Rome 23 maart 2002: politiek breukpunt of corporatistisch achterhoedegevecht? by Michel Huysseune (Attac) Sunday March 31, 2002 at 11:55 PM |
vlaanderen@attac.org |
Op 23 maart betoogden in Rome 2 miljoen betogers. Een politieke breukpunt of een corporatistisch achterhoedegevecht? Een analyse.
Het buitengewone succes van de betoging op 23 maart te Rome, georganiseerd door de (ex-communistische) vakbond CGIL is onmiskenbaar gedragen door een bredere golf van protest tegen de regering van Silvio Berlusconi. Na Genua en de G8 kende Italië vorige herfst imposante betogingen tegen de oorlog in Afghanistan, vervolgens de mobilisatie van middelbare scholieren tegen een neo-liberaal getinte onderwijshervorming, van migranten (gesteund door andersglobalisten en de CGIL) tegen de nieuwe uiterst restrictieve wetgeving die het statuut van migranten regelt (de wet Bossi-Fini). Van intellectuelen tegen Berlusconi's pogingen om het rechtsapparaat en de media naar zijn hand te zetten, en het conflict rond belangenvermenging (Berlusconi als eerste minister en mediamagnaat) op te lossen door belangenvermenging legaal te maken. Het succes van deze mobilisaties is de afgelopen twee maanden crescendo gegaan: de zeer talrijke betogingen in heel Italië - vaak min of meer spontaan georganiseerd en via internet en GSM bijeengetrommeld - trekken buitengewoon veel volk aan, politieke debatten kunnen plots terug op een grote publieke belangstelling rekenen.
De meeste mobilisaties delen eenzelfde bekommernis: oppositie tegen een regering die de wet van de sterkste oplegt. Dit was ook duidelijk een cruciaal thema van de betoging te Rome. Artikel 18 van het 'statuto del lavoratore' (het 'arbeidersstatuut') verplicht bedrijven met 15 of meer werknemers om arbeid(st)ers die zonder geldige reden afgedankt zijn terug in dienst te nemen. Artikel 18 heeft een hoge symboolwaarde verworven als waarborg tegen patronale willekeur, en als een garantie voor een minimum van democratie ook binnen bedrijven. Sedert enkele jaren wordt er echter, vooral uit patronale hoek, campagne gevoerd tegen artikel, met de voorspelbare argumenten dat dit artikel de competitiviteit van de Italiaanse economie afremt, de flexibilisering van de arbeidsmarkt bemoeilijkt, dat het om een corporatistisch privilege gaat dat ouderen en werknemers met contracten van onbepaalde duur bevoordeelt ten nadele van jongeren en werknemers met tijdelijke contracten. De Radicale Partij, paladijnen van een tot het uiterste doorgedreven neo-liberalisme, heeft reeds in 2000 zonder succes geprobeerd artikel 18 door middel van een referendum af te schaffen: het voorstel werd door 2/3 van de kiezers afgewezen. Onder druk van de patronale vereniging Confindustria onderneemt de regering-Berlusconi een nieuwe poging, zij het in bescheidener termen: het artikel zou enkel voor nieuw aangeworven werknemers, en dan nog enkel in het Zuiden, worden opgeheven. De uitslag van het referendum van 2000 toonde echter hoe populair artikel 18 blijft. Het unanieme verzet van de vakbonden drukt de gehechtheid van hun achterban aan artikel 18 uit, en de terughoudendheid van de twee andere grotere bonden, de UIL (centristisch) en de CISL (katholiek), om ook effectief te mobiliseren tegen Berlusconi wordt door hun respectieve leden weinig gesmaakt.
Het succes van 23 maart komt dan ook geenszins als een verrassing. Door haar buitengewone omvang heeft de betoging echter een ruimere betekenis verkregen: niet alleen een syndicale mobilisatie, maar ook een politiek evenement. Kwalitatief viel de betoging op door de grote verscheidenheid van de deelnemers: Noord- en Zuid-Italianen, Italianen en migranten, mannen en vrouwen (veel van de 'traditionele' mannelijke sectoren zoals de metaal zijn opmerkelijk vrouwelijker geworden), arbeiders uit de privé en de openbare sector, leerkrachten, werknemers van de 'new economy', jongeren en ouderen. De zeer nadrukkelijke aanwezigheid van jongeren toonde bovendien nadrukkelijk hoe Berlusconi's pogingen om generaties tegen elkaar op te zetten grotendeels gefaald is. Door de zeer grootschalige aanwezigheid van rode vlaggen kreeg de betoging nog een extra cachet, een trotse bevestiging van een linkse politieke identiteit, waarin het thema 'solidariteit' centraal staat.
De bredere mobilisatie van de centrum-linkse oppositie tegen Berlusconi heeft onmiskenbaar bijgedragen tot het succes van 23 maart. Tegelijk betekent de steun gegeven aan de betoging een op zijn minst gedeeltelijke breuk met het liberalisme met een sociaal sausje dat karakteristiek was voor de Ulivo (Olijfboom)-alliantie, of althans haar meest prominente politici. Een niet onaanzienlijk deel van de linkerzijde heeft, toen ze nog de aan de macht waren, veranderingen van het artikel 18 in de lijn van het wetsvoorstel van de regering Berlusconi verdedigd.
De grote Italiaanse vakbonden onderscheiden zich overigens niet principieel van dit sociaal-liberalisme: ze verdedigen het ideaal van een sociaal Europa, en hopen dat het verenigbaar zal zijn met een competitief Europa. Maar de vakbonden worden vanzelfsprekend meer dan politieke partijen geconfronteerd met de pijnlijke incompatibiliteit tussen beide maatschappijmodellen. Voor 2001, toen de Ulivo aan de macht was, kwam het reeds tot herhaalde bitsige conflicten tussen Sergio Cofferati, de voorzitter van de CGIL, en prominente Ulivo-leden. Cofferati kwam vooral in aanvaring met zijn partijgenoot Massimo D'Alema (beiden zijn lid van de belangrijkste linkse partij, de DS - linkse democraten), een tijdlang eerste minister en de meest uitgesproken woordvoerder van de Blairiaanse versie van links, een versie waarin vakbonden een duidelijk ondergeschikte rol spelen, wat d'Alema maar al te duidelijk liet merken. Zonder de principes van de vrije markt en het sociale overleg in vraag te stellen, heeft Cofferati steeds een globalisering met regels voorgesteld. De positie van de grote Italiaanse vakbonden, tegen de dominante neo-liberale dogma's, zonder voor een radicale oppositie te opteren, werd overigens perfect gesymboliseerd door hun houding te Genua vorig jaar, waar ze een aparte meeting organiseerden om hun standpunten publiek te maken, zonder officieel deel te nemen aan de betogingen tegen de G8.
De CGIL kent echter ook een belangrijke links-radicale traditie. De vakbond heeft een achterban waarvan een deel (ook vertegenwoordigd in de bestuursinstanties van de CGIL) politiek vaak veel kritischer staat tegen de neo-liberale mondialisering. Veel lokale 'camere di lavoro' (arbeidskamers, lokale entiteiten van de vakbond) en de FIOM (de centrale van de metaalsector) hadden bijvoorbeeld wél officieel voor Genua gemobiliseerd, en waren nadrukkelijk op de anti-G8 betogingen aanwezig, naast de kleinere andersglobale Cobas-vakbond (vooral sterk in de openbare diensten). Die nadrukkelijke syndicale aanwezigheid leidde zelfs tot optimistische commentaren over de symbiose van arbeidersbeweging en andersglobalisten. Wat revolutionair romantisme leek, is echter deels werkelijk verwezenlijkt op de betoging van 23 maart. Immigranten, bijvoorbeeld, waren opvallend aanwezig in de betoging, als groep maar ook geïntegreerd tussen Italianen. Terwijl de mobilisatie tegen de wet Bossi-Fini voordien vooral gedragen werd door de migranten zelf, met steun van andersglobalisten en de CGIL, bleken de Italiaanse betogers nu probleemloos bereid ook slogans tegen die wet te scanderen. Andersglobalisten waren nadrukkelijk aanwezig, met een uitgebreide eigen groep, maar ook geïntegreerd in de betoging. Niet steeds probleemloos: de 'andersglobalistische' vakbond Cobas nam officieel niet deel aan de betoging - een erfenis van de syndicale competitie met de CGIL en de slechte verhouding tussen beide bonden - maar veel van haar leden waren aanwezig. De meeste componenten van de andersglobalistische beweging, inclusief Attac, hadden wél opgeroepen om aan de betoging deel te nemen. De veelal goede relaties op lokaal niveau tussen de 'Social Forums' (de lokale overkoepelende structuren van andersglobalisten) en de 'camere di lavoro' hebben hier onmiskenbaar toe bijgedragen, maar ook het groeiende engagement van die forums voor de rechten van migranten en precairen heeft de banden met de CGIL versterkt.
De betoging trok echter ook een ander publiek aan. De CGIL heeft steunbetuigingen gekregen van prominente linkse intellectuelen (Umberto Eco), kunstenaars (de schrijver Antonio Tabucchi, de cineast Nanni Moretti) en media-figuren. Na twee decennia waarin arbeiders en hun eisen 'onsexy' waren, en vakbonden 'conservatief' en 'corporatistisch', komen die steunbetuigingen enigszins onverwachts. Ze zijn echter tekenend voor een brede klimaatsverandering, waarin routines oudbakken blijken. Met haar verbale brutaliteit en haar onscrupuleuze en openlijke verdediging van eigenbelang en privileges is de regering-Berlusconi erin geslaagd alle opposities te bundelen, maar heeft hen ook gestimuleerd om hun eigen zekerheden in vraag te stellen. Intellectuelen die tot voor kort elk radicalisme soms radicaal afwezen, hebben nu geen problemen om het woord te delen en te dialogeren met radicale syndicalisten en andersglobalisten. De historicus Paul Ginsborg (een Brit, die doceert aan de universiteit van Florence) verwoordt dit sentiment: "Ik beschouw mezelf als gematigd. Maar ik geloof dat de huidige globale politieken 'mateloos' zijn. Ze zijn ook voor gematigden onaanvaardbaar. Dit is zonder retorische overdrijving een verschrikkelijke wereld" (Il Manifesto, 13 maart).
De mobilisaties tegen Berlusconi tonen echter dat een belangrijk deel van de Italiaanse bevolking niet meer gelaten die wereld aanvaardt. De betoging van 23 maart heeft dit gevoel gekatalyseerd en de verscheidenheid aan protesten een gemeenschappelijke focus gegeven. Waartoe dit allemaal gaat leiden, blijft in het ongewisse, ook al omdat Berlusconi's regering voor confrontatie kiest, en bovendien over nog vier jaar regeringstijd beschikt (de volgende verkiezingen dienen ten laatste in 2005 plaats te grijpen). De veranderingen die deze mobilisaties nu reeds hebben verwezenlijkt, zullen hoe dan ook hun stempel drukken: nieuw politiek activisme van brede lagen van de bevolking, en de bereidheid het neo-liberaal maatschappijmodel in vraag te stellen. Het Italiaanse 'reëel bestaande neo-liberalisme' neemt immers de vorm aan van Berlusconi's autoritair populisme, het verdedigen van eigenbelang en het recht van de sterkste, een maatschappijmodel waarin een groot deel van de Italiaanse bevolking zich gelukkig niet terug kan vinden, en dat deel is nu ook bereid van die afkeer publiek uiting te geven. Voor hen geldt zeker dat een andere wereld mogelijk moet zijn, en de politieke dynamiek die in Italië op gang is gebracht maakt dat het denken over en handelen voor een andere wereld weer geloofwaardig is geworden.
Deze tekst werd geschreven door Michel Huysseune, lid van Attac-Vlaanderen. Deze tekst mag/moet vrij verspreid worden mits bronvermelding.