Iran, 1956: de staatsgreep tegen Mossadeq . by Jan Dumolyn Wednesday June 12, 2002 at 03:01 PM |
Dit artikel verscheen enkele maanden geleden in 'Vrede', in het kader van een reeks waarin ik enkele markante gebeurtenissen uit de geschiedenis van de twintigste behandel, die vandaag nog steeds gevolgen hebben. Jaap Kruithof, prof. Emeritus RUG: "Dit tijdschrift voor internationale politiek behoort tot het beste wat Vlaanderen op dat terrein te bieden heeft."
Iran, 1956: de staatsgreep tegen Mossadeq en de oorsprong van het moderne islamfundamentalisme.
Iran staat al meer dan twintig jaar gekend als hét fundamentalistische regime bij uitstek. Het onlangs platgebombardeerde Afghanistan had tot vóór de VS-bombardementen van vorig jaar nooit op de lijst van de ‘terroristische staten' gestaan. De Taliban waren er in 1996 immers met de actieve steun van het bevriende Pakistan aan de macht gekomen. Saoedi-Arabië waar het islamfundamentalisme veel strenger is dan in Iran, is vandaag nog steeds een bondgenoot van het Westen en krijgt een politieke en militaire voorkeursbehandeling in ruil voor lage olieprijzen. In Afghanistan en Egypte hebben westerse machten destijds fundamentalisten gesteund als tegengewicht tegen links. Maar ook in Iran waren de VS in grote mate verantwoordelijk voor het aan de macht komen van een fundamentalistisch regime. Dat deden ze door 25 jaar daarvoor in Iran het eerste democratische moslimbewind in de kiem te smoren om de oliewinsten te beschermen.
In een vorig nummer bogen we ons over de CIA-politiek op het Latijns-Amerikaanse continent, geïllustreerd met het voorbeeld van de coup tegen de progressieve president Jacobo Arbenz in 1954. Die staatsgreep zette de toon voor de latere interventionistische VS-politiek in hun zuiderse achtertuin. De succesvolle operatie in Guatemala was in feite al een jaar eerder voorafgegaan door een sterk gelijkaardig plan in Iran. Over deze combines zijn recent nog geheime documenten uitgelekt. Tijdens een bijeenkomst in november 1952, zo blijkt, hadden de Britse en Amerikaanse geheime diensten besloten om in Iran het democratische bewind van premier Mossadeq omver te werpen. De ‘totaal destructieve en roekeloze houding' van deze regering kon niet langer worden getolereerd. Waarover ging het?
Iran (het toenmalige Perzië) was gedurende de negentiende eeuw steeds een speelbal van de omliggende grootmachten Rusland en Engeland (vanuit India). Toen in 1908 duidelijk werd dat er zich in Iran grote hoeveelheden olie bevonden (een grondstof die op dat moment plots enorm aan belang was toegenomen), werd de Britse koloniale honger nog groter. Iran is er echter steeds in geslaagd althans formeel onafhankelijk te blijven van de koloniale grootmachten. De Britten gingen wel lopen met alle vette oliewinsten. In 1925 nam de toenmalige Iraanse militaire dictator opnieuw de oude koningstitel (‘sjah') aan. Hij toonde echter teveel sympathieën voor nazi-Duitsland en werd in 1941 na een Brits-Russische invasie vervangen door zijn 22-jarige zoon Reza Pahlevi. Na de Tweede Wereldoorlog volgde een korte periode van parlementaire democratie en constitutionele monarchie. De sleutelfiguur was een zekere Mossadeq.
Deze dr. Mohhamed Mossadeq was lid van het progressief-nationalistische Nationaal Front. Eigenlijk was hij een democratische linksliberaal die onafhankelijkheid voor zijn volk wilde. Hij had een westerse opleiding gekregen, stond bekend voor zijn persoonlijke integriteit en kreeg als charismatische leider massale steun van de Iraanse middenklassen. Hij startte na de Tweede Wereldoorlog een soort nationaal-democratische revolutie in het nog sterk archaïsche Iran. Hij eiste dat de staat recht zou hebben op de helft van de oliewinsten die de buitenlandse bedrijven er maakten. Onnodig te zeggen dat dit bij de multinationals niet in goede aarde viel. De belangen van de petroleumindustrie zouden een constante factor blijken te worden in de Midden Oosten-politiek van de westerse grootmachten. In 1951 werd Mossadeq premier en ging hij over tot de nationalisatie van de Anglo-Iranian Oil Company, hoewel hij de Britse eigenaars van het bedrijf een integrale compensatie beloofde. Door bovendien de privilegies van de heersende militaire kaste te ondermijnen, maakte hij ook vele vijanden in die kringen.
In 1952 startten de Britten een economische blokkade tegen Iran. Ze vroegen ook de VS om hulp, aangezien ze toen al goed beseften dat hun wereldleiderschap definitief voorbij was. Iran had als antwoord op de Britse blokkade intussen aangekondigd dan maar olie aan de Sovjetunie te gaan verkopen. De Amerikaanse pers, die Mossadeq aanvankelijk als een sympathieke nationalist had voorgesteld, wijzigde abrupt van koers en had het enkel nog over een gevaarlijke communistische gek. Na de omverwerping van Mossadeq zouden de Amerikaanse media haast nooit naar de sjah refereren als een dictator of een tiran. De absolute vorst was zogenaamd een welwillende hervormer die zijn land wilde moderniseren. De frauduleuze verkiezingen die hij organiseerde werden op gejuich onthaald. Het zal de aandachtige lezer al zijn opgevallen: al dit soort ingrediënten zijn vandaag nog even sterk aanwezig in de VS-politiek en de mainstream media.
Op 4 april 1953 keurde de VS een budget van 1 miljoen dollar goed om Mossadeq ten val te brengen. Op 16 april werd een gedetailleerd plan afgewerkt. Sjah Reza Pahlevi en generaal Fazollah Zahedi, de meest prominente oppositionele figuur, zouden de hoofdrolspelers worden in de Iraanse staatsgreep. Er werd steun gezocht in het parlement, bij het leger, de religieuze leiders, de pers en zelfs bij straatbendes. De steun van de Sjah was nodig om het leger mee te krijgen tegen Mossadeq. Aanvankelijk leek die terughoudend en dus moest hij onder druk worden gezet om de staatsgreep te steunen. Zoals gebruikelijk werd de coup voorafgegaan door propaganda en psychologische oorlogsvoering. Aan de CIA art group (sic!) gaf men zelfs de opdracht om zoveel mogelijk anti-Mossadeq-cartoons te maken… De hele operatie werd gepland vanuit Nicosia, de hoofdstad van Cyprus, op het plaatselijke hoofdkwartier van de Britse geheime diensten. De Britten en Amerikanen werkten gedurende de maanden mei, juni en juli koortsachtig verder aan de voorbereidingen van de omverwerping van de democratisch gekozen regering van Iran. Eind juli werd ook de Sjah van het plan overtuigd. Een van de Amerikaanse generaals die zich het meest actief met de staatsgreep bezig hield, was de gelijknamige vader van de latere generaal Norman Schwarzkopf, opperbevelhebber van de ‘geallieerde troepen' tijdens de Golfoorlog tegen Saddam. Net zoals vader en zoon Bush: twee generaties echte Amerikaanse helden in dienst van de olielobby!
Een eerste coup-poging op 15 augustus mislukte door verraad en besluiteloosheid van de Iraanse samenzweerders. Er volgden zeer verwarrende dagen. Delen van het leger en het volk kozen hun kant, de communistische Tudeh-partij kwam op straat. Ook de voorstanders van de sjah werden echter gemobiliseerd. De CIA orchestreerde rellen met betaalde deelnemers. Op 18 augustus tekende de Sjah dan een document dat generaal Zahedi tot eerste minister benoemde. Uiteindelijk werd Mossadeq gearresteerd. Hij werd onder valse voorwendsels drie jaar in de gevangenis opgesloten en zou daarna jarenlang onder huisarrest blijven. Na de coup namen de VS onmiddellijk 40% van de Iraanse olieconcessies over. Legerofficieren kregen 1,7 miljoen dollar smeergelden van de Amerikanen. De VS zou de sjah drie decennia blijven beschouwen als één van hun voornaamste politieke en militaire steunpunten in de regio. Iran was tijdens de Koude Oorlog ook de beste klant voor Amerikaans wapentuig.
Door zijn medewerking aan de staatsgreep was de Sjah in de ogen van het Perzische volk voorgoed verbrand als een marionet van de westerse grootmachten. Bovendien waren hij en zijn dienaars corrupt, dictatoriaal en wreed. De absolute heerser zocht steun bij de reactionaire ayatollahs omdat hij in hen een tegengewicht zag tegen de liberale en linkse middenklassen en arbeiders. Een tweepartijenstelsel werd ingesteld, maar dat was pure schijn. Beide partijleiders waren eigenlijk lakeien van de alleenheerser. Het resultaat was dat enkel in de moskeeën nog aan legale politiek werd gedaan, en de onvrede van het volk grotendeels via het Islamitische integrisme werd gekanaliseerd. De Britse geheime diensten steunden de fundamentalistische organisaties als de ‘minder erge oppositie', om de communisten de wind uit de zeilen te nemen. Intussen trainde de CIA de SAVAK, de gevreesde en gehate geheime politie van de sjah, waarvan de agenten zich aan de ergste gruweldaden te buiten gingen. Geregeld werd op betogingen geschoten en kwamen honderden mensen om. De rijkste ‘duizend families' controleerden het land samen met het buitenlandse kapitaal.
In de jaren zestig voerde de sjah een aantal landhervormingen door, waarvan in feite slechts een kleine minderheid boeren profiteerde en waardoor de anderen er vaak op achteruit gingen. Vooral de grootgrondbezitters vaarden wel bij zijn beleid. De slachtoffers ervan emigreerden naar de steden en vormden daar een onrustig lompenproletariaat, dat een goede sociale basis zou blijken te zijn voor het meest reactionaire islamisme. Enkel in de moskeeën konden ze rekenen op steun en opvang. Net zoals Hamas en Hizballah vandaag in het Midden Oosten waren het de conservatieve clerici die de enige netwerken van sociale bijstand organiseerden. In 1963 kwam er een eerste opstand van deze conservatieve clerici tegen pogingen van de sjah om het land te moderniseren. De clerus vreesde vooral haar semi-feodale grondbezit kwijt te raken. Dat oproer mislukte en een van de leiders, ayatollah Ruhollah Khomeini, zou voor 14 jaar in ballingschap gaan. Hij werd een icoon voor de oppositie tegen de dictatuur van de sjah. De communistische partij blok uit door afwezigheid in de strijd. Een andere maatregel in het kader van de Sjah's ‘witte revolutie' was de uitverkoop van alle staatsbedrijven aan zichzelf, zijn familieleden en VS-multinationals.
In 1977 en 1978 werd het land stilgelegd door een massale stakingsgolf en grote betogingen. De mullahs namen de leiding van de opstand en werden slaafs gevolgd door delen van het Nationaal Front en door de Tudeh-partij. In februari 1979 wierp de Islamitische Revolutie het regime van de sjah omver. Al vlug werden de progressieve krachten die er ook aan hadden deelgenomen politiek of fysiek geliquideerd. Khomeini stelde een Islamitische Republiek in, onder controle van zichzelf en de rest van de hoge geestelijkheid. Er kwam een islamitische rechtspraak en de vrouwendiscriminatie nam sterk toe. In feite werd de greep van het buitenlands kapitaal, ondanks de nationalisaties bij het begin van de revolutie en de retoriek over een islamitische economie, nog groter dan vóór 1979. De oorlog met Irak, waarvan de dictator Saddam Hoessein ten volle werd gesteund door het Westen, gaf het Khomeini-regime nog meer ruimte om het land terug naar de middeleeuwen te leiden. De sjaria-wetgeving, ontwikkeld in het kader van een primitieve zevende-eeuwse samenleving, werd opnieuw de basis van het rechtssysteem. Sociale activisten werden vermoord en progressieve leerkrachten uitgezuiverd.
Fundamentalistische bewegingen zijn er de laatste decennia in geslaagd het volk te mobiliseren wanneer ze ook gebruik maken van een anti-imperialistische retoriek. Het discrediet van het Arabische nationalisme à la Nasser en de ineenstorting van het communisme als geloofwaardig alternatief hebben deze rol enkel versterkt. De jaren tachtig en negentig brachten de massa' s in de meeste Arabische landen enkel nog meer economische moeilijkheden. De olieprijzen werden kunstmatig laag gehouden met behulp van de archaïsche golfdictaturen (die als VS-bondgenoten in feite vaak even fundamentalistisch zijn als Iran). Ook de andere grondstoffenprijzen kenden in de jaren tachtig een vrije val. Het is duidelijk dat zowel het economisch overleven als de traditionele levensstijl en cultuur door de neoliberale globalisering worden bedreigd. Figuren uit de oude heersende klassen (grootgrondbezitters, gepriviligieerde clerici en kleine handelaars) slagen er telkens weer in de massa's te mobiliseren met een combinatie aan progressief klinkende sociale en economische eisen en oude religieuze waarden. In Iran zit de mot al een beetje in dit soort fundamentalistisch regime omdat het zeker niet heeft opgeleverd wat beloofd werd. Het verzet van arbeiders, studenten en vrouwen tegen het regime neemt nog steeds toe en president Khatami ziet zich gedwongen gematigde hervormingen door te voeren. In heel wat islamitische landen staan grote delen van de bevolking echter klaar om aan de fundamentalistische lokroep te beantwoorden, in het kader van de nieuwe oorlog die de VS effectief aan de Islamwereld hebben verklaard en tegen de achtergrond van de escalatie van het staatsterrorisme gepleegd door het Israëlische regime. Het Westen oogst wat het heeft gezaaid.