvermijdelijk daarvoor de enige politieke vorm.
Het imperialisme gaat volgens Hardt en Negri noodzakelijk uit van het bestaan van natiestaten.[ii] Een imperialistische natiestaat bouwt een imperium uit door andere natiestaten aan haar te onderwerpen. Een natiestaat gebruikt het imperialisme om zijn interne politieke tegenstellingen buiten zijn eigen grenzen te brengen. Een uitbrekende klassenstrijd en burgeroorlog worden zo vermeden. De arbeiders worden zoet gehouden door de uitbuiting van andere naties. Vandaag is echter de soevereiniteit[iii] van de natiestaten sterk afgezwakt. De primaire factoren van de productie en de ruil – geld, technologie, mensen en waren – bewegen zich met stijgend gemak over de grenzen. De natiestaten hebben steeds minder macht om deze stromen te beheersen. De soevereine natiestaat als rem op de ontwikkeling van de kapitalistische economie wordt opzijgeschoven.
Het afnemen van de soevereiniteit van de natiestaten betekent echter niet dat de soevereiniteit op zich is afgenomen. De soevereiniteit heeft globaal een nieuwe vorm aangenomen, namelijk het Imperium (‘Empire'). In tegenstelling tot het imperialisme heeft het Imperium geen territoriaal machtscentrum en berust het niet op vaste grenzen of barrières. Het Imperium is een gedecentraliseerd en territoriumvernietigend beheersingsapparaat dat in toenemende mate de gehele wereld binnen zijn open en steeds uitbreidende grenzen incorporeert. Op een imperialistische landkaart werden de verschillende territoria in verschillende kleuren weergegeven: het Britse rijk geel, het Franse blauw en het Portugese groen ... De onderscheiden nationale kleuren van de imperialistische landkaart zijn opgegaan en vermengd in de imperiale globale regenboog. Het Imperium is ook geen constructie van naties met elkaar; het is geen internationale, maar een supranationale, globale orde.
Velen denken dat de USA de ultieme autoriteit is die de globaliseringsprocessen en de nieuwe wereldorde beheersen. Noch de USA, noch een andere natiestaat, kan vandaag het centrum vormen van het imperiaal project. Geen enkele natie kan een wereldleider worden zoals vroeger moderne Europese naties dat waren. De USA spelen wel een vooraanstaande rol binnen het Imperium, maar op grond van andere kenmerken dan die van de imperialistische natiestaten: de USA hebben een imperiale fundering zowel in hun formele constitutie – het geschreven document – als in hun materiële constitutie: er worden steeds nieuwe sociale krachten gevormd of hervormd. De USA is wel nog de enige supermacht die op globaal vlak zijn militaire macht kan uitoefenen, al of niet onder de paraplu van de Verenigde Naties. De USA heeft echter niet de hegemonische macht op wereldvlak: hun hegemonie wordt grondig ‘gecontesteerd'.
Na de Tweede Wereldoorlog stonden de mensen voor een duidelijke keuze: ofwel de communistische wereldrevolutie ofwel de overgang van het kapitalistisch imperialisme naar het Imperium. De New Deal (Theodore Roosevelt) – deze combinatie van Taylorisme in de arbeidsorganisatie, Fordisme in het loonregime en Keynesianisme in de macro-economische regulering van de maatschappij – die trachtte de crisis van de dertiger jaren te bedwingen, was een stap in de richting van het Imperium. De New Deal was de hoogste vorm van een disciplinaire regering: alles staat onder het bevel van het kapitaal en de staat. Het was een kapitalisme dat transparant wou zijn en gereguleerd worden door een staat die op een liberale manier plande. Na de Tweede Wereldoorlog zagen velen de New Deal als de enige weg naar een globaal herstel (onder de vredebrengende macht van de U.S.-hegemonie). Drie mechanismen werden daarbij aangewend: a) dekolonisering, waarbij de wereldmarkt werd gereorganiseerd volgens hiërarchische lijnen vertrekkend vanuit de U.S.; b) decentralisering van de productie: het transnationale bedrijf (de multinational) werd de fundamentele motor van de economie; c) disciplinering: een disciplinerend productieregime en maatschappij werden in de hele wereld ingevoerd. Deze drie mechanismen kenmerken de imperiale macht van de New Deal; ze overstijgen het stadium van het imperialisme.
Stelling 2: Het Imperium is postmodern.
Het Imperium ‘overstijgt' de kenmerken van de moderniteit. Welke zijn die?
In de kern van de moderniteit bestaat er volgens Hardt en Negri een conflict tussen aan de ene kant de immanente krachten van het verlangen naar vereniging, de liefde voor de gemeenschap, en aan de andere kant de sterkte van een allesoverheersende autoriteit die een ordening oplegt aan het sociale veld.[iv] Deze spanning moet worden opgelost of tenminste bemiddeld door de soevereiniteit van de staat. Deze spanning komt steeds aan de oppervlakte als een of-of-vraag: vrijheid of dienstbaarheid; bevrijding of onderwerping van het verlangen? Dit is een tegenstelling die door de Europese moderniteit loopt en behoort tot de kern van het moderne concept van soevereiniteit. De Europese moderniteit is onlosmakelijk verbonden met het soevereiniteitsprincipe, waaronder steeds het oorspronkelijke conflict aanwezig blijft.
De moderniteit wordt volgens Hardt en Negri dan ook gekenmerkt door een soevereiniteit die op een menselijke en niet op een goddelijke basis wordt gefundeerd, – door het feit dat de mensen zichzelf zien als meesters over hun eigen leven los van een of andere goddelijke tussenkomst. De goden zelf zijn maar menselijke uitvindingen. De mensen kunnen zelf de natuur beheersen. Daarvoor hebben ze de wetenschappen. De menselijke wetenschappelijke kennis is een middel om in te grijpen in de natuur. Daardoor verkrijgen de mensen een godgelijk statuut. De constitutie van de moderniteit gaat volgens Hardt en Negri dus niet over theorie in isolatie, maar over theoretische handelingen die onlosmakelijk verbonden zijn met veranderingen in de praktijk en de realiteit.[v]
Tegenover dit bevrijdend, revolutionair aspect van de moderniteit stelt zich het andere contrarevolutionaire aspect van de moderniteit: een cultureel, filosofisch, sociaal en politiek initiatief dat, daar het niet kon terugkeren naar het verleden noch de nieuwe krachten kon vernietigen, trachtte de krachten van de nieuwe bewegingen en dynamieken te domineren en toe te eigenen. Het kapitalisme, dat weldra ontstaat, bracht orde in de nieuwe manier van arbeiden en omgaan met de natuur: een nieuwe orde voor uitbuiting. Het kapitalisme vormde een transcendente orde waarmee men beantwoordde aan de angst en vrees van de massa's en aan hun verlangen om de onzekerheid van het leven, die verbonden is met hun goddeloze vrijheid, te reduceren en zekerheid te vergroten. De Europese moderniteit is niet te scheiden van het kapitalisme. De moderniteit zelf wordt bepaald door crisis, een crisis die ontstaat in het ononderbroken conflict tussen de immanente, constructieve, creatieve krachten en de transcendente macht die gericht is op het herstellen van de orde.
Het Imperium is postmodern. Een gemeenschappelijk kenmerk van de theorieën over het postmodernisme is hun aanval op de Verlichting. Maar zoals we gezien hebben, heeft deze twee met elkaar botsende kenmerken: de Verlichting is enerzijds revolutionair bevrijdend, maar anderzijds tracht men dit te controleren door het instellen van een soevereine macht. Het postmodernisme zou in feite dus geen uitdaging aan de Verlichting of de moderniteit zijn, maar aan de soevereiniteit. Het zou in feite een uitdaging moeten zijn aan de ‘dialectiek' als de centrale logica van de moderne overheersing – de veelvuldigheid van de verschillen wordt daarbij beperkt tot binaire tegengestelden die ondergeschikt zijn aan een unitaire orde: de verschillen worden opgevat als these-antithese-tegenstellingen die zich uiteindelijk in een harmonische synthese zullen verzoenen. Als de moderne macht op zichzelf ‘dialectisch' is, dan moet het postmodernisme ‘niet-dialectisch' zijn. Ook het Imperium tracht dit binaire denken opzij te schuiven.[vi]
Stelling 3: Het Imperium vernietigt de nationale soevereiniteit.
Een ander kenmerk van de moderniteit in Europa is het ontstaan van de natiestaten. Het concept ‘natie' ontwikkelde in Europa op het terrein van de patrimoniale en absolutistische staat. De patrimoniale staat werd bepaald als een eigendom van de monarch. De patrimoniale en absolutistische staat was de politieke vorm die vereist was om de feodale sociale verhoudingen en productieverhoudingen te beheersen.
Door de ontwikkeling van de productiekrachten erodeerde dit patrimoniaal en absolutistisch model van binnenuit, maar het bleef verder bestaan doordat het de theologisch-monarchische fundering van het territoriaal patrimonium verving door een nieuwe fundering die evenzeer transcendent was: de spirituele identiteit van de natie, wat een culturele, integrerende identiteit is die gefundeerd wordt op een biologische continuïteit van bloedrelaties, een ruimtelijke continuïteit van territorium, en een linguïstische gemeenschappelijkheid. De patrimoniale horizon werd omgevormd in een nationale horizon, waarbij de feodale orde van de onderdaan (subjectus) week voor de disciplinaire orde van de burger (civis). De verschuiving binnen de bevolking van onderdanen naar burgers was een aanduiding van de verschuiving van een passieve naar een actieve rol. Maar de nationale staat blijft wel vasthouden aan de totaliserende identiteit van de patrimoniale staat.
De natie bevat dus een soort ideologische poging om de concepten van soevereiniteit en moderniteit te bevrijden van het antagonisme en de crisis die hen definiëren (zie stelling 2). Het concept natie tracht ook de klassentegenstellingen die het kapitalistische accumulatie kenmerken, niet te laten gelden en te overstijgen in een politieke eenheid. Maar het natiebegrip kan enkel maar de crisis ideologisch maskeren en verplaatsen, echter niet oplossen.
Hoewel men vooropstelt dat "het volk" de oorspronkelijke basis van de natie is, is de moderne opvatting van het volk in feite een product van de natiestaat. Het concept ‘volk' verschilt van het concept ‘multitude'[vii]. Het volk is één, heeft één wil; de ‘multitude' wordt gekenmerkt door veelvuldigheid, een open verzameling van verhoudingen die niet homogeen of identiek zijn. De ‘multitude' is niet zuiver maar hybride. Elke natie moet de ‘multitude' tot een volk maken. Daarvoor moet men 1) zich afzetten tegen iedereen die niet tot het volk behoort – de constructie van een raciaal verschil is de essentiële grond voor de conceptie van een homogene nationale identiteit –, maar ook moet men 2) de onderlinge verschillen verdoezelen door de voorstelling van de hele bevolking als een homogene groep, ras of klasse.
"Nooit was het concept ‘natie' zo reactionair als wanneer het zichzelf als revolutionair voorstelde." (p. 104) Daartegenover wordt soms wel toegegeven dat het concept ‘natie' behoud en restauratie betekent wanneer het gebruikt wordt door de dominerenden, maar dat anderzijds het een wapen voor verandering en revolutie is in de handen van de onderworpenen. Deze redenering is echter hoogst dubbelzinnig. Het recht op zelfbeschikking van onderworpen naties is werkelijk een vraag om de volgende dominerende macht te zijn. De ‘natie' wordt dikwijls voorgesteld als een versterkte verdedigingslijn tegen een krachtigere externe macht. Maar alhoewel dit progressief lijkt in haar beschermende functie tegen externe overheersing, wordt het ook gemakkelijk intern aangewend om bestaande verschillen en tegenstand te onderdrukken in naam van een nationale identiteit, eenheid of veiligheid. Het natiebegrip zou ook progressief zijn omdat het een potentiële gemeenschappelijkheid lijkt te funderen. Maar daardoor wordt de natie juist de enige manier om zich een gemeenschap in te beelden. Elke verbeelding van een gemeenschap wordt dan als een natie opgevat. Onze opvatting van gemeenschappelijkheid is daardoor sterk verarmd. De veelvuldigheid en singulariteit van de ‘multitude' worden door deze dwangbuis van identiteit en homogeniteit van het volk juist ontkend.[viii] Een oorspronkelijk begrip van het volk stelt een identiteit die het beeld van de bevolking homogeniseert en zuivert door de constructieve interacties van de verschillen binnen de ‘multitude' onmogelijk te maken.
De moderne soevereiniteit is gebaseerd op een transcendente macht (bv. een koning heeft zijn macht van een goddelijk opperwezen gekregen). Enkel een republiek kan een ordening aanbrengen aan een democratie: de ordening van een ‘multitude' kan niet gebeuren door het transfereren van macht en recht naar een transcendent niveau, maar moet een interne regeling van de ‘multitude' zijn: een democratische interactie van machten die door een netwerk met elkaar in verbinding zijn. Daar is geen nood aan of ruimte voor een transcendente macht. De Amerikaanse constitutie gaat in tegen het moderne Europese soevereiniteitsconcept waarbinnen de politieke macht juist aan een transcendent rijk werd toegewezen. Politiek is immanent. Politiek is niet tegengesteld aan, maar integreert en vervolledigt de maatschappij.
De idee van immanentie is gebaseerd op de idee van productiviteit. Door immanentie alleen wordt niets politiek: de ‘multitude' die de maatschappij constitueert, is productief. De emancipatie van de mensheid ten opzichte van een transcendente macht is gebaseerd op de macht van de ‘multitude' om zijn eigen politieke instituties te construeren en een maatschappij te constitueren.
Het Imperium vernietigt de nationale soevereiniteit. Het Imperium kan alleen opgevat worden als een universele republiek, een netwerk van machten en tegenmachten dat grenzeloos en inclusief gestructureerd is: het staat open voor het steeds opnieuw insluiten van vreemden. Deze imperiale expansie heeft niets te maken met imperialisme of met staatsorganismen die ontworpen zijn voor verovering, plundering, genocide, kolonisatie en slavernij. Tegenover dit imperialisme breidt het Imperium zijn model van netwerkmacht uit en consolideert het.
Stelling 4: Het Imperium is postkoloniaal.
Daar het imperialisme van de natiestaten voorbij is, is ook de strijd tussen de imperialistische natiestaten over o.a. het bezit van koloniën voorbij. Een enkele macht heerst over hen allen: er bestaat een supranationale soevereiniteit die alles op een unitaire manier structureert. De volledige realisering van de wereldmarkt is noodzakelijk het einde van het imperialisme.
De Europese moderne soevereiniteit vertoonde twee gezichten: de heerschappij binnen Europa of de Europese heerschappij over de wereld.
De crisis van de moderniteit heeft vanaf het begin een intieme relatie met raciale onderwerping en kolonisatie. Binnen de natiestaat streeft men de zuiverheid van het volk na, en daarom creëert men raciale verschillen en sluit men zo goed als mogelijk en nodig de grenzen. Het raciale conflict dat intrinsiek is aan de Europese moderniteit, is een ander symptoom van de permanente crisis die de moderne soevereiniteit definieert. De vrijheid van de moderne Europeaan gaat ten koste van de onderwerping van de niet-Europeaan.
De negatieve constructie van de niet-Europese anderen fundeert en ondersteunt de Europese identiteit zelf. Het anders-zijn van de gekoloniseerden is niet op voorhand gegeven maar wordt geproduceerd. Dit proces bestaat uit twee momenten die elkaar beïnvloeden. In het eerste moment wordt het verschillen tot het uiterste gedreven: de niet-Europeaan handelt, praat en denkt op een manier die volstrekt tegengesteld is aan die van de Europeaan. Daar dit verschil van de ander absoluut is, dient het ook om de eigen identiteit van de Europeaan te funderen. De realiteit kent echter deze absolute verschillen niet. De realiteit zelf is niet ‘dialectisch', wel het kolonialisme.
Toch moeten de slaven in opstand komen tegen hun onderdrukking: de slaaf die nooit vecht voor zijn bevrijding en die daarvoor wacht op de toelating van zijn meester, zal steeds een slaaf blijven. Men kan niet verwachten dat de strijd ooit dialectisch zal eindigen in een synthese van zuivere harmonie. Tot het leven zelf behoort steeds de strijd.
Het einde van het kolonialisme en de afnemende macht van de natiestaat is indicatief voor de overgang van moderne soevereiniteit naar de imperiale soevereiniteit. Het Imperium is postkoloniaal.[ix]
Stelling 5: Het fundamentalisme is postmodern.
Nog een ander symptoom van de historische overgang naar het Imperium is het fundamentalisme. Dit moet volgens Hardt en Negri niet zozeer begrepen worden als antimodernistisch: het willen teruggrijpen naar premoderne samenlevingsvormen. Deze samenlevingsvormen voorstellen als ideaal is illusoir. Het fundamentalisme is postmodern: het weigert de moderniteit als een wapen van de Euro-Amerikaanse hegemonie. Zo is ook het islamitisch fundamentalisme postmodern omdat het zich keert tegen het islamitisch modernisme.
Toch kan men het postmodernisme en het fundamentalisme niet aan elkaar gelijkstellen. Ze worden juist gekenmerkt door polaire tegenstellingen: hybriditeit versus zuiverheid, verschil versus identiteit, mobiliteit versus standvastigheid. Men zou, simplificerend, kunnen stellen dat het postmodernisme zich richt naar de winnaars, en het fundamentalisme naar de verliezers binnen de globaliseringsprocessen.
Het is goed te blijven beseffen dat de kenmerken van de postmoderniteit – de hybriditeit, het verschil en de mobiliteit – maar als bevrijdend overkomen in een bepaald gedeelte van de wereld. Voor grote bevolkingsgroepen is mobiliteit juist een aspect van hun lijden. Verschil, hybriditeit en mobiliteit zijn niet bevrijdend op zichzelf, maar dat zijn ook niet de identieke waarheid, zuiverheid en standvastigheid. De werkelijke revolutionaire praktijk verwijst naar het productieniveau. De waarheid maakt ons niet vrij, maar wel het onder controle nemen van de productie van de waarheid.
Stelling 6: Het Imperium vertoont een eigen racisme: het imperiaal racisme.
De overgang van moderne soevereiniteit naar imperiale soevereiniteit toont één van zijn kenmerken in de veranderende verschijningen van het racisme in onze maatschappijen. De verschuiving is er een van een racistische theorie gebaseerd op biologie naar een gebaseerd op cultuur. Biologische verschillen zijn vervangen door sociologische en culturele verschillen als de hoofdvertegenwoordiger van racistische angst en haat. De imperiale racistische theorie is een segregatie- en niet een hiërarchietheorie. De verschillende culturen moeten van elkaar gescheiden worden; de ene cultuur is daarom niet noodzakelijk beter dan de andere. Een imperiaal racisme integreert de anderen binnen zijn orde en controleert ze dan.
Stelling 7: Het postmodernisme is de ideologie van de wereldmarkt.
Veel van de postmoderne en postkoloniale begrippen vinden een perfecte overeenkomst in de heersende ideologie van de wereldmarkt: dit is het antifundamentele en anti-essentialistische discours per uitstek; het richt zich tegen de grenzen van de natiestaat. Marketing, management en organisatie van de productie gebeuren op postmoderne grondslag. Het postmodernisme is de logica waarmee het globale kapitaal opereert.
De introductie van de wereldmarkt in de voorheen imperialistische gebieden met hun (semi-)slavenregime heeft ook loonemancipatie tot gevolg. De arbeiders worden dan ook ‘besmet' met een nieuw verlangen naar bevrijding. Wanneer het nieuwe regime de tendens doet ontstaan naar een globale markt van arbeidskrachten, maakt het ook zijn antithese mogelijk: het doet het verlangen ontstaan om het regime te ontvluchten.
Het (on)wezen van het Imperium
Stelling 8: Het imperium is grenzeloos.
Het Imperium is geen zwakke echo van het moderne imperialisme maar een fundamenteel nieuwe vorm van beheersing. Imperiale soevereiniteit houdt in dat er geen ‘buiten' is. Alles valt onder en binnen het Imperium. In de overgang van modern naar postmodern, en van imperialisme naar Imperium, is er steeds minder onderscheid tussen ‘binnen' en ‘buiten'.
Het concept ‘Imperium' wordt fundamenteel gekarakteriseerd door het ontbreken van grenzen. De heerschappij van het Imperium heeft geen limieten.
1) Het concept ‘Imperium' bepaalt een regime dat effectief de ruimtelijke totaliteit omvat, of dat werkelijk de gehele ‘geciviliseerde' wereld beheerst. Geen territoriale grenzen beperken dit rijk.
2) Het concept ‘Imperium' stelt zichzelf niet voor als een historisch regime dat ontstaan is door veroveringen, maar veeleer als een ordening die effectief de geschiedenis opheft en daarbij de bestaande toestand als eeuwig vastlegt. Vanuit het perspectief van het ‘Imperium' zullen de zaken steeds zo zijn, en waren ze ook bedoeld om zo te zijn. Met andere woorden, het Imperium stelt zijn heerschappij niet als een voorbijgaand moment in de geschiedenis voor, maar als een regime zonder tijdsgrenzen. Het Imperium bestaat buiten de geschiedenis of op het einde van de geschiedenis. De geschiedenis is juist en in die mate tot een einde gekomen, wanneer men de geschiedenis opvat in Hegeliaanse termen – namelijk als de beweging van de dialectiek van tegenstellingen, een spel van absolute negatie en onderschikking.
3) Het Imperium voert zijn heerschappij uit op alle registers van de sociale orde: het breidt zich dus uit tot in alle diepten van de sociale wereld. Het Imperium beheert niet alleen een territorium en een volk, maar creëert ook de hele wereld die het bewoont. Het regelt niet alleen de menselijke interacties maar tracht ook onmiddellijk over de menselijke natuur te heersen. Het voorwerp van zijn heerschappij is het leven in zijn volledigheid. Het Imperium stelt dus de paradigmatische vorm van de biomacht voor.
4) Alhoewel de praktijk van het Imperium steeds in bloed baadt, is het concept ‘Imperium' volstrekt gewijd aan de vrede – een eeuwigdurende en universele vrede die buiten de geschiedenis staat. De geschiedenis van de imperialistische, interimperialistische en anti-imperialistische oorlogen is voorbij. Hardt en Negri stellen zelfs dat het vandaag voor de ideologen van de Verenigde Staten steeds moeilijker is om een enkelvoudige vijand aan te duiden: er zijn eerder overal kleinere en vluchtigere vijanden.[x]
Stelling 9: De imperiale ruimte is een kernloze wereldorde.
Het Imperium is een wereldorde. Hieromtrent kunnen twee misvattingen bestaan. Deze wereldorde is niet spontaan ontstaan uit de interacties van radicaal verschillende krachten, alsof deze orde een harmonieus concert was dat georkestreerd wordt door de natuurlijke en verborgen hand van de wereldmarkt. Ook is deze orde niet opgelegd door één kracht vanuit één rationeel centrum die de globale krachten overstijgt en die de verschillende fasen van historische ontwikkeling zou leiden volgens een bewust en alziend plan. Er bestaat geen globalistische samenzweringstheorie.
De moderne, liberale constitutie wordt in het Imperium verlaten. De postmoderne imperiale ‘monarchie' heerst over de eenheid van de wereldmarkt en garandeert de circulatie van waren, technologieën en arbeidskrachten. Het postmoderne Imperium heeft geen Rome. Het monarchische lichaam is uit zichzelf veelvormig en ruimtelijk diffuus.
Hardt en Negri menen dat men met de begrippen ‘dictatuur' en ‘totalitarisme' het Imperium niet juist karakteriseert (p. 26), ook al spelen een uitzonderlijke situatie (het Imperium omvat de gehele wereld) en politietechnieken een grote rol. Een totalitaire dictatuur vertrekt nog steeds van een natiestaat, en daarin bestaat er nog steeds een kloof tussen een gedeelte van de bevolking en de dictatoriale macht. Binnen het Imperium is deze kloof weggevallen.
Stelling 10: Het Imperium heeft geen tijdsgrenzen.
Het Imperium stelt zijn ordening als permanent, eeuwig en noodzakelijk voor. Vrede, evenwicht en het ophouden van elk conflict zijn de doelen waarnaar alles wordt gericht. Het Imperium behoudt zich het recht voor om overal ter wereld in te grijpen, juist vanuit haar conceptie van essentiële rechtvaardigheid.
Stelling 11: Het imperiale machtsparadigma is biopolitiek.
Er heeft een verschuiving plaatsgegrepen wat het materiële functioneren van de heerschappij betreft. Er is een nieuw paradigma op machtsgebied ontstaan. De maatschappijvorm is verschoven van een disciplinaire maatschappij naar een controlemaatschappij.
Een disciplinaire maatschappij is een maatschappij waarin de sociale heerschappij wordt uitgeoefend door middel van een diffuus netwerk van dispositieven en apparaten die gewoontes en maatschappelijke praktijken voorbrengen en reguleren. Daarvoor worden disciplinaire instellingen ingeschakeld: de gevangenis, de fabriek, het psychiatrisch asiel, het ziekenhuis, de school, de universiteit enz. Deze disciplinaire maatschappijvorm is volgens Michel Foucault ontstaan tijdens het ancien régime; volgens Hardt en Negri met de eerste fase van de kapitalistische accumulatie (zowel in Europa als elders).
In de controlemaatschappij (die ontstaat op het einde van de moderniteit en mede de overgang vormt naar de postmoderniteit) worden de heerschappijmechanismen meer "democratisch", meer immanent aan het sociale veld, en verspreid in het bewustzijn en het lichaam van de burgers. De heerschappijregels zijn in toenemende mate geïnterioriseerd in de subjecten zelf. Macht wordt nu uitgeoefend door middel van machines die direct het bewustzijn (communicatiesystemen, informatienetwerken, enz.) en het lichaam (welvaartssystemen, gemonitoriseerde activiteiten, controlecamera's) beheersen. In de controlemaatschappij bestaat er een autonome vervreemding van de zin van het leven en het verlangen naar ‘creativiteit'. Ten opzichte van de disciplinaire maatschappij wordt de controlemaatschappij gekenmerkt door een intensivering en veralgemening van de normaliserende disciplinaire apparaten die intern onze gemeenschappelijke en alledaagse praktijk leven inblazen. Deze controle breidt zich uit buiten de sociale instituties door middel van flexibele netwerken.
Het nieuwe machtsparadigma is biopolitiek van aard. De biomacht is een vorm van macht die het sociale leven van binnenuit reguleert. De macht kan maar een effectieve heerschappij over het volledige leven van de bevolking krijgen, als het een integrale, vitale functie wordt die elk individu volledig omsluit en insluit.[xi] De biomacht heeft dus betrekking op de productie en reproductie van het leven in zijn totaliteit. De biomacht is het specifieke kenmerk van de machtsmechanismen van de controlemaatschappij. De disciplinaire maatschappij fixeerde individuen wel binnen instituties maar slaagde er niet in hen volstrekt, tot in het diepst van hun wezen, te beheersen.
Biomacht is een andere naam voor de werkelijke onderschikking van de maatschappij onder het kapitaal, en beide zijn synoniem van de geglobaliseerde productieve orde.
De imperiale ideologiepolitiek is gericht op de neutralisering van de transcenderende verbeelding. Elke norm en waarde die buiten het Imperium valt, heeft geen enkele betekenis. Het Imperium dicteert zijn wetten en behoudt de vrede overeenkomstig het postmoderne recht door middel van mobiele en vloeiende procedures. Het transcendente op zichzelf heeft opgehouden als maat te dienen. Ni Dieu, ni maître, ni l'homme – geen transcendente macht of maat zal de waarden van de wereld bepalen. De waarden worden enkel bepaald door de eigen voortdurende innovatie en creatie van de mensheid.
Binnen een controlemaatschappij gebeurt de controle niet alleen op het vlak van het bewustzijn en de ideologie, maar ook in en met het lichaam. Deze controle heeft dus betrekking op productie en reproductie, materiële basis en ideologische bovenbouw; de controle heeft betrekking op het leven in zijn geheel.
Stelling 12: Het Imperium beheerst het menselijk bewustzijn.
Eén van de centrale stellingen van de institutionele analyses die door de moderne sociale theorie worden verdedigd, is dat subjectiviteit niet vooraf gegeven en origineel is maar op zijn minst tot op een bepaalde graad gevormd wordt in het veld van de sociale krachten. Een presociale subjectiviteit bestaat niet, de subjectiviteit wordt geproduceerd in de grote sociale instituties: gezin, school, fabriek, gevangenis, leger, ... Het postmodernisme beklemtoont nog steeds dat de subjectiviteit een sociaal product is. Het verschilt van het modernisme door te stellen dat er in feite geen afgegrensde instituties meer zijn: binnen de imperiale maatschappij wordt de productie van subjectiviteit niet beperkt tot specifieke plaatsen.
De beheersing van het menselijk bewustzijn gebeurt door communicatietechnologieën. Ze beheersen de menselijke verbeelding. Er bestaat zo goed als geen extern standpunt vanwaaruit men kritiek op het Imperium kan geven. Binnen het Imperium is geen contradictie meer mogelijk. Het voltrekt een project van universeel burgerschap. Het Imperium heeft, ondanks zijn postmoderniteit, in plaats van de meesterverhalen te elimineren, ze juist geproduceerd en gereproduceerd.
Stelling 13: De imperiale economie is de economie van de dienstensector.
De economische geschiedenis kan geperiodiseerd worden naargelang welke van de drie economische sectoren de prioriteit heeft. De economische modernisering betekende dat de secundaire sector het belangrijkste werd. Modernisering betekent dus industrialisering. De overgang qua prioriteit van de secundaire naar de tertiaire sector, de dienstensector, is een proces van economische postmodernisering of informatisering.
De transformatie van imperialistische natiestaten naar een globaal Imperium duidt ook een overgang binnen de kapitalistische productiewijze aan. De betekenis van de industriële fabriek is afgenomen. De passage naar de informationele economie betekent ook een wijziging in de aard en kwaliteit van de arbeid. Prioriteit wordt nu aan communicatieve, coöperatieve en affectieve arbeid gegeven. De diensten produceren geen materiële of duurzame waren: het betreft hier dus immateriële arbeid. In de postmoderne globale economie strekt de creatie van rijkdom zich uit tot wat men de biopolitieke productie noemt, de productie van het sociale leven zelf, waarbinnen het economische, het politieke en het culturele in toenemende mate elkaar overlappen en in elkaar investeren.
Een geografisch gevolg van de informatisering van de arbeid is de decentralisering van het productieproces. De assemblagelijn is vervangen door het computernetwerk als het organisatorisch productiemodel. De nieuwe informatie-infrastructuur – de ‘information highways' – voorziet in de voorwaarden voor de globale productie en beheer, zoals de wegenconstructie in het Romeinse Keizerrijk.
De omnilaterale verhouding tussen productie en consumptie wordt steeds belangrijker daar de productie van waren de tendens heeft om voornamelijk door immateriële diensten te worden bepaald die in netwerkstructuren zijn ingebed.
stelling 14: Het Imperium vervangt de staat op economisch vlak.
Gezien de productie in het Imperium het netwerkmodel hoofdzakelijk aanhangt, is de macht van de multinationals gegroeid en de traditionele grenzen van de natiestaten afgebroken. De constante tegenstelling tussen de kapitalisten en de staat bestaat echter slechts op het vlak van de individuele kapitalisten. De staat is – volgens Marx en Engels – de raad van bestuur die de belangen van de kapitalisten behartigt.
De huidige fase in de economische geschiedenis is niet adequaat te kenmerken door de overwinning van de kapitalistische bedrijven over de staat. De functies van de staat worden nu op een ander niveau uitgeoefend. Er bestaat een crisis van de politieke verhoudingen op nationaal vlak. Zoals de nationale soevereiniteit verliest ook de politieke autonomie zijn effectieve betekenis. De notie van de politiek als een onafhankelijke sfeer om tot consensus en bemiddeling tussen conflingerende sociale krachten te komen, heeft afgedaan. De consensus wordt in steeds belangrijkere mate bepaald door economische factoren, zoals het evenwicht van de handelsbalansen en de speculatie over de valutawaarden. De politiek echter verdwijnt niet, wat verdwijnt is de politieke autonomie.
De nationale democratische kapitalistische staat heeft zichzelf vernietigd. De macht wordt nu geconstitueerd op een supranationaal niveau. Het Imperium is het politieke apparaat voor de globale kapitalistische economie.
*
Voorbij het Imperium?
Stelling 15: De geschiedenis verloopt niet dialectisch.
Hardt en Negri verwerpen de dialectische interpretatie van de geschiedenis. Volgens hen bestaat er geen ideale teleologie die elke overgang verantwoordt in het licht van een beloofd einddoel. Hun benadering gebruikt juist geen geschiedenisfilosofie die ervan uitgaat dat de historische ontwikkeling gedetermineerd is. Voor hen is elke historische gebeurtenis slechts een revelatie van een potentialiteit.
Zij redeneren daarentegen op basis van twee methodologische benaderingen die juist trachten niet dialectisch en absoluut immanent te zijn:
1) een kritische en deconstructieve benadering die tot doel heeft het hegemonische taalgebruik en de sociale structuren omver te werpen, en zo een alternatieve ontologische basis te onthullen die berust bij de creatieve en productieve praktijken van de massa.
2) een constructieve en ethisch-politieke benadering die tracht de processen waarmee subjectiviteit wordt geproduceerd te leiden naar de constitutie van een werkzaam sociaal en politiek alternatief.
Hun kritische, filosofische benadering tracht juist tegemoet te komen aan de nood voor een reëel ideologische en materiële deconstructie van de imperiale orde. Deze deconstructie zal ook de mogelijke alternatieve maatschappelijke organisaties bloot leggen. Filosofie is voor hen geen beschouwingen na de historische gebeurtenissen; filosofie is eerder een uitdrukking van subjectieve oordelen, verlangens en praktijken die op de geschiedenis worden toegepast.
Stelling 16: Het kapitalisme heeft alle belang bij een economische crisis.
Marx stelde juist dat het historisch belang van het kapitalisme ligt in zijn transformerende kracht. Een economische crisis kan een verandering van de productiekrachten en -verhoudingen aandrijven die een nog hogere mate van algemene winstvoet mogelijk maakt.
Twee mogelijkheden staan voor het kapitaal open in een crisissituatie. 1) De repressieve optie (die maar een beperkt effect heeft) probeert nog te redden wat te redden valt door veel mensen te ontslaan en een gewaarborgd loon te beloven aan een beperkt deel van de arbeiders. Een groot deel van de arbeiders wordt uit het arbeidsproces uitgesloten en een enorme kloof tussen werkenden en werklozen wordt ingesteld. Men probeert ook zoveel mogelijk het productieproces te automatiseren en te computeriseren. 2) In de tweede weg verlaat men het repressieve gezichtspunt van het kapitaal voor dat van het proletariaat: men beperkt daarin de macht van het kapitalisme en bepaalt zelf hoe dit verder zal evolueren. Men heeft hier te maken met een nieuwe subjectiviteit van het proletariaat die zich uitdrukt in de ecologische strijd, de strijd over de manier van leven die zich onder meer uitdrukte in de ontwikkeling van immateriële arbeid.
Stelling 17: Er bestaat geen bevrijdend nationalisme.
De imperialistische machten hebben wiggen gedreven tussen de verschillende volkeren van de aarde. Gedeelten van het proletariaat in de dominante landen liet men zelfs geloven dat hun belangen exclusief verbonden waren met hun nationale identiteit. De meest betekenisvolle voorbeelden van revolte tegen deze moderne machtsstructuren waren zij die tegen uitbuiting en terzelfder tijd tegen nationalisme, kolonialisme en imperialisme streden. Het Imperium is juist ontstaan als antwoord op deze strijd tegen de moderne machten, en meer specifiek zelfs op de klassenstrijd die voortvloeit uit het verlangen van de massa naar bevrijding.
Hoewel het Imperium een eind heeft gesteld aan het kolonialisme en het imperialisme, heeft het wel eigen machtsrelaties die gebaseerd zijn op een uitbuiting die in vele opzichten nog brutaler is dan degene die ze vernietigd heeft. De geografische en raciale grenslijnen van onderdrukking en uitbuiting, die tijdens het tijdperk van het kolonialisme en imperialisme waren getrokken, zijn in verschillende opzichten niet verminderd maar juist exponentieel vermeerderd. Toch is volgens Hardt en Negri het Imperium een verbetering, zoals voor Marx het kapitalisme een verbetering was ten opzichte van de maatschappijvormen en de productiewijzen die daaraan voorafgingen. Het bevrijdingspotentieel is vergroot in de nieuwe situatie.
Vele linksen zullen met deze visie niet akkoord gaan: er is geen enkel heil te verwachten van het kapitalisme; men moet volstrekt antikapitalistisch zijn gezien al de menselijke ellende en de natuurvernietiging die het veroorzaakt. Sommige mensen zullen zich ook keren tegen het kapitalisme omdat het alles globaliseert. Ze zetten zich af tegen de ongedifferentieerde en homogene ruimte van de globale netwerken. Zo willen ze een ruimtelijke grens trekken (opgevat als identiteit of territorium) vanwaaruit weerstand kan geboden worden. In het beste geval hebben we hier te doen met een ‘links nationalisme' waarbinnen de natie opgevat wordt als het primaire verdedigingsmechanisme tegen de dominantie van het vreemde en/of globale kapitaal. Voor Hardt en Negri is deze lokalistische positie verkeerd en schadelijk.
Het probleem is, ten eerste, verkeerd gesteld: het berust op een verkeerde opsplitsing tussen het globale en het lokale, waarbij men vooronderstelt dat het globale homogenisatie en ongedifferentieerde identiteit meebrengt, en het lokale het heterogene en het verschillende bewaart. (De terminologie van de traditionele ecologie wordt daarbij gebruikt: de lokale verschillen moeten verdedigd worden tegen de indringende globalisering; het lokale politieke project wordt geïdentifieerd met de verdediging van de natuur en de biodiversiteit.) De verschillen binnen een lokaliteit bestaan echter niet vooraf en ze zijn ook niet natuurlijk, maar ze zijn evenzeer ontstaan door een bepaalde productie. Zo ook produceert de globalisering zijn eigen verschillen en identiteiten. Het is zeker verkeerd te stellen dat we lokale identiteiten kunnen instellen of opnieuw instellen die in een bepaalde betekenis buiten de globale kapitaalstromen en het Imperium staan en ertegen beschermd zijn.
De linkse strategie om weerstand te bieden tegen globalisering en om het lokale te verdedigen is ook schadelijk omdat in vele gevallen de schijnbaar lokale identiteiten niet autonoom of zelfbepalend zijn maar juist de ontwikkeling van de kapitalistische, imperiale machine voeden en ondersteunen. De strategie van de lokale weerstand identifieert de vijand op een verkeerde wijze en maskeert hem bijgevolg. Het verkeerde is niet de globalisering van de relaties – ook het linkse internationalisme drijft daarop – maar een specifiek regime van globale relaties die we het Imperium noemen. De strategie om het lokale te verdedigen is schadelijk omdat het de reële alternatieven en de potentialiteiten voor bevrijding die binnen het Imperium bestaan, verduistert en negeert. Het moet gedaan zijn met het op zoek gaan naar een ‘buiten', een standpunt dat zich verbeeldt dat ons politiek handelen zuiver kan zijn.
Het is een grote vergissing om nostalgisch te zijn naar de macht van een natiestaat of naar een politiek die een natievorming nastreeft. Deze pogingen zijn vruchteloos omdat de neergang van de natiestaat niet eenvoudig het resultaat is van een ideologische positie die door een politieke beslissing gewijzigd kan worden: het is een politiek-economisch structureel en onomkeerbaar proces. Een natie is niet louter een culturele formulering, een gevoel van erbij te horen, of een gedeeld erfgoed, maar ook en misschien vooral een juridisch-economische structuur. Bovendien draagt een natie in zich een hele reeks van repressieve structuren en ideologieën, en elke strategie die daarop berust, moet verworpen worden.
Stelling 18: De tijd van het proletarisch internationalisme is voorbij.
Nog niet zo lang geleden was het internationalisme een sleutelelement in de proletarische strijd. "Het proletariaat heeft geen land" werd er gesteld, of zelfs beter: "het land van het proletariaat is de gehele wereld". Het proletarisch internationalisme was antinationalistisch, en bijgevolg supranationalistisch en globaal. De arbeiders van de wereld moesten zich verenigen niet op grond van hun nationale identiteiten maar rechtstreeks door hun gemeenschappelijke behoeften en verlangens, zonder rekening te houden met grenzen. De natiestaten werden aangezien als hoofdagenten van de kapitalistische uitbuiting, waarvoor de massa's regelmatig in de oorlog werden geworpen om een zinloze strijd te voeren. Internationale solidariteit was werkelijk een project om de natiestaat te vernietigen en een nieuwe globale gemeenschap te ontwikkelen.
Vandaag is de tijd van het proletarisch internationalisme voorbij. Het proletariaat vindt zichzelf niet meer internationaal maar (tenminste tendentieel) globaal. Tegenwoordig trachten de arbeidende mensen zich volgens Hardt en Negri te ontdoen van de beklemmende territoriale bindingen.
Stelling 19: De revolutionaire strijd wordt op verschillende domeinen gevoerd.
Het subject dat arbeidt en in opstand komt, is diepgaand veranderd. Onder proletariaat verstaan Hardt en Negri een brede categorie die al diegenen omvat wier arbeid direct of indirect wordt uitgebuit door en is onderworpen aan de kapitalistische normen van productie en reproductie. Het proletariaat bestaat dus niet meer louter en alleen uit de mannelijke fabrieksarbeider die aan massaproductie doet. Het (historisch belangrijke) revolutionaire subject omvat alle mensen die zich tegen hun uitbuiting op productief of reproductief vlak keren.
De strijd heeft ook verschillende facetten en speelt zich af op verschillende vlakken en in verschillende continenten. Dat is momenteel juist het probleem. De verschillende opstanden slagen er momenteel niet in om mekaar te ondersteunen. Er is een gebrek aan onderlinge communicatie.
Voor Hardt en Negri klopt ook de stelling van de tiersmondisten niet. Het is niet zo dat momenteel de belangrijkste tegenstelling van het internationaal kapitalistisch systeem die is tussen het kapitaal van de Eerste Wereld en de arbeid van de Derde Wereld. Het revolutionair potentieel berust dus niet in de Derde Wereld. Deze stelling werd wel verdedigd door verschillende dependentietheorieën, onderontwikkelingstheorieën, en wereldsysteemanalyses. Deze theorieën negeren teveel de innovaties en antagonismen op het vlak van de arbeid in de Eerste en de Tweede Wereld.
De moderne soevereiniteit werd gekenmerkt als een crisis tussen een streven naar vrijheid en het beheersen ervan. De imperiale soevereiniteit wordt niet door één centraal conflict gekenmerkt maar door een flexibel netwerk van microconflicten: de contradicties zijn overal. Het Imperium is, volgens Hardt en Negri, daardoor decadent en corrupt – niet in een morele betekenis maar in de betekenis van een algemeen proces van decompositie en mutatie. Het Imperium is dus onzuiver en hybride. Het Imperium vereist dat alle relaties accidentieel zijn en niet ontologisch vaststaand. ‘Corruptie' is een naam voor het voortdurende proces van verandering en metamorfose, de antifunderende fundering, de niet-ontologische bestaanswijze.
De overgang van de moderne naar de imperiale soevereiniteit wordt conceptueel gekenmerkt door: van volk naar ‘multitude', van dialectische oppositie naar de beheersing van hybriditeit, van de plaats van moderne soevereiniteit naar de niet-(vaststaande) plaats van het Imperium, van crisis naar corruptie.
Momenteel is er geen nieuwe cyclus van internationalistische strijd, maar ontstaat er een nieuw soort sociale bewegingen. Deze hebben fundamenteel nieuwe kenmerken: 1) alhoewel elke strijd geworteld is in de lokale condities, heeft hij toch een globaal niveau en valt hij de imperiale constitutie in zijn algemeenheid aan; 2) elke strijd vernietigt het traditionele onderscheid tussen de economische en de politieke strijd. Elke strijd is terzelfder tijd economisch, politiek en cultureel – het is een biopolitieke strijd, een strijd over het leven.
Om de communicatie tussen de verschillende opstanden te bevorderen, is het nodig om de natuur van de gemeenschappelijke vijand uit te klaren, en een nieuwe gemeenschappelijke taal te construeren zonder daarbij de verschillen te verdoezelen.
De strijd is niet meer die van een ondergrondse mol, maar die van een oneindig kronkelende slang, die plots hier en daar toeslaat.
Stelling 20: "The Empire strikes back"
Elke strijd ontstaat tegen bepaalde aspecten van het Imperium. Het Imperium dat alles tracht te omvatten, probeert dan ook de redenen voor strijd – preventief of repressief – uit te schakelen. De beste menselijke levende krachten zitten in de verschillende vormen van strijd. Het Imperium leeft juist van deze beste levende krachten. "De globaliseringsprocessen zouden niet bestaan of zouden tot een einde komen indien ze niet constant gefrustreerd en aangedreven werden door deze uitbarstingen van de ‘multitude' die onmiddellijk raken aan de hoogste niveaus van de imperiale macht." (p. 59)
Toch kan men niet stellen dat men dan maar geen strijd moet voeren, want daardoor zou de levenskracht van de mensen door het Imperium helemaal vernietigd worden. Het Imperium dat als een vampier leeft van het levende bloed van de massa's, zou dan helemaal overwinnen, maar er zouden dan ook geen levende mensen meer bestaan.
Elke strijd hoe minimaal ook, verplicht het Imperium zich aan te passen.
De reëel werkzame motor achter het kapitalisme wordt gevormd door de bewegingen en gevechten van het proletariaat. Het Imperium moet reageren op elke vorm van opstand.
Stelling 21: De globaliseringsprocessen hebben reëel-utopische tendensen.
Het is volgens Hardt en Negri belangrijk om de reëel utopische tendensen niet te vergeten die steeds verbonden zijn met de globaliseringsprocessen, ook al waren en zijn deze voortdurend onderdrukt door de machten van de moderne soevereiniteit. De liefde voor verschillen en het geloof in de universele vrijheid en gelijkheid van de mensheid, die eigen is aan het revolutionaire denken van het renaissance-humanisme, verschijnen hier opnieuw maar dan op globale schaal. Dit utopische element binnen de globalisering is wat ons behoedt om eenvoudig terug te vallen in particularisme en isolationisme in reactie op de totaliserende krachten van het imperialisme en de racistische overheersing, en dat ons integendeel voortdrijft om een project te ontwerpen van andersglobalisering tegen het Imperium. Dit utopisch moment botst steeds met de soevereine orde en overheersing.[xii]
Dit utopisch element is voortdurend militair en ideologisch onderdrukt door de krachten van de Europese dominantie. De Europese suprematie berustte grotendeels op de ontwikkeling en de verspreiding van het kapitalisme, dat ideologisch wel maar reëel niet de vrijheid op het oog heeft. Logisch zou het zo zijn dat het kapitalisme, aangezien het ideologisch en materieel gebaseerd is op vrije arbeid, antithetisch moet staan tegenover slavenarbeid. Toch kan het kapitalisme zich maar ontwikkelen door te blijven steunen op extern- en prekapitalistische productieverhoudingen (zoals bijvoorbeeld de reproductieve huishoudelijke taken en de slavenarbeid). De verhouding van het kapitaal tot de koloniale slavernij is in feite dus intiemer en complexer. Alhoewel de ideologie van het kapitalisme antithetisch staat tegenover de slavernij, berust en versterkt het de bestaande slavenproductiesystemen in de wereld, en schept het er bovendien zelf nieuwe op een nog nooit geziene schaal, in het bijzonder in de Amerika's. De slavenarbeid in de koloniën maakte juist het kapitalisme in Europa mogelijk, en het Europese kapitaal heeft er geen belang bij om het op te geven.[xiii]
stelling 22: Het Imperium schept een groter potentieel voor revolutie.
Klassenstrijd en revolutionaire processen uit het verleden ondermijnden de politieke krachten van naties en volkeren. De naties hebben hun politiek en economisch belang verloren. We beleven niet het ‘einde van de geschiedenis' (Fukuyama) maar wel het einde van de geschiedenis van de machten van de moderne soevereiniteit.
Volgens Hardt en Negri schept het Imperium een groter potentieel voor revolutie dan de moderne machtsregimes omdat het ons in feite een alternatief voorstelt: namelijk de verzameling van al de uitgebuite en de onderworpen producenten, de ‘multitude' die onmiddellijk tegenover het Imperium staat, zonder enige bemiddeling ertussen. Het Imperium is niet de oorzaak maar het gevolg van de opstand van deze nieuwe oproerige krachten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Imperium ondanks zijn inspanningen niet in staat is om een rechtssysteem te ontwerpen dat geschikt is voor de nieuwe realiteit van globalisering van de sociale en economische relaties. Deze onmogelijkheid wordt verklaard door de revolutionaire natuur van de ‘multitude', door wiens strijd het Imperium is voortgebracht als een inversie van zijn eigen beeld.[xiv]
Het Imperium moet alles in het werk stellen om de bevolkingsstromen, de ruimtelijke bewegingen van de ‘multitude', te stoppen, anders zouden ze teveel politieke legitimiteit verwerven. Het Imperium gebruikt daarvoor de krachten van het nationalisme en fundamentalisme.
De acties van de ‘multitude' worden politiek wanneer deze zich direct en scherp bewust confronteert met de centrale repressieve handelingen van het Imperium. Het is een kwestie van het herkennen van de imperiale initiatieven en hen niet toe te staan om de orde te herstellen; het is zaak om de grenzen en segmentaties te doorkruisen en af te breken die opgelegd worden aan de nieuwe collectieve arbeidskracht; het is een kwestie van de verschillende ervaringen met weerstand te verzamelen en ze in overleg in te zetten tegen de zenuwcentra van het imperiale bevel.
Een eerste element van een politiek programma voor de globale ‘multitude' is: het globale burgerschap, wat neerkomt op het algemene recht om zijn eigen migratiebewegingen te controleren.
Een tweede eis van de ‘multitude' is een sociaal loon en een gegarandeerd inkomen voor allen. Deze eis dringt zich op omdat arbeid meer en meer buiten de fabrieksmuren wordt verricht en men steeds moeilijker de productietijd van de reproductietijd of de vrije tijd kan onderscheiden. Een arbeidsklok heeft geen enkele zin meer.
Gezien deze vermenging van de verschillende ‘tijden' breidt de klassenstrijd zich ook uit naar andere levensdomeinen dan de productie.
Stelling 23: De menselijke geschiedenis is een product van menselijke acties.
Ook al hanteert het Imperium enorme krachten voor de onderdrukking en de vernietiging, toch bieden de overgang naar het Imperium en zijn globaliseringsprocessen nieuwe mogelijkheden voor de bevrijding. Hardt en Negri zijn geen aanhangers van een economisch determinisme. Voor hen is de menselijke geschiedenis een product van menselijke acties.[xv] Onze politieke taak bestaat niet in het weerstand bieden aan de globaliseringsprocessen, maar wel in het herorganiseren ervan en ze te richten naar nieuwe doeleinden. De scheppende krachten van de ‘multitude' die het Imperium ondersteunen, zijn ook in staat om een tegenimperium op te bouwen.[xvi] Het gevecht tegen het Imperium moet wel op haar terrein gevoerd worden: er bestaat immers geen terrein buiten het Imperium; het Imperium kent geen buiten.
Het Imperium zal omver geworpen worden door subjectiviteiten uit het productiedomein.
Het imperiale regeren is slechts een lege schelp of een parasiet met betrekking tot de productieve krachten van de ‘multitude'. De koninklijke prerogatieven van de imperiale regering – haar monopolie over de bom, het geld en de communicatie-ether – zijn louter destructieve capaciteiten en dus negatieve krachten. Wanneer het ingrijpen van het Imperium effectief is, dan is dit niet te wijten aan zijn eigen kracht maar aan het feit dat het voortgedreven wordt door de weerstand van de ‘multitude' tegen haar imperiale macht. ‘The empire strikes back'. Men zou kunnen zeggen dat in deze betekenis de weerstand werkelijk prioritair is tegenover de macht. Het functioneren van de imperiale macht is dus onlosmakelijk verbonden met zijn verval.
De weerstand van de ‘multitude' tegenover elke binding – de strijd tegen de slavernij van het behoren tot een natie, een identiteit, een volk, en dus het verzaken aan elke soevereiniteit en de grenzen die het stelt aan subjectiviteit – is volstrekt positief. Individuen zijn nomaden.
Maar de weigering alleen is slechts het begin van een bevrijdende politiek; op zichzelf is ze leeg. We moeten een nieuwe gemeenschap construeren.[xvii]
Stelling 24: Men kan geen weerstand bieden aan het Imperium vanuit een beperkte, lokale autonomie.
Lokale autonomie is juist een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het imperiale regime. Overeenstemming met het imperiale regime is niet iets dat voortvloeit uit een goede administratie zoals in de moderne rechtsstaten; het is eerder gevormd door middel van de lokale doeltreffendheid van het regime. Imperiale bevelvoering gebeurt los van de administratie, namelijk door middel van de bom, het geld en de ether. Het Imperium kan maar effectief in vraag gesteld worden op zijn eigen algemeen niveau door de processen die erin plaatsgrijpen voorbij hun huidige beperking te duwen.
Daarbij kan de visie van Sint-Augustinus op een project dat het decadente Romeinse keizerrijk contesteert, ons inspireren. (p. 207)
Het verdwijnen van de autonomie van de politiek betekent ook het verdwijnen van een onafhankelijke ruimte waarin een revolutie in het nationale politieke regime kon ontstaan, of waar de sociale ruimte veranderd kon worden door middel van staatsapparaten. De traditionele idee van een tegenmacht en van de weerstand tegen moderne soevereiniteit in het algemeen wordt steeds minder mogelijk. De traditionele vormen van weerstand, zoals de vakbondsorganisaties uit de 19de en 20ste eeuw, beginnen hun macht te verliezen. Een nieuw type van weerstand moet uitgevonden worden.
De migratie op grote schaal is een zoektocht naar bevrijding: het is een weerstand tegen de verschrikkelijke omstandigheden van uitbuiting. Het spook dat nu door de wereld waart, is het spook van de migratie. Alle machten van de oude wereld zijn verenigd in een meedogenloze strijd ertegen. De werkelijke helden van de bevrijding van de Derde Wereld vandaag zijn de emigranten en de bevolkingsstromen die oude en nieuwe grenzen hebben vernietigd.
Politiek is vandaag niet meer de cynische praktijk van de politici, maar het is de macht van het genereren, het verlangen en de liefde.
Tegenover de generatie (het doen ontstaan) staat de corruptie (het doen afsterven) In het Imperium is de corruptie overal. Het is de hoeksteen en de sluitsteen van de overheersing. Corruptie is gemakkelijk en onmiddellijk op te vatten: het is een vorm van geweld en van belediging.
Stelling 25: Een politiek alternatief zal niet ontstaan vanuit een theoretische articulatie.
Een politiek alternatief kan alleen in de praktijk ontstaan. Marx had de Parijse Commune nodig.
Het primaire strijdveld binnen het Imperium ligt op het vlak van productie en beheersing van de subjectiviteit. Het Imperium gebruikt als lijmmiddel het spektakel, een geïntegreerd en diffuus apparaat van beelden en ideeën dat de publieke mening produceert en reguleert. Het spektakel vernietigt elke collectieve vorm van gemeenschappelijkheid – het individualiseert de sociale actoren in hun afzonderlijke auto's en voor hun afzonderlijke videoschermen – en legt terzelfder tijd een nieuwe massa-gemeenschappelijkheid op: een nieuwe eenvormigheid van denken en handelen.
De vijanden die zich tegenover het Imperium stellen, zijn eerder een ideologische dan een militaire bedreiging.
Er bestaat een oude legende die licht kan werpen op het leven van de communistische militant: de legende van de heilige Franciscus van Assisi. Het bevat de niet uitroeibare lichtheid en vreugde van het communist-zijn.[xviii]
Bibliografie:
Rudolf Boehm (1974): Kritiek der grondslagen van onze tijd. (Nederlandse vertaling door Willy Coolsaet van ‘Kritik der Grundlagen des Zeitalters'), Het Wereldvenster, Baarn, 1977.
Rudolf Boehm (1998): De actualiteit van Marx en Lenin (Lezingen geredigeerd door Guy Quintelier), IMAVO, Brussel, 1998.
David Dessers, Jan Dumolyn en Peter Tom Jones (2002): ¡Ya Basta! Globalisering van onderop, Academia Press, Gent, 2002.
Karl Marx (1857-1858): Grundrisse der Kritik der politischen Ökonomie, Dietz Verlag, Berlin, 1974.
Michael Hardt en Antonio Negri (2000): Empire, Harvard University Press, Cambridge en London, 2000.
Samuel Huntington (1997): Botsende beschavingen. Cultuur en conflict in de 21ste eeuw, Manteau-Anthos, Antwerpen, 1997. (Nederlandse vertaling door Jan Bos van "The clash of civilizations and the remaking of world order", 1997)
--------------------------------------------------------------------------------
[i] "De tendens om een wereldmarkt te scheppen is onmiddellijk in het begrip van het kapitaal zelf gegeven. Elke grens verschijnt als een te overwinnen beperking." (Karl Marx, 1857-1858, p. 311; cursivering door Marx; in eigen vertaling) Marx stelt dus dat het kapitaal hoe dan ook steeds globaliseert. Alhoewel in het boek ‘Ya Basta. De globalisering van onderop' dit citaat – uit het Engels vertaald – ook wordt aangehaald (p. 28), menen de auteurs ervan toch dat globalisering niet alleen een ‘strategie' van het kapitaal is, maar ook – merkwaardig genoeg – de huidige verschijningsvorm of historische fase ervan. Er bestaat volgens Marx echter geen niet-globaliserend kapitalisme. Wie tegen ‘globalisering' is, moet tegen het kapitalisme zijn. De auteurs van ‘Ya Basta' lijken, ook al is het misschien niet hun bedoeling, de mogelijkheid open te laten dat men antiglobalist en tegelijkertijd toch nog kapitalist is.
[ii] Lenins imperialismetheorie erkent niet de noodzaak van natiestaten. Zijn imperialismebegrip is op de eerste plaats economisch en niet politiek. Men zou kunnen stellen dat Lenins keuze van het begrip ‘imperialisme' ongelukkig is. De territoriale uitbreiding van de natiestaat is voor Lenin niet de kern van het imperialistisch project. Het begrip ‘Imperium' van Hardt en Negri – waarbij het Imperium zich keert tegen het imperialisme van de natiestaten – komt overeen met Lenins imperialismebegrip. Het Imperium is het politiek apparaat van de kapitalistische, globale economie.
[iii] De soevereiniteit is de toestand van oppermachtige heerschappij, waarbij men dus niet van een ander gezag afhankelijk is.
[iv] Dit conflict is m.i. niet typerend voor de moderniteit, maar kenmerkend voor elke maatschappijvorm: sommige individuen willen zich niet engageren in de regelgevende maatschappij.
[v] Karakteriseren Hardt en Negri de moderniteit wel op een juiste wijze? Descartes die als de grondlegger van de filosofie van de moderniteit wordt beschouwd, houdt juist wel een pleidooi voor het nastreven van de zuivere theorie los van elke praktische overweging, dus voor een "theorie in isolatie". Deze zuivere theorie zou juist, omdat ze principieel afstand neemt van elke doelstelling, het beste de praktische doeleinden kunnen dienen. (zie Rudolf Boehm: Kritiek der grondslagen van onze tijd, hoofdstuk IV)
[vi] Bij deze opvatting van ‘dialectiek' zijn dikke vraagtekens te zetten.
[vii] Het door Negri en Hardt gebruikte Engelse begrip ‘multitude' is niet, in de betekenis die zij eraan hechten, in het Nederlands te vertalen door ‘massa' of ‘menigte'. Vanuit de psychologie weten we dat massa's en menigten juist de veelvuldigheid teniet doen en uit homogene en identische individuen willen bestaan. Daarom houden we hier de term ‘multitude' aan.
[viii] Een groep ontstaat maar door uitsluiting van anderen wanneer men de homogeniteit en de specifieke identiteit van de groep sterk benadrukt. De ‘multitude' is een groepsbinding zonder sterke identiteit en homogeniteit – het is een ‘open groep'.
[ix] Het Imperium is echter neokolonialistisch: de transnationale bedrijven ‘koloniseren' nog steeds grote delen van de wereld en posteren er marionettenregeringen.
[x] Na ‘nine eleven' proberen ze daar toch in te slagen. In plaats van een monolithisch Imperium karakteriseert Samuel Huntington onze wereld juist als een plaats waarop culturen botsen.
[xi] Onderdrukking slaagt maar als de onderdrukte aan zelfonderdrukking doet, als hij of zij de onderdrukking aanvaardt of moet aanvaarden.
[xii] Dit is toch twijfelachtig en lijkt me eerder wishfull thinking te zijn. Lenin merkte eens op dat utopieën dromen van de zwakken zijn. Heeft hij geen gelijk? Doen de utopieën ons niet wegdromen van de realiteit, en bijgevolg ons die realiteit aanvaarden? Biedt de kapitalistische globaliserig wel mogelijkheden voor het verbeteren van de menselijke levensomstandigehden op wereldvlak? Waarom kan het utopisch element zo gemakkelijk onderdrukt worden?
[xiii] Ook al heeft het kapitalisme zogezegd een "reëel-utopisch" bevrijdingsperspectief, het blijft noodzakelijk parasiteren op de prekapitalistische productiewijze en slavenarbeid. Het Imperium biedt ook geen bevrijdingsperspectief.
[xiv] Deze ‘empire strikes back'-beweringen staan in schril contrast met de kapitalistische economische wetten. Het Imperium is niet ontstaan als antwoord op de acties van de ‘multitude', maar is een product van het kapitalisme dat noodzakelijk moet globaliseren. Hardt en Negri blijken nogal een blind aktivisme aan te hangen (zie ook stelling 25). Hun politiek eisenprogramma lijkt, hoe terecht misschien ook, nogal voluntaristisch.
[xv] Natuurlijk is het verloop van de geschiedenis niet volstrekt economisch gedetermineerd, en is onze economie zelf een product van de mens. Maar de economie legt wel beperkingen op aan de menselijke acties. Volstrekte vrijheid bestaat niet.
[xvi] Het voluntarisme ten top!
[xvii] Is de weigering van werk en autoriteit, de weigering van vrijwillige dienstbaarheid, het begin van een bevrijdende politiek, zoals Hardt en Negri menen? Dit is maar zo binnen onderdrukkende verhoudingen. Maar ligt de onderdrukking niet eerder in de verplichte zinloze dienstbaarheid, het verplicht zinloos werk en onverantwoorde autoriteit? En moeten deze niet geweigerd worden? Mensen moeten wel produceren en werken, indien ze in leven willen blijven. Ze kunnen wel wat leren van mensen die en verantwoorde autoriteit op een bepaald domein bezitten. Ze kunnen elkaar dienstbaar zijn. De weigering van werk, autoriteit en ‘vrijwillige' dienstbaarheid heeft maar zin binnen onderdrukkingsverhoudingen, niet binnen een menselijke maatschappij.
[xviii] Uit de verwijzing naar heiligen als inspiratiebron voor het anti-imperiale alternatief blijkt reeds dat de kritische analyse van Hardt en Negri niet scherp genoeg is. Een degelijk alternatief kan slechts vanuit een principiële, zakelijke en negatieve kritiek op de bestaande wantoestanden ontstaan.