arch/ive/ief (2000 - 2005)

Waarom de Spaanse onderwijswereld vandaag opnieuw betoogde.
by Attac-Vlaanderen. Thursday March 07, 2002 at 08:37 PM
vlaanderen@attac.org

Vandaag betoogden de Spaanse studenten en docenten opnieuw massaal. De Spaanse regering wil een verregaande hervorming van het hoger onderwijs doorvoeren. Terecht wordt daar stevig tegen betoogd. De LOU, zoals de hervorming noemt, is een zoveelste poging om de beperkte democratisering (zowel financieel als politiek) van het publiek onderwijs terug te schroeven. Wat er nu precies allemaal in de LOU staat lees je hieronder.

DE LEY ORGANICA DE UNIVERSIDADES (LOU)


DE CONTEXT

Met de goedkeuring van de Spaanse grondwet werd het principe van de universitaire autonomie erkend, bevestigd door de Ley Organica de Reforma universitària van 1983. 20 jaar later is deze wet in meerdere aspecten - bv. de rol van de autonome gemeenschappen (de Spaanse regio's), een aanpassing aan Europese normen - inadequaat en voorbijgestreefd gebleken. Het wetsvoorstel van de regerende Partido Popular baseert zich echter nadrukkelijk op een neoliberale visie op het onderwijs, waarin voorgesteld wordt om de huidige problemen van de universiteit te remediëren door de verkozen organen van de Universiteit af te schaffen, het beheer op strikte managementscriteria te baseren, de toegang van de bedrijfswereld tot de universiteit te vergemakkelijken, de universiteit meer van privé-financiering afhankelijk te maken en de competitiviteit tussen universiteiten te vergroten.

Deze hervormingen passen in de neo-liberale globalisering, waarin de staten ertoe worden verplicht hun begroting voor universiteiten te verlagen, met als excuus hun grotere autonomie te geven. Daardoor zien universiteiten zich verplicht zich als bedrijven te gedragen om zich te kunnen financieren. Dit opent de deur voor een gemondialiseerde privé-markt van hoger onderwijs. Door het hoger onderwijs aan de markt te onderwerpen, zal het democratisch deficit van het opvoedingssysteem vergroten, omdat de toegankelijkheid ervan ondergraven wordt.

Nu de publieke uitgaven van onderwijs op wereldniveau meer dan één miljard dollar bedragen, het aantal leraren 50 miljoen, het aantal leerlingen een miljard en het aantal scholen honderdduizenden, beginnen velen deze sector te beschouwen als een kolossale investeringsmarkt. Sedert een paar decennia maken we een onvergelijkbaar transformatieproces van het onderwijs mee, de ontmanteling van het publieke onderwijs, met als excuus het beperken van de kosten omwille van de internationale competitie. Het hoger onderwijs bevindt zich in het centrum van deze geforceerde transformatie, en is de meest getroffen sector. Het is evenmin toevallig dat de VS de eerste uitvoerders zijn van onderwijsdiensten, indien we rekening houden met het politiek-strategische belang van het onderwijs, en van het belangrijke groeipotentieel die deze sector zo aantrekkelijk heeft gemaakt.

Dit proces wordt geleid door de Multinationale Ondernemingen. Lange tijd maakten ze gebruik van de GATT die weliswaar enkel de handel in goederen regelde. Heden ten dage heeft de WHO echter ook de investeringen, de diensten en het intellectuele eigendom geliberaliseerd. De staten worden onder meer verplicht meer autonomie aan hun universiteiten te verlenen. Dit gebeurt vooral door de overheidssteun aan universiteiten te beperken. Om verder gefinancierd te worden, worden universiteiten verplicht zich als bedrijven te gedragen.

Modellen van onderwijsexport:

In de dienstensector geschiedt de export volgens vier basis modellen:

- Verstrekking van grensoverschrijdende diensten (voor het onderwijs: afstandsonderwijs)
- Consumptie in het buitenland (voortzetten van studies in het buitenland)
- Commerciële aanwezigheid (buitenlandse universiteiten) Wordt hier bedoeld dat uniefs zich in het buitenland gaan manifesteren en studenten aantrekken?
- Aanwezigheid van personen Is ‘mobiliteit van docenten' niet duidelijker? (cursussen gedoceerd door buitenlandse docenten)

Evoluties in het hoger onderwijs die hiertoe kunnen bijdragen:

De nieuwe wereldorde heeft nieuwe onderwijsvormen ingevoerd, waarvan de evidente voordelen die ze bieden de belangen die ze dienen verbergen:

-"Verbroederingsakkoorden ", die privé-universiteiten toegang verlenen tot het universitair onderwijssysteem, opleidingen die diploma's van buitenlandse universiteiten toekennen.

-Afstandsonderwijs, vergemakkelijkt door technologische ontwikkelingen (internet).

De gevolgen van de omvorming van het onderwijs

Het veralgemeende soberheidsklimaat en de sterke invloed van neo-liberale principes op beleidsmakers, laten de deur open voor privé-ondernemingen om een geüniversaliseerde privé-markt van hoger onderwijs op te zetten. Die zal leiden tot een groter democratisch deficit van het onderwijssysteem. De onderwerping van het onderwijs aan de wetten van de markt verlaagt de toegankelijkheid ervan en verergert de sociale ongelijkheid. Zoals reeds kan worden waargenomen in landen zoals Polen of Mexico, en in gans Zuidoost Azië, die de voorhoede van zulk een onderwijs vormen, leiden zulke hervormingen tot een alarmerende verhoging van de afhankelijkheid van het buitenland, tot een progressieve acculturatie door het gebruik van het Engels, tot een homogenisering van het aangeboden onderwijs, en, tenslotte, tot een erosie van de nationale soevereiniteit.

De subsidiëring van universiteiten speelt een sleutelelement in dit reorganisatieproces, zodat zelfs waar hoger onderwijs grotendeels publiek blijft universitaire instellingen in groeiende mate afhankelijk worden van privé-financiering.

Tenslotte houdt de onweerstaanbare vooruitgang van afstandsonderwijs het gevaar in van de ontwikkeling van een "mechanisch" onderwijs met een uniforme inhoud, dat de kritisch verworven kennis onderschikt aan het economisch rendement van de universiteit als onderneming.

Het is nodig om zich zorgen te maken over het democratisch deficit, in een toestand waarin grote economisch georiënteerde organisaties een echte occulte wereldregering opzetten. En, het belangrijkste: de LOU is slechts de eerste stap in dit faraonische ultra-liberale project dat het publieke onderwijs wil omploegen tot een cultus van de vrije markt.

DE INHOUD VAN DE WET:


1) WIJZIGINGEN VAN UNIVERSITAIRE BEHEERSORGANEN


- De ‘Consejo Social' (Sociale Raad)

De vertegenwoordiging van de universitaire gemeenschap in de Consejo Social, het orgaan dat de deelname van de gemeenschap aan het universitair leven institutionaliseert, zal een belangrijke vermindering ondergaan. Terwijl nu 12 van de 30 leden van de raad de universitaire gemeenschap vertegenwoordigen, zullen in de toekomst enkel de rector, de algemene secretaris en de beheerder van de universiteit eraan kunnen deelnemen, echter zonder stemrecht (art 14). Geen enkel ander lid van de universitaire gemeenschap, noch de studenten, kunnen aan de bijeenkomsten deelnemen. Het dient tevens gezegd dat de leden van de ‘gemeenschap' in werkelijkheid meestal uit de bedrijfswereld komen.

Dit orgaan "...dient de jaarlijkse rekening/begroting van de universiteit en van afhankelijke entiteiten te aanvaarden, zonder afbreuk te doen aan het handelsrecht ...". De vertegenwoordiging van het academisch personeel wordt dus geheel geëlimineerd, en men laat een legaal vacuüm voor ondernemingen dat hen veel macht zal geven binnen de universitaire gemeenschap.


- Consejo de Coordinación Universitaria (Raad voor Universitaire Coördinatie)

Door de wet gecreëerd nieuw beheersorgaan op nationaal niveau voor de universitaire sector (vervangt de vroegere Consejo de Universidades). Dit zal het belangrijkste adviserend orgaan zijn ("het hoogste adviserend en coördinerend orgaan van het universitair systeem" art.28) en zal o.m. de inschrijvingsgelden bepalen, evenals de subsidies voor publieke universiteiten.

De raad is samengesteld uit de minister van onderwijs, de verantwoordelijken voor onderwijs van de autonome gemeenschappen, de rectoren van alle universiteiten en 21 verkiesbare lezen gekozen in de culturele en wetenschappelijke wereld... . In de praktijk een nieuw bureaucratischer orgaan dat de universitaire begroting zal bepalen.

De raad zal afgevaardigden van privé-universiteiten bevatten: "... gezien het bestaan van een toenemend aantel privé-universiteiten strekt hun deelname aan dit forum tot aanbeveling ..." (motivatie van het wetsvoorstel, § 4), wat hen zowel spreek- als stemrecht geeft over beslissingen in verband met het universitair beleid van de Spaanse staat. Het dient tevens vermeld dat de katholieke universiteiten een bijkomend privilege genieten: ze dienen zich (in tegenstelling tot andere privé-universiteiten) niet te onderwerpen aan de "ley de reconocimiento" (wet rond de erkenningscriteria voor universiteiten).


- Claustro (Senaatsvergadering)

De wet legt vast dat binnen de Claustro, de Senaatsvergadering, het bestuursorgaan van de universiteit, 51% van de leden gedoctoreerde professoren zijn. De overblijvende 49% worden verdeeld tussen de niet-benoemde professoren, het ATP en de studenten. De studenten zullen dus slechts een beperkte minderheid vormen wanneer beslissingen over universitaire aangelegenheden dienen te worden genomen.


- Junta Consultiva (Consultatieve raad)

Een ander nieuw, consultatief orgaan gecreëerd door de wet, exclusief bestaand uit gedoctoreerde professoren, zonder niet-benoemde professoren, ATP en studenten, dat de rector dient te adviseren.


2) DE ROL VAN DE RECTOR EN DE UITBOUW VAN EEN PRESIDENTIALISTISCH SYSTEEM VAN MACHTSCONCENTRATIE

De LOU introduceert volgende wijzigingen omtrent de rol van de rector:

Artikel 20.1 stelt: "De Rector is de belangrijkste universitaire autoriteit (...) en staat in voor de leiding, het bestuur en het beheer van de universiteit". De wet voert een duidelijk presidentialistisch systeem in voor de verkiezing van de rector. De verkiezing van de rector door de volledige universitaire gemeenschap geeft de hervorming de schijn van een democratisering, gezien met de bestaande wet enkel de leden van de senaatsvergadering de rector verkiezen. Maar door niet meer gebonden te zijn aan de senaatsvergadering, verliest dit orgaan zijn controlerende functie: "we verkiezen de rector met zijn allen, maar niemand zal hem/haar kunnen controleren".

Art. 20.3 stelt: "De stemmen voor de verkiezing van de rector zullen gewogen worden voor elk van de sectoren van de universitaire gemeenschap (...). In elke geval zullen de stemmen van de gedoctoreerde professoren behorende tot het universitaire hooglerarenkorps voor minstens 51% van het totaal aantal geldige uitgebrachte stemmen tellen".

De weging van de stemmen breekt de gelijkheid van een stem: met deze procedure telt een stem van een professor minstens 30 maal zoveel als die van een student.

In dit kader dient tevens te worden opgemerkt dat voor elke verkiezing de wegingscoëfficienten zullen worden vastgelegd door de electorale commissie, in overeenstemming met de statuten.

De Rector is lid van de nieuwe Consejo de Gobierno en wordt belast 30% van de leden ervan te verkiezen.

De rector zal ook de ‘Gerente' (Beheerder) aanstellen, de belangrijkste economische verantwoordelijke van de universiteit, in samenspraak met de Consejo Social waartoe de rector eveneens behoort (weliswaar enkel met spreekrecht, niet met stemrecht). De Rector krijgt naast zich een nieuw raadgevend orgaan, de Junta Consultiva, bestaande uit de professoren en onderzoekers met een erkend prestige, zonder enige vertegenwoordiging van de studenten.

Tenslotte zijn de rectoren lid van het hoogste adviserend en coördinerend orgaan van het universitaire systeem, de Consejo de Coordinación Universitario.


3) EENHEIDSDISTRICT

De wet baseert zich op het concept van het distrito único, eenheidsdistrict, dat in de praktijk studenten toelaat om zich aan om het even welke universiteit van de Spaanse staat in te schrijven, onafhankelijk van haar/zijn residentie. Dit wordt niet expliciet vooropgesteld in de wettekst, maar is een onvermijdelijke consequentie van de nieuwe toegangsmechanismen.

Op zichzelf heeft de mogelijkheid die iedereen krijgt om zich aan een universiteit naar keuze in te schrijven niets negatiefs. We verdedigen dit recht, maar het mag geenszins afbreuk doen op het recht op een publiek, egalitair, solidair en gratis kwaliteitsonderwijs in de eigen regio. Ingepast in het model van territoriale eenheid zoals voorgesteld door de nationaal-liberale regering-Aznar zal de invoering van het eenheidsdistrict perverse gevolgen hebben. Het betekent ten eerste de weigering de ontwikkeling van het universitair onderwijs in de minst begunstigde regio's te ondersteunen. Het kwaliteitsonderwijs zal geconcentreerd worden in enkele uitgekozen foci, met minder aandacht voor de ontwikkeling van publiek hoger onderwijs in andere regio's. Zo zullen eerste- en tweedeklasseuniversiteiten ontstaan, die tevens tot een territoriale hierarchisering van het onderwijs zullen leiden (bv. Barcelona vs. Teruel).

Het is noodzakelijk de bestaande ernstige ongelijkheden tussen de verschillende openbare universiteiten te erkennen. Wat ons tot het tweede punt brengt: de studenten die wensen (en over de mogelijkheid beschikken) om kwaliteitsonderricht te krijgen zullen naar die regio's gaan die zulk een onderwijs aanbieden (Madrid, Barcelona). En wie hiertoe niet in staat is, zal verplicht zijn tweederangsonderwijs te aanvaarden. Economische factoren buiten beschouwing gelaten, kan reeds worden aangenomen dat enkel studenten met het beste academisch curriculum vrij zullen kunnen kiezen aan welke universiteit ze zich inschrijven. Dit zal ongetwijfeld leiden tot hun concentratie in een beperkt aantal universitaire centra, wat betekent dat de plaats waar iemand studeert ook de verdere loopbaan zal bepalen.

We vrezen tevens dat als de waarborg voor kwaliteitsonderwijs zich in enkele plaatsen concentreert, de studenten zich naar die centra zullen verplaatsen om hun academisch curriculum te verbeteren en hun loopbaankansen te vergroten. Maar deze mobiliteit van studenten wordt niet ondersteund door een systeem van studiebeurzen, wat betekent dat de economische mogelijkheden van de student haar/zijn kansen op kwaliteitsonderwijs mee zullen bepalen. Enkel economisch geprivilegieerden kwaliteitsonderwijs kunnen verkrijgen, terwijl economisch minder begunstigden of inwoners van regio's die door de territoriale elitisering ongunstig bedeeld zijn, zich met minder hoogwaardig onderwijs zullen tevreden moeten stellen. Aldus zal de toegang tot universiteiten niet door academische criteria worden bepaald, de onkosten van universitaire studies zullen als een preselectiesysteem fungeren.

Tenslotte is het noodzakelijk erop te wijzen dat de invoering van het eenheidsdistrict het taalevenwicht zal verstoren in de niet-Spaanstalige regio's. Dit is een aangelegenheid die alle volkeren bekommerd om het recht op onderwijs dat de eigen cultuur respecteert aanbelangt. Het is duidelijk dat dit in de eerste plaats problemen schept voor universiteiten die een minderheidstaal – Catalaans, Baskisch of Galicisch – gebruiken. Indien de vrije toegang van studenten die deze talen niet kennen verzekerd wordt, kan een toeloop van studenten het delicaat evenwicht tussen de eigen taal en het Spaans verstoren. Dit kan op twee wijzen gebeuren: door de natuurlijke onmogelijkheid een onderwijstaal te gebruiken die door de meerderheid van de studenten niet verstaan wordt, en door de druk die de centrale regering ongetwijfeld zal uitoefenenom het gebruik van het Spaans te bevorderen.


4) PROFESSORENKORPS

Met het voorstel om qua participatie in de beheersorganen een onderscheid te maken tussen gedoctoreerde en niet gedoctoreerde professoren creëert de wet een eerste- en een tweede-klasse docentenkorps, waarbij de vertegenwoordiging van de niet benoemde professoren in de beheersorganen zeer precair wordt. Bovendien worden de Consejos de Departamentos (departementsraden) afgeschaft.

De selectie van professoren zal op een extreem gecentraliseerde wijze gebeuren. De universiteiten zullen kandidaten oproepen via Consejo de Coordinación Universitaria en dit orgaan zal de professoren kiezen die voor een nationaal te organiseren selectieproef. Deze proef zal verbeterd worden door een tribunaal van zeven leden door het lot aangeduid.


5) ATP

Het Administratief en Technisch Personeel van de universiteit zal eveneens verplicht worden een gecentraliseerde selectieproef af te leggen. Bovendien kunnen ze in om het even welke universiteit op het Spaanse territorium worden tewerkgesteld.

Met de privatisering van een aantal universitaire diensten (fotocopies, bewaking, schoonmaak …) zullen veel van die diensten uitgevoerd worden door personen die niet tot de universitaire gemeenschap behoren, en bovendien ook in precaire omstandigheden zullen werken.

De vertegenwoordiging van het ATP in de Senaatsvergadering en de Faculteitsraden zal bovendien een belangrijke vermindering ondergaan.


6) STUDENTEN

Elke universiteit zal haar eigen toelatingsproeven kunnen ontwikkelen, wat betekent dat een student evenveel toegangsproeven zou moeten afleggen als er universiteiten een inschrijving voorstellen. Dit zal de studenten ertoe verplichten om over gans het land toegangsproeven af te leggen.

De Spaanse regering zal per decreet het maximum aantal plaatsen voor een welbepaalde studierichting kunnen vastleggen. Dit betekent dat "oninteressante" studierichtingen hun inschrijvingen zullen zien beperken. Dit kan zich vertalen in een inkrimping van humanistische studierichtingen, zoals filosofie en filologie.

De studentenvertegenwoordiging in universitaire beheersorganen wordt ingekrompen op een discriminatoire wijze. Bovendien zullen studenten enkel toeschouwers zijn in die organen, zonder enige beslissingsbevoegdheid. Hun aanwezigheid zal symbolisch zijn, eerder dan uitvoerend.

De problemen rond studiebeurzen en economische hulp aan studenten wordt door de wet niet aangepakt, wat de misbruiken van het precariaat bestendigt. Precariaat?? Misschien deze paragraaf schrappen, want vierde paragraaf hierna zegt hetzelfde.


7) FINANCIERING

De Spaanse regering besteedt slechts 0,'76% van het BNP aan de betoelaging van het hoger onderwijs (het dient gezegd dat de begroting voor landsverdediging overeenstemt met de gezamenlijke begrotingen van onderwijs en gezondheidszorg), en installeert met de nieuwe wet een competitieve financiering. Er zal een ‘Agencia Nacional de Evaluación y Acreditación' (Nationaal Agentschap voor Evaluatie en Accreditering) gevormd worden, met de bedoeling de competitie tussen universiteiten te bevorderen, door een ranking van universiteiten op te stellen, om te beslissen welke universiteiten meer geld zullen ontvangen. De wet definieert geen criteria voor deze ranking, met het risico dat bv. marktcriteria zullen domineren, wat de universiteiten die niet over een goede financiering beschikken verder zou benadelen (zoals die van Sevilla, met een deficit van 2.500 miljoen pesetas).

Dit Agentschap belast zich bovendien met de evaluatie van studierichtingen en van wetenschappelijk onderzoek, zich baserend op manageriale criteria en niet, zoals wenselijk zou zijn, academische criteria. Richtingen die het meest resultaat geven zullen het meeste geld ontvangen. Aldus zullen kapitalistische beleidslijnen de universiteit binnentreden, en "onproduktieve" studierichtingen zullen hun toelagen zien beperken. Dit betekent dat humanistische studierichtingen, zoals filosofie en filologie, het risico lopen hun middelen in belangrijke mate te zien inkrimpen.

Dit systeem kan bovendien leiden tot twee types universiteiten, enkele elite-instellingen met een uitmuntende financiering, een hoogstaand professorenkorps en de meest bekwame studenten, en veel tweederangsuniversiteiten. Mechanismen die de convergentie met Europa toelaten blijven ontbreken.

Problematieken zoals de studiebeurzen of de economische ondersteuning van studenten worden door de wet niet opgelost. Zoals ze evenmin de precaire arbeidscondities van de niet benoemde professoren, het onderzoekspersoneel en de bursisten regelt. Het misbruik van het precariaat blijft gehandhaafd.

Tegelijk bepaalt de L.O.U dat de economische autonomie van de universiteiten wordt ondergeschikt aan de regeringen van de autonome gemeenschappen, die bij wet alle personeelskosten, inkomsten en uitgaven en investeringen en dienen toe te laten.

De inkomsten zullen voortvloeien uit:

a) Jaarlijkse transferten van de autonome gemeenschappen. Er wordt geen financieringsplan voorgelegd waaruit we afleiden dat deze transferten niet zullen toenemen. Bovendien zal de inadequate publieke financiering ertoe leiden dat universiteiten onderworpen zullen worden aan privé-belangen, en zich zullen dienen te houden aan rentabiliteitscriteria die niet noodzakelijk met die van de samenleving overeenstemmen.

b) Heffingen. Die worden vastgelegd door de Consejos Sociales (waarin de universitaire gemeenschap niet vertegenwoordigd is).

c) Publieke en privé-toelagen, erfenissen en giften.

d) Opbrengsten uit het universitair patrimonium.

e) Inkomsten uit samenwerkingsovereenkomsten. Dit dient om universiteiten met de zakenwereld te doen samenwerken, door het bevorderen van contracten met personen, publieke of privé-organen. Onderzoekseenheden kunnen zich vormen in samenwerking met privé-instituten. Bovendien zullen bedrijven die mecenaat bedrijven ten voordele van publieke universiteiten van belastingsvoordelen genieten.

f) Begerotingsoverschotten.

Al deze elementen zullen leiden tot een verdoken privatisering die privé-ondernemingen zal bevoordelen en de basisprincipes van de publieke universiteit zal ondergraven, in het bijzonder de veronderstelde constitutionele waarborgen van kritische capaciteit en onafhankelijkheid:

- Vrijheid van onderwijs
- Vrijheid van studie
- Vrijheid van onderzoek
- Autonomie in het beheer en de administratie van de eigen recursos.

Deze financiële afhankelijkheid impliceert de de facto privatizering van openbare infrastructuur die gebruikt zal worden voor "goedkope" projecten van privé-ondernemingen
die daarbij tevens studenten als goedkope arbeidskrachten zullen gebruiken.


8) PRIVATISERING

Het L.O.U.-wetsvoorstel zet een verdere stap in de progressieve privatisering van de publieke universiteit en in de toenadering tot het universitair model van de VS. Het wetsvoorstel past in de context van economische globalisering, en wordt gemotiveerd vanuit een neoliberaal perspectief." De modernisering van het economisch systeem stelt steeds hogere eisen aan die sectoren die deze modernisering dragen..." (motivering van het wetsvoorstel), waartoe ook de universiteit gerekend wordt. De publieke universiteit dient dus te worden onderworpen aan de wetten van het economisch systeem. Reeds in de motivering van het wetsvoorstel wordt de wens uitgedrukt dat universiteiten hun financiering realiseren door middel van contracten met privé-entiteiten, volgens criteria van rentabiliteit, competitiviteit, rendement.... Het is nauwelijks nodig erop te wijzen hoe sociale bekommernissen - waarden zoals de democratisering van de toegang tot kennis, de sociale (niet zakelijke) diensten aan de samenleving , het gelijkheidsprincipe - geheel en al afwezig blijven in die visie, en dat de wet er nauwgezet op let om de mogelijkheid dat de universitaire gemeenschap in dit proces intervenieert te elimineren.

De wet is eveneens contradictorisch door enerzijds "...het recht op vrij onderzoek in de universitaire gemeenschap te erkennen …" ( art.39.2), terwijl art.41.1 anderzijds vooropstelt dat de universiteit wetenschappelijk onderzoek moet ontwikkelen die onder meer tot doel hebben "de competitiviteit van de bedrijven" te bevorderen, en die gerealiseerd zullen worden door "de samenwerking tussen het universitair onderzoek en het produktief systeem, als een weg om de verworven kennis over te dragen …... Zulk een samenwerking kan de vorm aannemen van technologische ondernemingen die universitair onderzoek operationaliseren. Het onderwijzend en wetenschappelijk personeel van de universiteiten kan aan zulke ondernemingen deelnemen..." (art.41.2.apdos f y g).


9)ELITIZERING

Achter dit wetsvoorstel schuilt een roces van ‘elitisering'. Het wetsvoorstel stelt dat universiteiten de toelatingsprocedures voor studenten vastleggen die zich aan de instelling wensen in te schrijven..." (art.42.3). Dit weerspiegelt de selectiepolitiek van de universiteiten in de VS, waar de centra hiërarchisch gerangschikt zijn, wat tot de onderwaardering leidt van de studenten ingeschreven aan universiteiten met een lage status.

We willen tevens wijzen op de invloed van de Consejo Social ( zonder vertegenwoordiging van de universitaire gemeenschap) en van de Consejo de Coordinación Universitaria (met een uiterst beperkte academische vertegenwoordiging, en zonder studentenvertegenwoordiging), gezien de wet stelt dat "...de Consejo Social, na raadpleging van de Consejo de Coordinación Universitaria, keurt de normen goed die de studieloopbaan van studenten regeren, volgens de kenmerken van de respectieve studierichtingen" (art.46.3). Zo zullen groepen vreemd aan de publieke universiteiten ( privé-ondernemingen en privé-universiteiten) het academisch leven van studenten kunnen reguleren.

Zinswendingen zoals "de universiteit zal uitmuntend wetenschappelijk onderzoek ontwikkelen dat dient bij te dragen tot de competitiviteit van de bedrijven .." (art 41.1) doen vermoeden dat de bedrijven hun investeringen zullen richten op onderzoek dat een grotere rentabiliteit kan bieden (onderzoek met maatschappelijk belang zal zo verwaarloosd worden als het geen winsten kan genereren). Dit zal leiden tot een andere hiërarchisering, tussen de universitaire studierichtingen, ten voordele van bv. informatica, ten nadele van bv. filosofie.

Ook voor het docentenkorps zal zulk een hiërarchisering optreden. Na de centrale selectieproef (een irrealistische inspanning van de regering om endogamie tegen te gaan) zullen de universiteiten met elkaar in competitie treden om deze "potentiële professoren" een contract aan te bieden. Op die wijze zullen de universiteiten met de meeste financiële middelen de beste professoren in dienst kunnen nemen. De studenten die geen toegang krijgen tot de meest prestigieuze universiteiten krijgen dus evenmin de kans onderricht te krijgen van de beste docenten.


BRONNEN:

1) Assemblea Estudiants Universitat Autònoma Barcelona, ‘Por que la rechazamos', http://www.pagina.de/noalalou

2) Plataforma de la UAM contra la L.O.U. (Comisión de Información-Oktober-November 2001), ‘Dossier: Ley Orgánica de Universidades. LA UNIVERSIDAD NO ESTÁ EN VENTA'.